ECLI:NL:GHDHA:2024:1654

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
BK-23/399
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering door schade van een Volvo XC90

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 16.405, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, eigenaar van een Volvo XC90, heeft aangifte gedaan van bpm bij de registratie van de auto, die geproduceerd is voor de Amerikaanse markt en niet over een Europese typegoedkeuring beschikt. De aangifte is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 311 gram per kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 38.961. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.937 na bezwaar, maar belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank, die de naheffingsaanslag verder heeft verminderd tot € 7.711 en de Inspecteur heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak behandeld. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 mei 2024, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde via MS Teams deelnamen. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een ongeoorloofd onderscheid vertoont ten opzichte van vergelijkbare voertuigen. Het Hof heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 159.159 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.258. De waardevermindering wegens schade is vastgesteld op € 4.605, wat door de Inspecteur is geaccepteerd. Het Hof heeft geconcludeerd dat de naheffingsaanslag niet verder verminderd hoeft te worden en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, evenals de proceskostenvergoeding aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/399

Uitspraak van 11 juli 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 maart 2023, nummer SGR 21/4717.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 16.405 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 110 aan belastingrente berekend (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.937 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft geen proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende geen griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 7.711 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 200;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 300;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van belanghebbende is € 274 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 mei 2024. De gemachtigde en belanghebbende hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC90 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese typegoedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 5.247 en is op aangifte voldaan.
2.2.
In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 311 gram per
kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 38.961. Deze waarde is
bepaald aan de hand van een taxatierapport van [naam taxateur] (het
taxatierapport). Als waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 28.611 in
aanmerking genomen. Dit bedrag betreft 100% van een door de taxateur opgestelde schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 10.350.
2.3.
De naheffingsaanslag bedraagt € 16.405. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot
van de auto van 311 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 99.410. De
handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de koerslijst XRAY bepaald
op € 33.467. Wegens schade is een waardevermindering in aanmerking genomen van
€ 4.605, ofwel 79% van door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) gecalculeerde
schade van € 5.830. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 28.862.
2.4.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot
€ 15.937. In de uitspraak op bezwaar is de historische nieuwprijs bepaald op € 159.159, de
handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 32.258 en de waardevermindering
wegens schade op € 4.605. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is derhalve vastgesteld op € 27.653. De Inspecteur heeft geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat het besluit volgens de Inspecteur niet wordt herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“8. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen
hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks,
op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van
toepassing is, omdat uit de stukken van het geding niet kan worden afgeleid dat de auto
afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU. Volgens verweerder is het ook mogelijk dat
eiser de auto zelf rechtstreeks in de Verenigde Staten heeft aangeschaft. Hij wijst in dat
verband op de bijlage bij een e-mailbericht van eiser van 14 juni 2020 waaruit blijkt dat ter
zake van de auto douanerechten zijn voldaan.
10. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op
grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is
als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiser is daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat de auto
is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en geen Europees typegoedkeuringsnummer
heeft. De enkele stelling dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product
is en blijft, ook als hij is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt, is daarvoor onvoldoende.
Dat, zoals eiser stelt, er voor de auto een EUR1-verklaring zou kunnen worden aangevraagd,
betekent niet dat de auto daarmee geacht moet worden uit een andere lidstaat afkomstig te
zijn. Afgezien van het feit dat de regeling van de EUR 1-verklaringen slechts is bedoeld voor
een eventuele verlaging of vrijstelling van invoerrechten in verband met herkomst- en
oorsprongsregelingen, heeft eiser ook niet een dergelijke EUR 1-verklaring overgelegd.
Eiser heeft verder, hoewel verweerder daarom meermaals heeft gevraagd, geen
inkoopfactuur of andere bescheiden overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de
auto afkomstig is uit een andere lidstaat. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het
standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van
toepassing is. Een en ander sluit immers niet uit dat eiser de auto zelf rechtstreeks heeft
gekocht in de Verenigde Staten en via Duitsland naar Nederland heeft overgebracht.
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of
verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 4.605 in aanmerking heeft genomen bij
het vaststellen van de naheffingsaanslag.
12. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser
gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser.[1] Eiser heeft
daarvoor verwezen naar het taxatierapport. Daarmee heeft hij de gestelde
waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport opgenomen schade
is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen of aangemerkt als normale gebruikssporen.
Ter zitting is door eiser gesteld dat koplampen, navigatie, radio en mijlenteller van de auto
moesten worden aangepast voor de Europese markt. Dat en tot welk bedrag hiervan een
waardedrukkende werking uitgaat, is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Een dergelijke
vermindering is in het taxatierapport ook niet gespecificeerd, zodat DRZ hieraan voorbij
heeft kunnen gaan.
13. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de
CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus
de bruto Bpm) van de auto zelf.[2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de
aangifte en volgens het voor de auto afgegeven buitenlands kenteken 311 gram per
kilometer bedraagt. De daarbij behorende bruto Bpm bedraagt € 77.856. Dat betekent dat in
de bestreden uitspraak op bezwaar de historische nieuwprijs van auto terecht is bepaald op
€ 159.159. Uitgaande van die historische nieuwprijs, een handelsinkoopwaarde in
onbeschadigde staat van € 32.258, een waardevermindering wegens schade van € 4.605 en
een extra leeftijdskorting van € 569 bedraagt de verschuldigde Bpm € 12.958. Gelet op het
door eiser reeds op aangifte betaalde bedrag van € 5.247, is eiser voor de auto per saldo nog
een bedrag van € 7.711 aan Bpm verschuldigd. Nu de bij uitspraak op bezwaar verminderde
naheffingsaanslag € 15.937 bedraagt, heeft verweerder € 8.226 teveel nageheven.
14. De rechtbank wijst het beroep van verweerder op interne compensatie af. Zoals
hiervoor is overwogen is terecht uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 159.159.
Verweerder heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de auto essentiële gebreken vertoonde. Dergelijke gebreken zijn noch door DRZ noch op het moment van keuring door
de RDW vastgesteld.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
16. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening
gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht
rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te
worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
17. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een
periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk
beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
18. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 13 oktober 2020, de uitspraak
op bezwaar is van 15 juni 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 29 maart
2023. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van 2 jaar en
ruim 5 maanden verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500
(€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). Daarvan is € 200 aan de
bezwaarfase toegerekend en € 300 aan de beroepsfase.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en
stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.266 (1 punt voor het
indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een
waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor
het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
20. In onderhavige zaak is niet afzonderlijk griffierecht geheven.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
Omschrijving geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is (i) of de Inspecteur van de juiste CO2-uitstoot is uitgegaan, (ii) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen, en (iii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. In het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur is de historische nieuwprijs in geschil.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar.
  • Primair verzoekt belanghebbende de naheffingsaanslag te vernietigen.
  • Subsidiair verzoekt belanghebbende de inkoopwaarde vast te stellen op € 18.778 (conform uitspraak op bezwaar, minus € 5.900 wegens afwijkende USA-specificaties en minus € 2.975 vanwege ontbrekende opties), de bruto bpm vast te stellen op € 77.856 (Scandinavisch, 311 gr/km), de historische nieuwprijs vast te stellen op € 159.159, de verschuldigde bpm vast te stellen op € 8.799 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 3.552;
  • Meer subsidiair verzoekt belanghebbende de handelsinkoopwaarde vast te stellen € 21.753 (conform uitspraak op bezwaar, minus € 5.900 wegens afwijkende USA-specificaties), de bruto bpm vast te stellen op € 77.856 (Scandinavisch, 311 gr/km), de historische nieuwprijs vast te stellen op € 159.159, de verschuldigde bpm vast te stellen op € 10.194 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 4.947.
Voorts verzoekt belanghebbende de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het hoger beroep en het incidentele hoger beroep

CO2-uitstoot
5.1.1.
De auto is in de heffing van de bpm betrokken op basis van een CO2-uitstootwaarde van 311 gr/km, gebaseerd op het bij de auto behorende Duitse kentekenbewijs en berekend op basis van de Scandinavische rekenmethode. Vaststaat dat de auto in Duitsland is gebouwd naar Amerikaanse maatstaven voor de Amerikaanse markt, naar de Verenigde Staten is uitgevoerd en vervolgens weer is ingevoerd.
5.1.2.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de auto in een andere lidstaat van de weg gebruik is gemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij de auto direct heeft geïmporteerd in Nederland en hier heeft laten keuren door een Duitse keurmeester. Om deze reden faalt het beroep artikel 110 VWEU.
5.1.3.
Belanghebbende heeft ter zitting een beroep gedaan op artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, dat luidt:
“1 The enjoyment of any right set forth by law shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.
2 No one shall be discriminated against by any public authority on any ground such as those mentioned in paragraph 1.”
5.1.4.
Het Hof verwerpt het beroep op het onder 5.1.3 vermelde artikel. Dit artikel komt neer op een verbod op onderscheid naar kenmerken die verband houden met de levensovertuiging, natuurlijke kenmerken en status van mensen. Belanghebbende doelt waarschijnlijk op het woord ‘property’, maar dat heeft naar het oordeel van het Hof betrekking op onderscheid naar bezit, in die zin dat mensen niet verschillend mogen worden behandeld louter op basis van wat zij bezitten. Uit dit artikel vloeit niet voort dat bezitters van voertuigen allen gelijk moeten worden behandeld onder alle omstandigheden. Hierbij komt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangedragen referentievoertuigen vergelijkbaar zijn, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel eveneens vergeefs zou zijn. Van de voertuigen zonder typegoedkeuring die op de lijst staan, is niets bekend behalve het merk en een paar technische gegevens. Dit is volstrekt onvoldoende. Belanghebbende erkent de onvergelijkbaarheid van de auto in wezen ook met zijn standpunt dat rekening moet worden gehouden met de USA-specificaties en de afwijkende opties. Ook is niet duidelijk of de referentievoertuigen qua gebruik en slijtage voldoende vergelijkbaar zijn met de auto. Dit betekent dat belanghebbende bpm is verschuldigd naar het tarief dat hoort bij een CO2-uitstootwaarde van 311 gr/km.
Historische nieuwprijs
5.2.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, dient, conform het oordeel van de Rechtbank, de uit de koerslijst voortvloeiende catalogusprijs te worden vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt in zoverre. Het Hof zal, gelet op de standpunten van de Inspecteur, bij de beoordeling van de waardevermindering het incidentele hoger beroep van de Inspecteur aanhouden voor het geval deze beoordeling aanleiding geeft tot verhoging van de naheffingsaanslag ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank.
Waardevermindering in verband met schade, USA-specificaties en ontbrekende opties
5.3.1.
Belanghebbende stelt dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar het taxatierapport. Belanghebbende betwist dat de auto deels is hersteld voordat het taxatierapport werd opgemaakt. DRZ is niet deskundig en maakt gebruik van personeel dat niet deskundig en niet bevoegd is, aldus belanghebbende. De Inspecteur stelt dat het taxatierapport van belanghebbende materiële gebreken heeft. Het lijkt erop dat de auto deels is hersteld voordat het taxatierapport werd opgemaakt. Het taxatierapport geeft dus niet de werkelijke toestand van de auto weer. De taxatie is in 30 minuten verricht, waarbij 32 foto’s zijn genomen die de gestelde schade niet tonen. Ook ontbreekt de inkoopfactuur.
5.3.2.
Het Hof bespreekt om te beginnen het ter zitting ingenomen standpunt van belanghebbende dat DRZ niet deskundig zou zijn. Er is geen enkele aanleiding voor de, door belanghebbende ingenomen en overigens geenszins geconcretiseerde, conclusie dat sprake is van – naar het Hof begrijpt uit de verklaring van belanghebbende – ondeskundigheid, vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5796 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1818). Voorts staat het de Inspecteur vrij een deskundige naar zijn keuze in te schakelen.
5.3.3.
De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat de Inspecteur terecht niet meer schade in aanmerking heeft genomen. De in het taxatierapport genoemde extra schade is niet aangetroffen door DRZ en blijkt ook niet uit de ondermaatse foto’s die in het taxatierapport zitten. Een calculatie van diverse kosten voor onderdelen en arbeid is niet voldoende om een dergelijk forse aftrek wegens schade te onderbouwen. DRZ heeft schade aan de motorkap en aan de bumper geconstateerd en geoordeeld dat herstel voldoende is in plaats van vervanging. De overige oneffenheden zijn te kwalificeren als normale gebruikssporen op een voertuig van die leeftijd (ruim 3 jaar) en met dat kilometrage (ruim 130.000). Op basis van het beschikbare materiaal komt het Hof niet tot een andere conclusie. De schade behoeft niet voor 100% in aanmerking te worden genomen, gelet op de leeftijd en het kilometrage. Een aftrek van 79%, zoals de Inspecteur heeft berekend, is ruim voldoende. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet geslaagd is in het leveren van het van hem te verlangen bewijs.
5.4.1.
In de catalogusprijs van de auto zit een fors bedrag aan accessoires en opties (€ 11.913). Belanghebbende stelt dat een aantal opties ontbreekt ten opzichte van de referentieauto’s waarop de koerslijst Eurotaxglass’s is gebaseerd. Belanghebbende heeft de ontbrekende opties overgenomen uit de koerslijst AutotelexPro. De Inspecteur heeft verklaard dat enkele genoemde opties wel op de auto zitten, zoals het start/stop-systeem. De taxateur van belanghebbende heeft met ontbrekende opties geen rekening gehouden. Ook worden altijd alleen de minnen genoemd en niet de plussen, aldus de Inspecteur.
5.4.2.
Belanghebbende is niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Om te beginnen wordt in het taxatierapport geen melding gemaakt van ontbrekende opties en accessoires. Uit het SilverDAT/VIN-informatiesysteem blijkt dat de auto over het start/stop-systeem, een Forward Collision Warning Alert en een Lane Departure Warning beschikt. Het is met de vele opties waarover de auto en/of de referentievoertuigen in de koerslijst beschikken lastig om vast te stellen hoe de balans tussen alle voornoemde voertuigen uitvalt als het gaat om het vergelijken van de opties. In de door belanghebbende in bezwaar aangedragen koerslijst Eurotaxglass’s is uitgegaan van een restbedrag van € 3.359 aan opties en het standpunt van belanghebbende komt er in wezen op neer dat de waarde van de opties wordt verminderd tot € 384. Het Hof acht dit geen reëel standpunt. Belanghebbende heeft voorts nagelaten om aan de hand van marktonderzoek te onderbouwen dat het ontbreken van deze opties een effect heeft op de handelsinkoopwaarde, laat staan hoe groot dat effect dan is. Voorts heeft belanghebbende niet onderbouwd waarom bij de afwaardering wegens ontbrekende opties moet worden uitgegaan van de aanschafprijs, terwijl deze opties in de al in Nederland rijdende referentievoertuigen inmiddels aanzienlijk minder waard zijn of zelfs zijn afgeschreven, zoals duidelijk uit de koerslijsten blijkt.
5.4.3.
Dat de auto USA-specificaties heeft, betekent op zich niet dat de handelsinkoopwaarde benedenwaarts moet worden bijgesteld. Om te beginnen komt het bedrag dat belanghebbende in aftrek wil brengen, € 5.900, het Hof nogal fors voor in relatie tot de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 32.258. Dat de genoemde onderdelen, zoals de koplampen, GPS, radio en mijlenteller, moeten worden vervangen, is niet aannemelijk gemaakt. Voor de koplampen heeft de Inspecteur gesteld dat deze adaptief zijn, dus is de vraag of daarvan überhaupt nog invloed uitgaat op de handelsinkoopwaarde. In het taxatierapport is weliswaar geconstateerd dat de auto voor de Amerikaanse markt is gebouwd, maar daaraan wordt geen concrete consequentie verbonden. De USA-specificaties kunnen een bepaalde groep kopers aantrekken, zoals bijvoorbeeld expats, en zijn deels smaakgevoelig. Dat een mijlenteller een onoverkomelijk beletsel is, acht het Hof overdreven. Zoveel standaard snelheidsbegrenzingen heeft Nederland niet. Het is voor de gemiddelde volwassene voldoende om de belangrijkste snelheidsbegrenzingen omgerekend in mijlen uit het hoofd te leren. Anders kan het aantal mijlen worden vermenigvuldigd met 1,6; zo ingewikkeld is dat niet. Over GPS en radio is op internet informatie te vinden die suggereert dat het mogelijk is om een Amerikaanse auto te laten functioneren zonder dure ingrepen, maar met bepaalde software. Indien er al aanpassingen nodig zijn, heeft belanghebbende niet voldoende aannemelijk gemaakt wat precies de omvang is en wat het effect op de handelsinkoopwaarde is.
5.5.
Belanghebbende had aan de hand van de inkoopfactuur, de facturen voor de vervangen onderdelen en de verkoopfactuur en gegevens van Europese Volvo’s aannemelijk kunnen maken dat en welke invloed van de afwijkende specificaties en ontbrekende opties uitgaat. Met enkel een op geen enkel concreet gegeven gebaseerde verklaring – het Hof herhaalt dat een opsomming van onderdelen en prijzen niet voldoet – heeft belanghebbende onvoldoende ingebracht tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. Evenmin is aannemelijk geworden dat er aanleiding is om de handelsinkoopwaarde te verhogen. Beide hoger beroepen falen.
Conclusie naheffingsaanslag
5.6.
Het Hof ziet geen aanleiding om de naheffingsaanslag verder te verminderen.
Beschikking belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking belastingrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Dat de belastingrente in strijd met de regelgeving zou zijn berekend, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is eveneens ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Belanghebbende heeft geen gronden ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank over de proceskosten. Het Hof laat deze beslissing in stand.
6.2.
Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor hoger beroep berekend op € 2.625 (1 punt voor de reactie op de zienswijze op het incidentele hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Het Hof beschouwt deze en de tijdens dezelfde zitting behandelde zaken BK-SGR 23/400, BK-SGR 23/401 en BK-SGR 23/412 als samenhangende zaken, aangezien het incidentele hoger beroep van de Inspecteur over hetzelfde onderwerp gaat, namelijk de historische nieuwprijs. Gelet op de gewisselde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, zou toekenning van de volle proceskostenvergoeding per zaak geen recht doen aan de zwaarte van de individuele zaak. Het Hof kent in iedere zaak daarom een proceskostenvergoeding toe van € 656,25.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 11 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.