ECLI:NL:GHSHE:2025:2125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
24/1607
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 met betrekking tot aftrek kosten eigen woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die eerder het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018 ongegrond verklaarde. De inspecteur had de aanslag opgelegd en belanghebbende had bezwaar gemaakt, wat door de inspecteur ongegrond werd verklaard. Na een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die ook ongegrond was, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 23 mei 2025, waar belanghebbende niet aanwezig was, zijn de standpunten van de inspecteur en belanghebbende besproken. Belanghebbende betoogde dat de aanslag tot een te hoog bedrag was opgelegd en dat er schendingen van het gelijkheidsbeginsel en het fair play-beginsel waren. Het hof oordeelde dat de inspecteur de aanslag terecht had opgelegd en dat er geen sprake was van schending van de procesorde of van het gelijkheidsbeginsel. De hoogte van de aanslag en de beschikking belastingrente zijn niet in geschil, en het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 24/1607
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de rechtbank) van 29 maart 2022, nummer AWB 21/2283, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De inspecteur heeft een verweerschrift (hierna: het verweerschrift) ingediend.
1.5.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. [1]
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 oktober 2024 (hierna: het verwijzingsarrest) [2] het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing van de zaak verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het hof).
1.7.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie ingediend.
1.8.
Het hof heeft partijen een afschrift van het verweerschrift toegestuurd.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving van verhindering, niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief met dagtekening 13 februari 2025, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief is met track & trace nummer [nummer] , aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 18 februari 2025 door belanghebbende is afgehaald op een PostNL-locatie.
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal (hierna: het proces-verbaal) opgemaakt.
1.11.
Het hof heeft op 26 mei 2025 het onderzoek heropend, partijen een afschrift van het proces-verbaal toegestuurd en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om alsnog op het verweerschrift en het verwijzingsarrest te reageren. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
1.12.
Het hof heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende en haar partner, [de partner] (hierna: de partner), woonden tot 28 mei 2018 aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: de oude woning). De oude woning werd tot deze datum
aangemerkt als eigen woning. Belanghebbende en de partner hebben in 2018 de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: de nieuwe woning) gekocht. De nieuwe woning is vanaf 28 mei 2018 aangemerkt als eigen woning.
2.2.
Belanghebbende heeft op 31 maart 2019 aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar
inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 18.684 waarbij rekening werd gehouden met een inkomen uit eigen woning van belanghebbende en de partner tezamen van € 44.188 negatief. Van dit bedrag werd in de aangiften van belanghebbende en de partner een bedrag van € 22.188 negatief aan belanghebbende toegerekend en het restantbedrag van € 22.000 negatief aan de partner.
2.3.
De inspecteur heeft belanghebbende op 3 september 2020 en 30 september 2020 verzocht om informatie met betrekking tot de aankoop van de nieuwe woning.
2.4.
De inspecteur heeft op 1 oktober 2020 automatisch en zonder inhoudelijke beoordeling de aanslag IB/PVV 2018 aan de partner opgelegd overeenkomstig de door hem ingediende aangifte.
2.5.
Op 19 oktober 2020 en 21 oktober 2020 heeft de inspecteur van belanghebbende de gevraagde informatie ontvangen en op basis daarvan geconcludeerd dat belanghebbende en de partner in de ingediende aangiften IB/PVV 2018 kosten meerdere malen in aftrek hebben gebracht.
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening van 3 december 2020 de aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 30.837. Het inkomen uit eigen woning van belanghebbende en de partner tezamen is daarbij bepaald op € 19.882 negatief en het aandeel van belanghebbende daarin op € 10.035 negatief.
2.7.
De inspecteur heeft op 5 december 2020 een navorderingsaanslag IB/PVV 2018 aan
de partner opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag) waarbij is uitgegaan van inkomen uit eigen woning van belanghebbende en de partner tezamen van € 19.882 negatief waarvan een bedrag van € 9.847 negatief aan de partner is toegerekend. De navorderingsaanslag is met het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2024 onherroepelijk geworden. [3]
2.8.
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest als volgt geoordeeld:
“2.1 Tegen de uitspraak van het Hof wordt onder meer de klacht aangevoerd dat beginselen van een goede procesorde zijn geschonden omdat het Hof geen afschrift van het door de Inspecteur ingediende verweerschrift aan belanghebbende heeft gezonden, zodat belanghebbende niet heeft kunnen reageren op het standpunt dat de Inspecteur daarin heeft ingenomen.
2.2
Deze klacht slaagt. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat het Hof een kopie van het verweerschrift aan belanghebbende heeft gezonden. (voetnoot: Vgl. HR 15 oktober 1952, ECLI:NL:HR:1952:51, en HR 8 juli 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9936.)
2.3
De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang. De overige klachten behoeven geen behandeling.”
2.9.
Op 16 mei 2025 is door het hof onder meer een afschrift van het verweerschrift met bijlage aan belanghebbende verzonden. Dit stuk is blijkens de track & trace van PostNL op 17 mei 2025 door belanghebbende ontvangen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de aanslag IB/PVV 2018 tot een te hoog bedrag is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een aanslag overeenkomstig de aangifte. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.9 vermelde stukken is de uitnodiging met dagtekening 13 februari 2025 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
Tardiefverklaring
4.1.
Tijdens het onderzoek ter zitting in eerste aanleg is het beroep van belanghebbende gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met het beroep van de partner tegen de uitspraak op bezwaar over de navorderingsaanslag. In de gezamenlijke pleitnota voor die zitting hebben belanghebbende en de partner voor het eerst standpunten ingenomen over schending zowel van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden als over het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende betoogt dat de rechtbank deze stellingen ten onrechte tardief heeft verklaard. Naar het hof begrijpt zien deze stellingen op de navorderingsaanslag die is opgelegd aan de partner en niet op het onderhavige geschil. Het hof zal deze stellingen dan ook niet behandelen.
(On)partijdigheid
4.2.
Belanghebbende betoogt dat de rechtbank blijk heeft gegeven van vooringenomenheid / partijdigheid door (i) de tardiefverklaring (zie 4.1), (ii) te spreken over een vergrijpboete, terwijl die niet is opgelegd, en (iii) het (in de uitspraak in het beroep van de partner inzake de navorderingsaanslag) met een verwijzing incorporeren in haar motivering van een onderdeel van een processtuk van de inspecteur. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens belanghebbende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de belanghebbende op dit punt bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. [4] Naar het oordeel van het hof is geen sprake van zodanige uitzonderlijke omstandigheden. De rechter mag bij de mondelinge behandeling een actieve houding aannemen zowel ten aanzien van processuele beslissingen als bij het helder krijgen van de feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn bij het beoordelen van de geschilpunten. Ook staat het de rechter in beginsel vrij om bij de motivering van een oordeel te verwijzen naar een passage in de door partijen ingebrachte stukken.
Fair play-beginsel
4.3.
Belanghebbende betoogt verder dat het aangifteformulier IB/PVV 2018 (hierna: het aangifteformulier) onduidelijk is waar het de aftrek van andere financieringskosten bij meerdere hypotheekdelen betreft en dat de inspecteur het fair play-beginsel schendt door de gevolgen van die onduidelijkheid niet voor zijn rekening te nemen. De inspecteur heeft gesteld dat van onduidelijkheid op dit punt geen sprake is omdat het aangifteformulier voor het geval een hypotheek uit hypotheekdelen bestaat, verwijst naar een webpagina van de Belastingdienst met een toelichting hierover. Volgens de inspecteur is op die webpagina aangegeven dat deze kosten bij één hypotheekdeel moeten worden aangegeven of moeten worden verdeeld over de afzonderlijke hypotheekdelen. De inspecteur heeft zijn stelling onderbouwd door afschriften van het relevante deel van het aangifteformulier en de desbetreffende webpagina over te leggen. De stellingen van de inspecteur zijn niet weersproken door belanghebbende. Naar het oordeel van het hof zijn de op het aangifteformulier en de daarin genoemde webpagina gegeven toelichting voldoende duidelijk en is alleen al daarom geen sprake van een schending van het fair play-beginsel. Belanghebbendes betoog faalt dan ook.
Gelijkheidsbeginsel
4.4.
Belanghebbende betoogt dat de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door bij de vaststelling van haar aanslag IB/PVV 2018 na onderzoek af te wijken van de aangifte en de aanslag IB/PVV 2018 voor de partner automatisch en zonder inhoudelijke beoordeling conform de aangifte vast te stellen.
4.5.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is van belang of een juiste wetstoepassing, in andere, aan dat van belanghebbende zowel feitelijk als rechtens gelijke, gevallen achterwege is gebleven en bovendien de door belanghebbende gestelde ongelijke behandeling berust op een gevoerd begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van een situatie waar in de meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. [5] Omdat bij de partner het inkomen uit eigen woning via navordering is gecorrigeerd naar het juiste bedrag (zie 2.7), is de wet uiteindelijk zowel bij belanghebbende als bij de partner op juiste wijze toegepast. Dat sprake is van één of meer gevallen waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven heeft belanghebbende dan ook niet aannemelijk gemaakt. Alleen al daarom faalt belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De hoogte van de aanslag IB/PVV 2018 en de beschikking belastingrente
4.6.
Het inkomen uit eigen woning, de hoogte van het verzamelinkomen, de geheven IB/PVV 2018 en de berekende belastingrente zijn niet in geschil. De aanslag IB/PVV 2018 en de beschikking belastingrente zijn dan ook terecht en naar de juiste bedragen vastgesteld.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door B.J. Rubbens, voorzitter, J.M. van der Vegt en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop B.J. Rubbens
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1516.
4.Vgl. Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625, r.o. 2.3.
5.Hoge Raad 26 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR6481.