In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 29 maart 2022 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 heeft opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De zaak draait om de vraag of de definitieve aanslag IB/PVV 2018 te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de aanslag moet worden verminderd tot het bedrag dat in de aangifte is opgegeven, terwijl de Inspecteur de uitspraak van de Rechtbank wil bevestigen. Tijdens de zitting op 10 oktober 2023 is belanghebbende niet verschenen, maar de Inspecteur heeft zich laten vertegenwoordigen door twee medewerkers.
Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de Rechtbank zijn vastgesteld en heeft de argumenten van belanghebbende en de Inspecteur besproken. Belanghebbende heeft onder andere aangevoerd dat de Rechtbank partijdig was en dat er sprake was van schending van het evenredigheidsbeginsel. Het Hof heeft deze argumenten verworpen en geconcludeerd dat de definitieve aanslag terecht is opgelegd. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.