In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die eerder het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018 ongegrond verklaarde. De inspecteur had de aanslag opgelegd en belanghebbende had bezwaar gemaakt, wat door de inspecteur ongegrond werd verklaard. Na een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die ook ongegrond was, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting op 23 mei 2025, waar belanghebbende niet aanwezig was, zijn de standpunten van de inspecteur en belanghebbende besproken. Belanghebbende betoogde dat de aanslag tot een te hoog bedrag was opgelegd en dat er schendingen van het gelijkheidsbeginsel en het fair play-beginsel waren. Het hof oordeelde dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd en dat er geen sprake was van schending van de procesorde of van het gelijkheidsbeginsel. De hoogte van de aanslag en de beschikking belastingrente zijn niet in geschil, en het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2025.