[adres 3]
Feiten
Eiseres is gespecialiseerd in de zorg, ondersteuning en begeleiding van mensen van alle leeftijden met een verstandelijke beperking of een ontwikkelingsachterstand. Zij exploiteert daartoe onder meer het zorgcentrum “ [bedrijf] ” te [vestigingsplaats 3] (het zorgcentrum). Het zorgcentrum omvat onder meer woonvoorzieningen, verpleegruimtes, recreatieve ruimtes, werkplaatsen, ontspanningsruimtes, praktijkruimtes, een zwembad, personeelsvoorzieningen en kantoren. Eiseres is eigenaar en gebruiker van het woonzorgcentrum.
Geschil en standpunten van partijen
29. In geschil is de waarde van het zorgcentrum op de waardepeildatum 1 januari 2017. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
a. welke deelwaarde dient te worden toegekend aan de tot het zorgcentrum behorende grond?
b. is verweerder bij de bepaling van de correctie wegens technische veroudering van de door hem onderscheiden delen van tot het zorgcentrum uitgegaan van de juiste, althans niet te hoge restwaarden en de juiste, althans niet te lange resterende levensduren?
c. is de door de heffingsambtenaar toegepaste factor voor functionele veroudering van de tot het zorgcentrum behorende (delen van) gebouwen te hoog?
d. welk deel van de op de voet van Hoofdstuk III van de Wet WOZ bepaalde waarde van het zorgcentrum dient op grond van artikel 220e van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZBG buiten aanmerking te worden gelaten?
30. Niet (meer) in geschil is dat in de als bijlage 5 bij het verweerschrift gevoegde taxatiekaart de (delen van de) gebouwen en de grond die tot het zorgcentrum behoren, juist en volledig zijn opgesomd, met dien verstande dat de afzonderlijk vermelde verpleegruimtes [locatie 1] (2.000 m²) en [locatie 2] (400 m²) tezamen één verpleegruimte van 2.400 m² vormen, dat de sportzaal ( [locatie 2] , 900 m²) geen sportzaal maar een zwembad is en dat de tot het zorgcentrum behorende grond bestaat uit zes kadastrale percelen met een totale oppervlakte van 202.760 m².
Bij de beoordeling van het geschil zal de rechtbank de opsomming in de taxatiekaart van de (delen van de) gebouwen en de grond die tot het zorgcentrum behoren tot uitgangspunt nemen, met inachtneming van de hiervoor genoemde aanpassingen.
31. Ter onderbouwing van de door haar verdedigde waarde van het zorgcentrum per 1 januari 2017 van € 22.460.000 en de door haar voorgestane heffingsmaatstaf van de OZBG van € 6.351.000 heeft eiseres in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd dat op 5 februari 2019 is uitgebracht door [naam 1] , taxateur bij Phydias B.V.
Verweerder heeft ter onderbouwing van de bij beschikking van 28 februari 2018 vastgestelde waarde van het zorgcentrum van € 26.809.000 en de bij aanslag van dezelfde datum vastgestelde heffingsmaatstaf van de OZBG van € 10.255.000, welke waarde en heffingsmaatstaf bij de bestreden uitspraak op bezwaar zijn gehandhaafd, een taxatierapport overgelegd dat op 1 juli 2019 is uitgebracht door [naam 2] RDMW en [naam 3] . In dit rapport is de waarde van het zorgcentrum op 1 januari 2017 getaxeerd op € 34.681.000 en de heffingsmaatstaf van de OZBG berekend op € 12.015.109.
Beoordeling van het geschil
32. Tussen partijen is niet in geschil dat het zorgcentrum één onroerende zaak is. De rechtbank sluit zich aan bij deze gemeenschappelijke, naar het oordeel van de rechtbank juiste, opvatting van partijen.
Hetgeen onder 4., 5. en 6. is overwogen met betrekking tot (de bepaling van de waarde van) de onroerende zaak [adres 1] , geldt ook voor (de bepaling van de waarde van) de onderhavige onroerende zaak.
33. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het dagverblijf [locatie 1] (waarvan de brutovervangingswaarde door verweerder is bepaald op basis van archetype N180000, met een rekenprijs per m2 van € 1.025) en de praktijkruimte [locatie 2] (waarvan de brutovervangingswaarde door verweerder is bepaald op basis van archetype N3300000, met een rekenprijs per m2 van € 1.906) tezamen één gebouw vormen en dat de brutovervangingswaarde van dit gebouw aan de hand van het archetype N180000 dient te worden bepaald op € 2.460.000 (oppervlakte 2.400 m2 (zie onder 30.); rekenprijs per m2
€ 1.025). Voorts zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de brutovervangingswaarde van het dagverblijf [adres 4] , die verweerder op basis van archetype N3770000 heeft bepaald met een rekenprijs van € 1.770 per m2, bepaald dient te worden op € 496.400 (oppervlakte 340 m²; rekenprijs € 1.406). Tenslotte zijn partijen overeengekomen dat de brutovervangingswaarde van de praktijkruimte [adres 5] , die verweerder op basis van archetype N3770000 heeft bepaald met een rekenprijs van € 2.186 per m2, dient te worden bepaald op € 70.632 (oppervlakte 36 m²; rekenprijs € 1.962).
34. De rechtbank gaat er van uit dat, behoudens de onderdelen die hieronder besproken zullen worden door de rechtbank, de overige onderdelen van de taxatieopbouw, zoals die zijn opgenomen in verweerders taxatierapport, juist zijn bepaald.
35. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiseres is aangevoerd.
Deelwaarde van de tot het zorgcentrum behorende grond
36. Verweerder maakt een onderscheid tussen grond behorende bij de gebouwde eigendommen (gebouwgebonden grond) en overige grond. De gebouwgebonden grond bestaat uit twee percelen van 92.706 m² en 47.375 m² (samen 140.081 m²). De oppervlakte van de overige grond is 64.720 m2. Voor de gebouwgebonden grond hanteert verweerder een rekenprijs van € 85 per m2, voor de overige grond een rekenprijs van € 1 per m². In totaal bedraagt de door verweerder berekende deelwaarde van de grond € 11.917.605.
Verweerder heeft deze berekening als volgt toegelicht. Het zorgcentrum is een complex in ontwikkeling. Volgens het bestemmingsplan is de bestemming van de gebouwgebonden grond “maatschappelijk” en kan 60 tot 70% van deze grond worden bebouwd. Het grootste deel van het perceel is ook bebouwd; de bebouwing bestaat uit gebouwen (oudere gebouwen die dateren van 1968 tot en met 1997 en nieuwere gebouwen uit 2013 en 2014) en infrastructuur. Verweerder is voor de bepaling van de rekenprijs per m2 van € 85 uitgegaan van de door de gemeente [vestigingsplaats 3] vastgestelde uitgifteprijs van grond met de bestemming “maatschappelijk” van € 110 per m². Omdat het zorgcentrum bijzondere doeleinden dient, heeft verweerder als rekenprijs voor de gebouwgebonden grond niet de volle uitgifteprijs van € 110 per m² aangehouden, maar voor een lager bedrag gekozen, te weten € 85 per m². De grond met een oppervlakte van 64.720 m² bestaat uit stroken met bomen en weiland. Dit ligt buiten het bestemmingsvlak (het gedeelte van de grond waaraan in het bestemmingplan de bestemming “maatschappelijk” is gegeven) en is door verweerder gewaardeerd als bosgrond op € 1 per m². De totale deelwaarde van de grond bedraagt volgens verweerder
€ 11.971.605.
37. Eiseres maakt een onderscheid tussen gebouwgebonden grond, niet-gebouwgebonden grond en bosgrond. De oppervlakte van de gebouwgebonden grond van 41.312 m2 heeft zij berekend door het ‘bouwvlak’ (grond waarop is gebouwd of gebouwd mag worden) van 20.654 m² te vermenigvuldigen met 2. Voor de vermenigvuldiging met 2 is gekozen omdat het gaat om bebouwing met meerdere bouwlagen. Voor de gebouwgebonden grond houdt eiseres de door verweerder gehanteerde rekenprijs van € 85 per m2 aan (zie onder 36.). De rekenprijs per m2 voor niet-gebouwgebonden grond (met een oppervlakte van 97.000 m²) stelt eiseres echter op 20% van € 85, oftewel € 17. Voor de bosgrond (met een oppervlakte van 64.720 m²) gebruikt eiseres een rekenprijs van € 1 per m². De totale waarde van de grond bedraagt volgens eiseres € 5.225.240.
38. Niet tussen partijen in geschil is dat de waarde van een deel van de grond, groot 41.412 m2 € 85 per m2 bedraagt en dat de waarde van een deel van de grond, groot 64.720 m2, € 1 per m² bedraagt. Het geschil over de deelwaarde van de grond beperkt zich derhalve tot het restant van de grond, groot (202.760 m² (zie onder 30.) -/- 41.432 m2 -/- 64.720 m2) =96.608 m2. Eiseres verdedigt voor dat restant een rekenprijs van € 17 per m2, verweerder een rekenprijs van € 85 per m2.
39. Verweerder, die in deze als eerste de bewijslast heeft, dient aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane rekenprijs van € 85 per m2 voor het onder 36. genoemde deel van de grond, groot 96.608 m2, niet te hoog is. Daarin is hij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat een door een gemeente aangehouden gronduitgifteprijs slechts relevant is indien verweerder feiten stelt en zo nodig aannemelijk maakt, waaruit volgt dat de gronduitgifteprijs tussen de gemeente en van haar onafhankelijke partijen voor percelen met dezelfde bestemming daadwerkelijk is overeengekomen en/of de gronduitgifteprijs in overeenstemming is met op de markt bij verkoop van grond met dezelfde bestemming tussen onafhankelijke partijen overeengekomen prijzen (vergelijk Hof Den Haag, 28 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1287; in dezelfde zin Hof ’s-Hertogenbosch, 3 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:361). In het onderhavige geval heeft verweerder zodanige feiten niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. 40. Dat verweerder niet erin is geslaagd om de bruikbaarheid van de gronduitgifteprijs van
€ 110 per m² als onderbouwing van de deelwaarde van de grond aannemelijk te maken, brengt niet zondermeer mee dat de door verweerder gehanteerde rekenprijs van € 85 per m2 voor het onder 36. genoemde deel van de grond (96.608 m²) te hoog is. In dit verband acht de rechtbank de volgende passage in de Taxatiewijzer en kengetallen Algemeen deel, waardepeildatum 1 januari 2017 van belang:
“Voor het bepalen van de totale waarde van de grond is het soms nodig om een onderscheid te maken tussen de “basiskavel” en de “restgrond”. Dit onderscheid kan van betekenis zijn, wanneer de grondoppervlakte van het te taxeren object groter is dan normaliter wordt gebruikt voor een gebouw met die bestemming en dat bouwvolume. De oppervlakte die normaliter wordt gebruikt, wordt dan aangeduid als “basiskavel”. Het resterende deel van de grondoppervlakte “restgrond” is bijvoorbeeld beschikbaar voor toekomstige uitbreidingen. Deze restgrond kan voor een lager bedrag per vierkante meter in de taxatie worden betrokken, wanneer daar in het gronduitgiftebeleid van de gemeente basis voor is en/of wanneer de restgrond qua aard of bestemming afwijkend is. (…)
Bij het bepalen van de grootte van de basiskavel, wordt niet alleen gekeken naar het gedeelte van de grondoppervlakte dat bebouwd is, maar ook naar het aantal bouwlagen (bouwvolume) van het gebouw. Immers een hoger bouwvolume leidt ook tot de behoefte aan meer grond rondom het gebouw, bijvoorbeeld door parkeervoorzieningen. De grootte van het basiskavel wordt in de praktijk vaak bepaald door de oppervlakte van het gebouw (bijvoorbeeld gebruiksoppervlakte) te vermenigvuldigen met een factor. De hoogte van deze factor is mede afhankelijk van de omgeving waar het object gelegen is.”
41. Naar het oordeel van de rechtbank is de in deze passage geschetste wijze waarop de waarde van grond kan worden bepaald, in overeenstemming met het wettelijk voorschrift over de gecorrigeerde vervangingswaarde (artikel 17 lid 3 Wet WOZ). Bovendien is zij voor een onroerende zaak als het zorgcentrum, die uit een aantal gebouwde en ongebouwde eigendommen bestaat, in de praktijk goed toepasbaar. Partijen zijn het erover eens dat de rekenprijs per m2 voor de “basiskavel” € 85 bedraagt. Daarvan uitgaande staat de rechtbank voor de vraag of in dit geval de “basiskavel” 140.081 m² groot is, zoals verweerder stelt, of 41.412 m2, zoals eiseres betoogt, of wellicht geen van beide. Enerzijds heeft verweerder geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt die zijn standpunt dat de “basiskavel” alle grond, behorende bij het zorgcentrum, met uitzondering van de bosgrond, omvat. Anderzijds heeft eiseres geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt die haar standpunt dat de “basiskavel” (slechts) 41.412 m2 groot is, kunnen dragen. Verder heeft eiseres de rekenprijs van € 17 per m2 voor het onder 36. genoemde deel van de grond, groot 96.608 m2, niet met marktgegevens of andere voor de rechtbank toetsbare gegevens onderbouwd. Geen van beide partijen heeft dan ook met betrekking tot het onder 36. genoemde deel van de grond, groot 96.608 m2, het van haar verlangde bewijs geleverd.
Correctie voor technische veroudering: resterende levensduren en restwaarden
42. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet WOZ, de bepaling van de waarde van een onroerende zaak elk jaar opnieuw geschiedt naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Indien – zoals in het onderhavige geval – de te bepalen waarde de gecorrigeerde vervangingswaarde is, betekent dit – onder meer – dat elk jaar opnieuw de parameters worden bepaald aan de hand waarvan de correctie(s) voor technische veroudering van de gebouwde delen van de onroerende zaak wordt (worden) berekend. Tot die parameters behoren de (in het onderhavige geval tussen partijen in geschil zijnde) resterende levensduren en restwaarden. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt wel mee dat verweerder, voor zover hij de resterende levensduren en de restwaarden ten opzichte van de voorheen bestendig in aanmerking genomen resterende levensduren en restwaarden aanpast en eiseres deze aanpassing betwist, feiten dient te stellen en bij betwisting door eiseres aannemelijk dient te maken, die de aanpassing van de resterende levensduren en restwaarden in voldoende mate onderbouwen. Is het daarentegen eiseres die stelt dat de resterende levensduren en de restwaarden ten opzichte van de voorheen bestendig in aanmerking genomen resterende levensduren en restwaarden dienen te worden verkort, onderscheidenlijk verminderd, en betwist verweerder deze verkorting en/of vermindering, dan ligt het op de weg van eiseres om feiten te stellen en aannemelijk te maken, die de verkorting van de resterende levensduren en/of de vermindering van de restwaarden in voldoende mate onderbouwen.
43. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de Hoge Raad in zijn arrest van 31 januari 2020, nr. 19/03803, ECLI:NL:HR:2020:169 het volgende heeft overwogen met betrekking tot de aanpassing van de resterende levensduur en de restwaarde ten opzichte van de voorheen bestendig in aanmerking genomen resterende levensduur en restwaarde: “2.3.3 Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 273, lid 4, Gemeentewet, de voorganger van het huidige artikel 17, lid 3, Wet WOZ, blijkt dat voor de correctie wegens technische veroudering gekeken wordt naar de levensduur van de onroerende zaak en de restwaarde die deze zaak bij het einde van die levensduur zal hebben. Deze elementen vormen in feite de basis voor de technische afschrijving. Indien de eigenaar van een incourante onroerende zaak een juiste basis voor de afschrijving heeft gehanteerd, zou de afschrijving dan ook overeen moeten komen met de correctie wegens technische veroudering.
In die parlementaire geschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat de restwaarde van een onroerende zaak niet kan worden bereikt zolang dat object nog in gebruik is bij de eigenaar/gebruiker en dezelfde functie als daarvoor vervult. Die uitleg ligt ook niet voor de hand. De gecorrigeerde vervangingswaarde strekt er toe de waarde zodanig vast te stellen dat niet meer wordt belast dan het bedrag waarvoor de eigenaar een zaak zou kunnen verwerven die voor hem hetzelfde nut oplevert als de te waarderen zaak. Dat sluit een waardering op restwaarde niet uit.
2.3.4 Hetgeen in 2.3.3 is overwogen neemt niet weg dat er aanleiding kan zijn voor een aanpassing van de technische afschrijving of van de restwaarde van een onroerende zaak, bijvoorbeeld indien achteraf blijkt dat de daarvoor eerder gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn.”
44. In het door verweerder overgelegde taxatierapport is ervan uitgegaan dat de bij de bepaling van de correctie voor technische veroudering in aanmerking te nemen technische levensduren van de ruwbouw, de afbouw en de installaties van de tot het zorgcentrum behorende (delen van) gebouwen een (uiteenlopend) aantal jaren later zullen aflopen dan voorheen is aangenomen. Gelet op hetgeen de Hoge Raad onder 2.3.4 van het hierboven aangehaalde arrest heeft overwogen, kan er aanleiding zijn voor een aanpassing van de technische levensduren, bijvoorbeeld indien achteraf blijkt dat de daarvoor eerder gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn. Eiseres heeft gemotiveerd weersproken dat er aanleiding is voor een aanpassing van de technische levensduren van de ruwbouw, de afbouw en de installaties van de tot het zorgcentrum behorende (delen van) gebouwen. Alsdan dient verweerder feiten te stellen en bij betwisting door eiseres aannemelijk te maken waaruit volgt dat er wel degelijk aanleiding voor een dergelijke aanpassing is, die de aanpassing van de resterende levensduren en restwaarden in voldoende mate onderbouwen
44. Verweerder noemt als omstandigheden die in dit geval een aanpassing van de technische levensduur kunnen rechtvaardigen dat de (delen van de) gebouwen van het zorgcentrum goed worden onderhouden en volledig in gebruik zijn, dat er geen grote renovaties zijn gepland, dat er enkel sprake is van normale en te verwachten onderhoudswerkzaamheden en dat uit niets blijkt dat de huidige gebruiker/eigenaar het gebruik op korte termijn zou willen beëindigen. Naar volgt uit het onder 43. aangehaalde arrest zijn deze omstandigheden, afzonderlijk of tezamen, geen aanleiding voor een aanpassing van de technische levensduren in die zin dat zij een (uiteenlopend) aantal jaren later zullen aflopen dan voorheen is aangenomen. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
46. Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij de bepaling van de correctie voor technische veroudering gebruikte restwaarden ten opzichte van de voorheen bestendig in aanmerking genomen resterende restwaarden dienen te worden verminderd. Naar onder 42. is overwogen ligt het op de weg van eiseres om feiten te stellen en aannemelijk te maken die de door haar bepleite vermindering van de restwaarden in voldoende mate onderbouwen. Hierin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Bij dit oordeel overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres stelt dat uit recente jurisprudentie zou volgen dat bij de bepaling van de correctie voor technische veroudering moet worden uitgegaan van lagere restwaarden dan die, welke in de taxatiewijzers zijn vermeld. Wat er ook zij van de juistheid van deze stelling – de rechtbank laat dit uitdrukkelijk in het midden - , zonder onderbouwing met relevante marktgegevens of andere voor de rechtbank toetsbare, objectieve gegevens, ziet de rechtbank daarin geen reden om te oordelen dat er aanleiding is de restwaarden in vergelijking met de voorheen bestendig aangenomen restwaarden te verminderen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Correctie voor functionele veroudering
47. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de functionele veroudering van de tot het zorgcentrum behorende (delen van de) gebouwen. Zij gaat voor de ruwbouw, afbouw en technische installaties uit van een correctie van respectievelijk 0%, 10% en 19%.
Verweerder stelt dat hij in voldoende mate met de functionele veroudering van de tot het zorgcentrum behorende (delen van de) gebouwen rekening heeft gehouden door voor alle gebouwen van 25 jaar en ouder een correctie van 10% en 5% toe te passen.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
48. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres de feiten dient te stellen en bij betwisting aannemelijk dient te maken waaruit volgt dat sprake is van functionele veroudering. Slechts indien en voor zover eiseres aan deze stelplicht en bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of verweerder bij de waardevaststelling in voldoende mate rekening heeft gehouden met het waardeverminderende effect dat uitgaat van functionele veroudering (vergelijk Hoge Raad 10 juli 2015, nr. 14/05142, ECLI:NL:HR:2015:1818). 49. In het door eiseres overgelegde taxatierapport is met betrekking tot de door eiseres gestelde functionele veroudering het volgende opgemerkt:
“De oudere dagverblijven, werkplaats en de sporthal voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Hiervoor is een functionele correctie als gevolg van belemmeringen gebruiksmogelijkheden van 10 % toegepast.
Voor de oudere gebouwen (gastenverblijven en woningen) is een functionele correctie van 10% toegepast als gevolg van excessieve gebruikskosten. Deze panden hebben verouderde isolatie voorzieningen en verouderinstallaties. De gebruikskosten van dit object liggen hoger dan de gebruikskosten van vergelijkbare nieuwbouw”.
50. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan haar bewijslast voldaan. Het enkel stellen van feiten die volgens eiseres meebrengen dat sprake is van functionele veroudering van tot het zorgcentrum behorende (delen van) gebouwen, is niet voldoende. Eiseres dient met objectieve, voor de rechtbank toetsbare, gegevens aannemelijk te maken dat de gestelde feiten hebben geleid tot functionele veroudering van die (delen van) gebouwen. Eiseres heeft dit echter niet gedaan, zodat deze beroepsgrond faalt.
51. Zoals hiervoor onder 39. en 45. is overwogen, schiet het door verweerder overgelegde taxatierapport tekort voor zover het betreft de daarin toegepaste rekenprijs van € 85 per m2 voor het deel van de grond, groot 96.608 m2, en de daarin in aanmerking genomen resterende technische levensduren van de tot het zorgcentrum behorende (delen van) gebouwen. Voor het overige geeft het taxatierapport naar het oordeel van de rechtbank wel een deugdelijke onderbouwing van de daarin bepaalde waarde. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bij de bepaling van de waarde van het zorgcentrum gebruik kon maken van taxatiewijzers en de daarin opgenomen archetypen met kengetallen (meer in het bijzonder de taxatiewijzers Verzorging, Algemene kengetallen, Sport en Kinderboerderijen en de archetypen met kengetallen N1800000, N 3300000, N 37400000, N 37700000, B 5101200, B 5101400, B5101700, B 5101200, S 1100301, S 2164151 en A 6300013 en A 6300021). Daaraan doet niet af dat tussen partijen verschil van mening bestaat over de toepassing van een aantal kengetallen in de genoemde archetypen. Op die geschilpunten is de rechtbank in het voorgaande ingegaan. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor met betrekking tot de onder 29. genoemde geschilpunten is overwogen, behoefde verweerder aan de in zijn taxatierapport bepaalde waarde van het zorgcentrum op waardepeildatum – met uitzondering van de rekenprijs van € 85 voor 96.608 m2 grond en van de resterende technische levensduren – geen ander bewijs ten grondslag te leggen dan hij heeft gedaan.
52. Gelet op het aanzienlijke verschil van € 7.872.000 tussen de vastgestelde waarde
(€ 26.809.000) en de getaxeerde waarde (€ 34.861.000), heeft verweerder de waarde van het zorgcentrum niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verschil, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, voldoende om de neerwaartse bijstelling van de getaxeerde waarde op de twee punten waarin verweerder in het ongelijk is gesteld, te compenseren.
53. Ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf van de van gebruikers geheven onroerendezaakbelasting buiten aanmerking gelaten de waarden van de gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (woondelenvrijstelling).
54. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de totale waarde van de woondelen van het zorgcentrum 67% van de WOZ-waarde van het zorgcentrum bedraagt en de waarde van de niet-woondelen (dus) 33% van de WOZ-waarde. De rechtbank sluit zich aan bij dat gezamenlijke standpunt van partijen.
55. Aangezien de vastgestelde waarde van het zorgcentrum van € 26.809.000 in beroep in stand blijft (zie onder 52.), bedraagt de heffingsmaatstaf van de OZBG 33% van
€ 26.809.000, oftewel € 8.846.970. Nu de aanslag in de OZBG is opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 10.255.000, welke waarde bij de bestreden uitspraak is gehandhaafd, is het beroep, voor zover het is gericht tegen de aan eiseres voor het zorgcentrum opgelegde aanslag OZBG, gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de aanslag in de OZBG te verminderen tot een aanslag berekend naar een heffingsmaatstaf van € 8.846.970.
56. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.286,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, ½ punt voor telefonische hoorzitting, met een waarde per punt van
€ 261, en een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaak; 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1,5 en voor het verschijnen van de taxateur op zitting 1 uur ad € 82,50 per uur met een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaak). Onder verwijzing naar de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties’
,Staatscourant 2018, 28796’, stelt de rechtbank de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft moeten maken voor het opstellen van taxatierapporten voor [adres 1] en [adres 2] op € 598,95 (2 x 3 uur = 6 uur ad € 82,50 per uur, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde omzetbelasting) en voor [adres 3] op € 798,60 (8 uur x € 82,50 per uur, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde omzetbelasting). De totale vergoeding komt daarmee op € 3.683,50.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345 vergoedt.