ECLI:NL:RBZWB:2023:1949

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
20/9963
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarbij de waarde van een woning in [plaats] was vastgesteld op € 249.000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar op 27 oktober 2020. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende op 28 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, H.J. van Zelst, aanwezig was, evenals vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar.

Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de waarde van de woning, die nu is vastgesteld op € 242.000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd. Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die in dit geval meer dan 13 maanden bedroeg. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 150, verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Staat, die ook als partij in deze zaak is aangemerkt.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 2.266. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar.

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. Bij beschikking van 29 februari 2020 (de WOZ-beschikking) is de waarde van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld op € 249.000. Gelijktijdig is een aanslag onroerende-zaakbelastingen aan belanghebbende opgelegd.
1.1.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking ongegrond verklaard.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende H.J. van Zelst (Previcus) en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de waarde van de woning voor het jaar 2020 op € 242.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren.
2.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar (zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 26 februari 2020. De rechtbank doet uitspraak op 31 maart 2023 waarmee de redelijke termijn is overschreden met ruim 13 maanden.
2.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank thans aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 150. Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de Staat (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 27 oktober 2020. De bezwaarfase heeft daarmee (afgerond) negen maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met drie maanden is overschreden. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. De heffingsambtenaar dient daarom 3/14 deel van € 150 te betalen (€ 32,14) en de Staat het overige deel (€ 117,86). De Staat moet daarom worden aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De WOZ-waarde van de woning wordt verminderd tot een bedrag van € 242.000.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn of haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
3.2.
Het verzoek van gemachtigde om proceskostenvergoeding in verband met het nader stuk waarin wordt verzocht om een immateriële schadevergoeding, wordt door de rechtbank afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat voor een verzoek om immateriële schadevergoeding geen (afzonderlijk) verzoekschrift is vereist. Het enkel benoemen van het verzoek is voldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in een geval als dit, waarin een verzoek om immateriële schade wordt gevraagd in een beroep tegen het materiële geschil, er geen afzonderlijke proceshandelingen vereist zijn om het beoogde doel (de toekenning van de schadevergoeding) te bereiken.
3.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot € 242.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen tot een aanslag berekend naar een waarde van € 242.000;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 32,14;
- veroordeelt de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 117,86;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende en
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 31 maart 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.