In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een vergrijpboete die aan de belanghebbende is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, een handelaar in Alfa Romeo voertuigen, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk en het beroep tegen de boetebeschikking gegrond. De belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk had verklaard. Het hof concludeerde dat het beroepschrift tijdig was ingediend, en dat de rechtbank de boetebeschikking terecht ontvankelijk had geacht. Het hof oordeelde verder dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte had gedaan, en dat de vergrijpboete ten onrechte was opgelegd. De naheffingsaanslag werd verminderd tot € 1.366, en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.
De uitspraak van het hof werd openbaar uitgesproken op 8 juni 2022, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.