ECLI:NL:HR:2024:1564

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
24/01390
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2024 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, hier aangeduid als [X], tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024. Het beroep in cassatie was ingesteld onder nummer 24/01390. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte.

De griffier van de Hoge Raad heeft op 4 juni 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst, waarin belanghebbende de gelegenheid kreeg om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 16 juli 2024. Tevens is er een kennisgeving naar het opgegeven e-mailadres van belanghebbende verzonden. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbende het bericht op 4 juni 2024 had ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb.

Aangezien belanghebbende het verzuim niet heeft hersteld, heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is vastgesteld door vice-president J.A.R. van Eijsden, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/01390
Datum1 november 2024
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende) ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024, nr. BK-ARN 22/932 [1] .

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 4 juni 2024 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 16 juli 2024. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 4 juni 2024 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 4 juni 2024.
Belanghebbende heeft het hiervoor bedoelde verzuim niet hersteld. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, in de raadkamer van 16 oktober 2024 en op 1 november 2024 in het openbaar uitgesproken.