ECLI:NL:GHSHE:2023:4249

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
22/00918
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij onroerendezaakbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 maart 2022. De rechtbank had het beroep van de Stichting [belanghebbende] gegrond verklaard en de aanslag onroerendezaakbelasting vernietigd. De heffingsambtenaar was het niet eens met de proceskostenvergoeding die door de rechtbank was toegekend, met name met betrekking tot de toekenning van punten voor de zittingsdagen en de wegingsfactor. Tijdens de zitting op 16 november 2023 in ’s-Hertogenbosch is de zaak behandeld. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte 1 punt heeft toegekend voor de tweede zittingsdag en dat de wegingsfactor van 1,5 terecht was vastgesteld. Het hof heeft de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase opnieuw vastgesteld op € 3.138,75 en de kosten van bezwaar op € 277. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de beslissing over de proceskostenvergoeding wegens rechtsbijstand. De heffingsambtenaar is veroordeeld in de kosten van het geding bij de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00918
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 22 maart 2022, nummer ROE 21/801, in het geding tussen
Stichting [belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft over het jaar 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [taxateur] , taxateur. Namens de heffingsambtenaar is – met kennisgeving – niemand verschenen.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak [adres] te [plaats] . De onroerende zaak betreft een woonbegeleidingscentrum, bestaande uit 24 appartementen met eigen zit/slaapkamer en douche en toilet. Het gemeenschappelijke gedeelte bestaat uit twee woonkamers met keuken en een tuin.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft – gedagtekend 29 februari 2020 en op één aanslagbiljet
verenigd – WOZ-waarden en aanslagen onroerendezaakbelastingen, reclamebelasting en riool-, afvalstoffen-, watersysteem- en zuiveringsheffing voor dat jaar bekendgemaakt. Het totaalbedrag van de aanslagen is € 145.640,94 en omvat een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker (hierna: de aanslag) ten bedrage van € 1.756,48, gebaseerd op een WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 1.006.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en zich op het standpunt gesteld dat de aanslag moet worden vernietigd omdat sprake is van een woning. Zij heeft daartoe een taxatierapport op laten stellen door [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). In het rapport wordt geconcludeerd dat de onroerende zaak moet worden aangemerkt als woning met een WOZ-waarde van € 860.000. De kosten voor de taxatie bedragen, blijkens een factuur van [bedrijf] van 8 oktober 2020, € 600 te vermeerderen met € 126 omzetbelasting.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende is tegen deze uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zitting bij de rechtbank heeft de heffingsambtenaar alsnog geconcludeerd dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a van de Gemeentewet en dat aan belanghebbende daarom ten onrechte de aanslag is opgelegd.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 600, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde omzetbelasting, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 360 aan belanghebbende te vergoeden en de heffingsambtenaar in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 3.611,50 en in deskundigenkosten tot een bedrag van € 30, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde omzetbelasting.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is de door de rechtbank toegekende (proces)kostenvergoeding in geschil.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot een proceskostenvergoeding van primair € 1.921,97 en subsidiar € 2.384,57. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

4.1.
De hoogte van de toegekende (proces)kostenvergoeding in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is door de rechtbank als volgt vastgesteld:
- Indienen van het bezwaarschrift (1 punt): € 269
- Bijwonen van de hoorzitting in bezwaar (1 punt): € 269
- Indienen van het beroepschrift (1 punt): € 741
- Verschijnen 1e zittingsdag (1 punt): € 741
- Verschijnen 2e zittingsdag (1 punt): € 741
De rechtbank heeft de zaak als zwaar beoordeeld, waarvoor een wegingsfactor 1,5 geldt. Op het aldus vastgestelde bedrag van € 4.141,50 heeft de rechtbank de door de heffingsambtenaar reeds toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 530 betreffende de zaak met rechtbankkenmerk ROE 21/802 in mindering gebracht.
4.2.
Voor het deskundigenrapport en voor het bijwonen van de zitting door de taxateur heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van in totaal € 630, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde omzetbelasting. Hierbij is uitgegaan van een uurtarief van de taxateur van € 120.
4.3.
De heffingsambtenaar is het niet eens met:
- 1 punt voor de 2e zittingsdag;
- de wegingsfactor van 1,5;
- het uurtarief van de taxateur.
Vergoeding voor bijwonen zitting
4.4.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de vergoeding voor het bijwonen van de zitting vastgesteld had moeten worden op één punt op basis van één zitting.
Subsidiair heeft hij gesteld dat de behandeling op de tweede zittingsdag als een nadere zitting moet worden aangemerkt en dat hiervoor 0,5 punt in plaats van 1 punt had moeten worden toegekend. Het feit dat voor de behandeling van de onderhavige zaak (als onderdeel van een set van 42 zaken) twee zittingsdagen nodig waren, ligt volgens de heffingsambtenaar aan de planning van de rechtbank en mag niet voor rekening van de heffingsambtenaar komen.
4.5.
Dat voor de behandeling van de onderhavige zaak (als onderdeel van een set van 42 zaken) twee zittingsdagen nodig waren en dat dat is veroorzaakt door de planning van de rechtbank acht het hof, zo dit al juist is, niet relevant. Het primaire standpunt van de heffingsambtenaar wordt verworpen. Het hof ziet gelet op het bepaalde in artikel 8:64 Awb in combinatie met de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) [1] reden om het subsidiaire standpunt van de heffingsambtenaar wel te volgen. De rechtbank had voor het verschijnen van de gemachtigde op de tweede zittingsdag, na de schorsing op de eerste zittingsdag, met 0,5 punt in plaats van met 1 punt moeten rekenen.
Wegingsfactor
4.6.
De heffingsambtenaar is van mening dat de rechtbank de zaak ten onrechte als zwaar, met een wegingsfactor van 1,5, heeft gekwalificeerd.
4.7.
Het aanslagbiljet ten name van belanghebbende bevat enige honderden regels met WOZ-beschikkingen en aanslagen gemeentelijke belastingen betreffende onroerende zaken waarvan belanghebbende de eigenaar en/of gebruiker is. Belanghebbende heeft tegen diverse regels bezwaar gemaakt. In beroep bij de rechtbank zijn op de twee zittingsdagen acht van deze zaken behandeld. In zeven van de acht zaken is het beroep gegrond verklaard. Voor deze gegronde zaken is, gelet op de arresten van de Hoge Raad van 12 april 2013 [2] en 9 januari 2015 [3] en de uitspraak van het hof van 15 november 2018 [4] , éénmaal een proceskostenvergoeding toegekend en wel in de onderhavige zaak.
4.8.
Het hof heeft in de bijlage bij zijn uitspraak van 11 november 2021 [5] het volgende overwogen:
“1.2.4.
Gewicht zwaar (wegingsfactor 1,5)
In de volgende gevallen kan als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak in beginsel 1,5 worden aangehouden:
a. a) Bij zaken die zich duidelijk onderscheiden qua belang en complexiteit en aard van de door de rechtsbijstandsverlener verrichte werkzaamheden.
b) Indien meerdere WOZ-beschikkingen in één biljet zijn opgenomen en de aan die waarderingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zodanig verschillen dat ze een afzonderlijke behandeling vergen en daarmee de werkzaamheden van de gemachtigde meer dan gemiddeld complex maken.21”
21 Vgl. Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822.
In voornoemd arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 is het volgende overwogen:
“Voor de toepassing van artikel 7:15, lid 2, Awb en het Bpb is sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten; een andersluidende uitleg van deze bepalingen en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever om dit verband beoogde eenvoud (zie HR 13 juli 2012, nr. 11/01222, LJN BX0892, BNB 2012/292, onderdeel 3.3.3). Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.”
4.9.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op de verschillen in de zaken en de daarmee samenhangende werkbelasting voor de gemachtigde, de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak terecht op 1,5 heeft gesteld.
Uurtarief taxateur
4.10.
Volgens de heffingsambtenaar is met een onjuist uurtarief voor het deskundigenrapport en voor het bijwonen door de taxateur van de zitting gerekend. De heffingsambtenaar stelt dat een uurtarief van primair € 68, subsidiair € 82,50, in plaats van € 120 volstaat en verwijst naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [6] en de rechtbank Oost-Brabant. [7]
4.11.
In de richtlijn van de belastingkamers van de hoven van 28 mei 2018 is ten aanzien van het uurtarief van de taxateur bepaald dat voor taxaties van incourante niet-woningen de gefactureerde taxatiekosten tot het in het Bpb vermelde maximum in aanmerking genomen moeten worden. [8] De taxateur heeft aan belanghebbende een uurtarief in rekening gebracht van € 120, hetgeen minder is dan het in het Bpb vermelde maximum.
4.12.
Naar het oordeel van het hof moet voor het bepalen van het uurtarief van de taxateur in deze zaak worden uitgegaan van de genoemde taxatie van een incourante niet-woning. Dat de onroerende zaak een woning is in de zin van artikel 220a Gemeentewet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, betekent niet dat sprake is van een taxatie van een woning zoals bedoeld in de richtlijn. Naar maatschappelijke opvattingen kwalificeert de onroerende zaak immers als een niet-woning en de taxatie van de onroerende zaak overstijgt duidelijk de omvang van een taxatie van een enkelvoudige particuliere woning. [9]
4.13.
Aangezien de door belanghebbende geclaimde kostenvergoeding de uit de richtlijn volgende maximale vergoeding behorende bij incourante niet-woningen niet overschrijdt, heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding van € 120 per uur. De rechtbank heeft, naar het oordeel van het hof, de vergoeding voor het deskundigenrapport en voor het bijwonen door de taxateur van de zitting juist berekend.
Conclusie
4.14.
De door de rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding voor (alleen) de beroepsfase (hierna ook: de kosten wegens rechtsbijstand) is onjuist (zie 4.5). Het hof zal deze opnieuw vaststellen. De door de rechtbank vastgestelde deskundigenvergoeding van, in totaal, € 630 (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde btw) blijft in stand (zie overweging 4.13).
Vergoeding van de kosten wegens rechtsbijstand in bezwaar en beroep
4.15.
Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat de rechtbank een onjuist bedrag voor de waarde per punt voor de kosten in beroep heeft gehanteerd, namelijk € 741. Dit had € 759 moeten zijn. Het hof zal bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding de waarde per punt stellen op het thans geldende tarief, zijnde € 837. Omwille van de inzichtelijkheid zal het hof de beslissing van de rechtbank betreffende de vergoeding van de proceskosten vernietigen en hierna uiteenzetten welke bedragen per fase door de heffingsambtenaar vergoed moeten worden.
4.16.
De door de rechtbank vastgestelde vergoeding voor de kosten van bezwaar blijft in stand. Die vergoeding is immers juist vastgesteld op 2 punten x wegingsfactor 1,5 x € 269 is € 807. De vergoeding die de heffingsambtenaar in de zaak met rechtbankkenmerk ROE 21/802 heeft toegekend, namelijk € 530, moet daarop in mindering worden gebracht, zodat de vergoeding voor de kosten van bezwaar € 277 bedraagt.
4.17.
Het hof stelt de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vast op 2,5 (punten; zie overweging 4.5) x € 837 (zie overweging 4.15) x 1,5 (factor gewicht van de zaak; zie overweging 4.9) is € 3.138,75.
Slotsom
4.18.
De slotsom is dat het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep gegrond is. Gelet op artikel 8:109, lid 2, Awb bestaat er dan geen aanleiding om van de heffingsambtenaar griffierecht te heffen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb voor de procedure in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor wat betreft de beslissing betreffende de proceskostenvergoeding wegens rechtsbijstand;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar van € 277;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank wegens rechtsbijstand tot een bedrag van € 3.138,75.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, J.M. van der Vegt en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend, aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
M.A.M. van den Broek L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Onderdeel A1 onder 15 in de tabel.
4.ECLI:NLGHSHE:2018:4638.
6.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3824.
7.Rechtbank Oost-Brabant, 16 april 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2260.
8.Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Staatscourant 2018, 28796.
9.Vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch, 29 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5013 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7155.