ECLI:NL:GHDHA:2024:1657

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
BK-23/412
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering door schade van een Volvo XC60

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 18.305, die is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, eigenaar van een Volvo XC60, heeft aangifte gedaan van bpm bij de registratie van de auto, die geproduceerd is voor de Amerikaanse markt en niet over een Europese typegoedkeuring beschikt. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 262 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 59.015. De belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, waarna de Inspecteur de aanslag heeft verminderd tot € 17.672. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd tot € 8.154, waarbij ook immateriële schadevergoeding is toegekend. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, evenals de Inspecteur in incidenteel hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 mei 2024, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigde via MS Teams deelnamen, terwijl de Inspecteur fysiek aanwezig was. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een product van een andere lidstaat is in de zin van artikel 110 VWEU, en dat de Inspecteur de juiste CO2-uitstoot en waardevermindering heeft gehanteerd. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en de proceskosten van de belanghebbende toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/412

Uitspraak van 11 juli 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 29 maart 2023, nummer SGR 21/5747.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 18.305 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 123 aan belastingrente berekend (de beschikking belastingrente).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 17.672 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is geen griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 8.154 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 333;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 167;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op dat incidentele hoger beroep gereageerd. Van belanghebbende is € 274 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 mei 2024. De gemachtigde en belanghebbende hebben aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft aangifte bpm gedaan ter zake van de registratie van een Volvo XC60 (de auto). De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en beschikt niet over een Europese typegoedkeuring. De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 3.609 en is op aangifte voldaan.
2.2.
In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 262 gram per
kilometer en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 21.486. Als
waardevermindering wegens schade is een bedrag van € 17.993 in aanmerking genomen.
Dit bedrag betreft 100% van een door een taxateur van [naam taxateur] opgestelde schadecalculatie. In het taxatierapport staat onder meer:
“USA AUTO, NAVIGATIE, RADIO, ALLES MOET WORDEN AANGEPAST VOOR DE NEDERLANDSE ONTVANGST
WAARDE USA WAGEN IS BIJ VERKOOP MIN.20% LAGER!! T.O.V. EUROPESE UITVOERING.
DIVERSE APPARATE GAAN NIET WERKEN, ZOALS FILE MELDINGEN, DAB TUNER, ON CALL
SYSTEM VAN VOLVO, ENZ
POOK GEEN PDC VOOR OF ACHTER.”
2.3.
De naheffingsaanslag bedraagt € 18.305. Hierbij is uitgegaan van een CO2-uitstoot
van de auto van 262 gram per kilometer en een historische nieuwprijs van € 59.015. Deze
historische nieuwprijs is gebaseerd op een CO2-uitstoot van 157 gram per kilometer. De
handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de koerslijst AutotelexPro
bepaald op € 25.600. Wegens schade is een waardevermindering in aanmerking genomen
van € 1.110, ofwel 83,5% van door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) gecalculeerde
schade van € 1.329. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 123.
2.4.
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot
€ 17.672 wegens toepassing van het lagere tarief dat gold voor het jaar 2016. Daarbij is
vastgehouden aan de historische nieuwprijs van € 59.015 en de waardevermindering van
€ 1.110 wegens schade.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
”8. Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang:
“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen
hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks,
op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 110 VWEU in dit geval niet van
toepassing is, omdat uit de stukken van het geding niet kan worden afgeleid dat de auto
afkomstig is uit een andere lidstaat van de EU. Volgens verweerder is het ook mogelijk dat
eiser de auto zelf rechtstreeks in de Verenigde Staten heeft aangeschaft.
10. Het ligt daarom op de weg van eiser om feiten en omstandigheden te stellen op
grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is
als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiser stelt dat de auto uit Duitsland afkomstig is en wijst
daartoe op het Zulassungsbescheinigung dat op 8 juli 2019 is afgegeven. Verder stelt eiser
dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product is en blijft, ook als hij is
gefabriceerd voor de Amerikaanse markt. Daarmee is eiser niet in zijn bewijslast geslaagd.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals verweerder onweersproken heeft
verklaard, de auto op 8 juli 2019 ook weer is uitgeschreven uit het Duitse kentekenregister,
dat de auto ter keuring bij de RDW is aangeboden op 29 juli 2019 en dat eiser, hoewel
daarom meerdere keren is verzocht door verweerder, geen inkoopfactuur of andere
bescheiden heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de auto daadwerkelijk uit
Duitsland afkomstig is. Dat, zoals eiser stelt, er voor de auto een EUR 1-verklaring zou
kunnen worden aangevraagd, betekent niet dat de auto daarmee geacht moet worden uit de
Unie afkomstig te zijn. Afgezien van het feit dat de regeling van de EUR 1-verklaringen
slechts is bedoeld voor een eventuele verlaging of vrijstelling van invoerrechten in verband
met herkomst- en oorsprongsregelingen, heeft eiser ook niet een dergelijke EUR1-
verklaring overgelegd. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is. Een
en ander sluit immers niet uit dat eiser de auto zelf rechtstreeks heeft gekocht in de
Verenigde Staten en via Duitsland naar Nederland heeft overgebracht.
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich uitsluitend uitlaten over de vraag of
verweerder terecht slechts een schadebedrag van € 1.110 (83,5 % van € 1.329) in
aanmerking heeft genomen bij het vaststellen van de naheffingsaanslag en of hij daarbij is
uitgegaan van de juiste historische nieuwprijs van de auto.
12. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser
gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. [1] Eiser heeft
daarvoor verwezen naar het door [naam taxateur] opgestelde taxatierapport en facturen. Daarmee
heeft hij de gestelde waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. De in dat taxatierapport
opgenomen schade is slechts gedeeltelijk door DRZ aangetroffen en voor het overige
aangemerkt als normale gebruikssporen. Van de facturen is niet duidelijk of en in hoeverre
deze betrekking hebben op de auto. Dat, zoals eiser stelt, de hertaxatie door DRZ niet kan
dienen als bewijs, acht de rechtbank niet aannemelijk. Op een vestiging van DRZ kan een
waardevaststelling onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd. De opname door
DRZ is geschikt voor controle van de aangifte Bpm. De stelling van eiser dat de hertaxateur
van DRZ zijn werkzaamheden niet onafhankelijk en niet onpartijdig uitvoert, is naar het
oordeel van de rechtbank onvoldoende om de partijdigheid of vooringenomenheid van de
hertaxateur aan te kunnen nemen. De medewerkers van DRZ zijn als deskundig te
beschouwen. Derhalve is ook niet noodzakelijk dat de medewerker van DRZ die de taxatie
heeft uitgevoerd met naam en toenaam in het rapport wordt genoemd om zo de
deskundigheid van deze specifieke persoon te kunnen toetsen. Dat de taxateur niet staat
ingeschreven in een register van erkende taxateurs en in dienst is bij DRZ, brengt op
zichzelf en ook in combinatie met elkaar niet mee dat sprake is van een ondeugdelijke
taxatie. Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit volgt dat verweerder, door DRZ in te
schakelen, onzorgvuldig heeft gehandeld.
13. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de lease-branche beleid is ontwikkeld over
het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de
volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is
echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing
naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te
weinig schade in aanmerking heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft
verweerder terecht niet meer dan € 1.110 in aanmerking genomen als waardevermindering
wegens schade.
14. Bij de berekening van de verschuldigde Bpm dient niet te worden uitgegaan van de
CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus
de bruto Bpm) van de auto zelf. [2] Vaststaat dat de CO2-uitstoot van de auto volgens de
aangifte 262 gram per kilometer bedraagt en dat ook de RDW van die uitstoot is uitgegaan.
De daarbij behorende bruto Bpm en historische nieuwprijs bedragen € 56.835
respectievelijk € 108.065. Verweerder is bij het doen van uitspraak op bezwaar dan ook
uitgegaan van een te lage historische nieuwprijs. De rechtbank zal de naheffingsaanslag
verminderen tot een bedrag van € 8.154.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
16. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening
gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht
rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te
worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
17. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding
van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een
periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk
beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
18. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 14 december 2020, de
uitspraak op bezwaar is van 4 augustus 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan
op 29 maart 2023. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van
2 jaar en ruim 3 maanden verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van
€ 500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). Daarvan is € 333 aan
de bezwaarfase toegerekend en € 167 aan de beroepsfase.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten en
stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.266 (1 punt voor het
indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een
waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en I punt voor
het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
20. In onderhavige zaak is niet afzonderlijk griffierecht geheven.
[1] ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
Omschrijving geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is (i) of de Inspecteur van de juiste CO2-uitstoot is uitgegaan, (ii) of de Inspecteur de juiste waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen, en (iii) of de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. In het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is de historische nieuwprijs in geschil.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar.
  • Primair verzoekt belanghebbende de naheffingsaanslag te vernietigen.
  • Subsidiair verzoekt belanghebbende de inkoopwaarde vast te stellen op € 15.980 (DRZ minus € 7.800 afwijkende USA-specificaties en € 710 PDC-manco), de historische nieuwprijs vast te stellen op € 106.785, de verschuldigde bpm vast te stellen op € 7.675 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 4.066;
  • Meer subsidiair verzoekt belanghebbende de handelsinkoopwaarde vast te stellen € 24.419 (DRZ minus € 710 DPC-manco), de historische nieuwprijs vast te stellen op € 106.785, de verschuldigde bpm vast te stellen op € 11.729 en de naheffingsaanslag te verminderen tot € 8.120.
Voorts verzoekt belanghebbende de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

Beoordeling van het hoger beroep en het incidentele hoger beroep

CO2-uitstoot
5.1.1.
De auto is in de heffing van de bpm betrokken op basis van een CO2-uitstootwaarde van 262 gr/km, gebaseerd op het bij de auto behorende Duitse kentekenbewijs. Vaststaat dat de auto in Duitsland is gebouwd naar Amerikaanse maatstaven voor de Amerikaanse markt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bpm moet worden geheven op basis van een CO2-uitstootwaarde van 157 gr/km. Er rijden in Nederland ten minste drie referentieauto’s rond met een CO2-uitstootwaarde van 157 gr/km. Uit artikel 110 VWEU vloeit voort dat op de auto geen hogere bpm mag komen te rusten.
5.1.2.
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de auto in een andere lidstaat van de weg gebruik is gemaakt. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij de auto direct heeft geïmporteerd in Nederland en hier heeft laten keuren door een Duitse keurmeester. Om deze reden faalt het beroep artikel 110 VWEU.
5.1.3.
Belanghebbende heeft ter zitting een beroep gedaan op artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, dat luidt:
“1 The enjoyment of any right set forth by law shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.
2 No one shall be discriminated against by any public authority on any ground such as those mentioned in paragraph 1.”
5.1.4.
Het Hof verwerpt het beroep op het onder 5.1.3 vermelde artikel. Dit artikel komt neer op een verbod op onderscheid naar kenmerken die verband houden met de levensovertuiging, natuurlijke kenmerken en status van mensen. Belanghebbende doelt waarschijnlijk op het woord ‘property’, maar dat heeft naar het oordeel van het Hof betrekking op onderscheid naar bezit, in die zin dat mensen niet verschillend mogen worden behandeld louter op basis van wat zij bezitten. Uit dit artikel vloeit niet voort dat bezitters van voertuigen allen gelijk moeten worden behandeld onder alle omstandigheden. Hierbij komt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangedragen referentievoertuigen vergelijkbaar zijn, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel eveneens vergeefs zou zijn. Van de drie voertuigen zonder typegoedkeuring is niets bekend behalve het merk en een paar technische gegevens. Dit is volstrekt onvoldoende. Belanghebbende erkent de onvergelijkbaarheid van de auto in wezen ook met zijn standpunt dat rekening moet worden gehouden met de USA-specificaties en de afwijkende opties. Ook is niet duidelijk of de referentievoertuigen qua gebruik en slijtage voldoende vergelijkbaar zijn met de auto. Dit betekent dat belanghebbende bpm is verschuldigd naar het tarief dat hoort bij een CO2-uitstootwaarde van 262 gr/km.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde
5.2.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, dient, conform het oordeel van de Rechtbank, de uit de koerslijst voortvloeiende catalogusprijs te worden vermeerderd met het bedrag aan bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt in zoverre. Het Hof zal, gelet op de standpunten van de Inspecteur, bij de beoordeling van de waardevermindering het incidentele hoger beroep van de Inspecteur aanhouden voor het geval deze beoordeling aanleiding geeft tot verhoging van de naheffingsaanslag ten opzichte van de uitspraak van de Rechtbank.
Waardevermindering in verband met schade, USA-specificaties en ontbrekende opties
5.3.1.
Belanghebbende stelt dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen en verwijst daarbij naar het taxatierapport. In dit verband voert belanghebbende aan dat DRZ niet deskundig is en dat de hertaxatie wordt uitgevoerd door personeel dat daartoe niet is opgeleid en niet bevoegd is. De Inspecteur stelt dat het taxatierapport van belanghebbende materiële gebreken heeft. De taxatie is in 30 minuten verricht, waarbij circa 35 foto’s zijn genomen die de gestelde schade niet tonen. Voorts ontbreekt de inkoopfactuur.
5.3.2.
Het Hof bespreekt om te beginnen het ter zitting ingenomen standpunt van belanghebbende dat DRZ niet deskundig zou zijn. Er is geen enkele aanleiding voor de, door belanghebbende ingenomen en overigens geenszins geconcretiseerde, conclusie dat sprake is van – naar het Hof begrijpt uit de verklaring van belanghebbende – ondeskundigheid, vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juni 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5796 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1818). Voorts staat het de Inspecteur vrij een deskundige naar zijn keuze in te schakelen.
5.3.3.
De Rechtbank heeft op goede gronden beslist dat niet meer schade in aanmerking hoeft te worden genomen dan de Inspecteur al heeft gedaan. De in het taxatierapport genoemde schade is niet aangetroffen door DRZ dan wel is, volgens de calculatie van DRZ, met minder ingrijpende en kostbare oplossingen te herstellen. Dat 100% van de schade in aanmerking dient te worden genomen, is evenmin aannemelijk gemaakt. Het gaat om een auto van 2,5 jaar oud met bijna 109.000 km op de teller. Een dergelijke auto behoeft niet naar nieuwstaat te worden teruggebracht, omdat daarmee ook normale gebruikssporen verdwijnen die de referentievoertuigen ook hebben. De ingebrachte factuur is niet gericht aan belanghebbende en is niet te herleiden naar de auto.
5.4.1.
Belanghebbende voert aan dat de auto USA-specificaties heeft, zoals GPS, radio/DVD, een mijlenteller, koplampen, Engelstalige instrumenten en een Engelstalige handleiding. Deze onderdelen werken in de EU niet of zijn hier niet toegestaan. Belanghebbende wijst op de ingebrachte factuur. Het herstel rechtvaardigt een aftrek van € 7.800, aldus belanghebbende. Het Hof overweegt hierover het volgende. Dat de auto USA-specificaties heeft, betekent op zich niet dat de handelsinkoopwaarde benedenwaarts moet worden bijgesteld. Op belanghebbende rust de last om aannemelijk te maken dat de specificaties een negatieve invloed hebben op de handelsinkoopwaarde van de auto. Voor een voertuig met een basis nieuwprijs van € 49.995 en een bedrag aan opties van € 4.980 (gegevens ontleend aan AutotelexPro) is een afslag van € 7.800 voor afwijkende specificaties op voorhand niet aannemelijk. Zoals de Inspecteur in een tijdens dezelfde zitting behandelde andere zaak van belanghebbende (BK-SGR 23/401) heeft aangevoerd, zijn oranje reflectoren in de koplampen een kwestie van smaak. Met deze reflectoren komt de auto door de keuring en deze hoeven ook niet te worden vervangen. Dat hiervan een negatieve invloed op de handelsinkoopwaarde uitgaat, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Dat een mijlenteller een onoverkomelijk beletsel is, acht het Hof overdreven. Zoveel standaard snelheidsbegrenzingen heeft Nederland niet. Het is voor de gemiddelde volwassene voldoende om de belangrijkste snelheidsbegrenzingen omgerekend in mijlen uit het hoofd te leren. Anders kan het aantal mijlen worden vermenigvuldigd met 1,6; zo ingewikkeld is dat niet. Over GPS en radio is op internet informatie te vinden die suggereert dat het mogelijk is om een Amerikaanse auto te laten functioneren zonder dure ingrepen, maar met bepaalde software. Indien er al aanpassingen nodig zijn, heeft belanghebbende niet voldoende aannemelijk gemaakt wat precies de omvang is en wat het effect op de handelsinkoopwaarde is. Er ontbreken ook facturen van de inkoop van eventueel vervangen onderdelen. De verklaring van belanghebbende is niet voldoende om de (omvang van de) waardevermindering te onderbouwen. Dat de genoemde onderdelen moeten worden vervangen, is dus niet aannemelijk gemaakt. Het is het Hof ambtshalve bekend dat handleidingen in iedere taal kunnen worden gedownload. De Engelstalige instrumenten zijn te vinden in het dashboard en het komt het Hof voor dat het niet al te moeilijk kan zijn om de benodigde informatie te begrijpen. De meeste informatie bestaat uit cijfers. Engels is bovendien een taal die veel inwoners van Nederland in zekere mate begrijpen.
5.4.2.
Tot slot voert belanghebbende aan dat de auto niet beschikt over de optie Park Distance Control (PDC). Dit betekent dat de handelsinkoopwaarde met minimaal € 710 dient te worden verminderd. De Inspecteur voert aan dat de auto over een achteruitrijcamera beschikt, die volgens hem duurder is dan PDC. Ook is het niet zuiver om uitsluitend te wijzen op ontbrekende opties. Op de auto zullen ook opties zitten die Europese auto’s niet hebben, aldus de Inspecteur. Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat de auto over een achteruitrijcamera beschikt ter waarde van € 750 (inclusief btw). Het is niet logisch om deze camera te willen vervangen door of te verrekenen met een optie die goedkoper is. Het Hof kan net als de Inspecteur niet vinden dat het referentievoertuig over een duurdere optie beschikt dan de achteruitrijcamera op de auto van belanghebbende. Het Hof voegt ten overvloede toe dat voor een auto van 2,5 jaar oud geen plaats is voor aftrek van 100% van eventueel ontbrekende opties.
5.5.
Belanghebbende had aan de hand van de inkoopfactuur, de facturen voor de vervangen onderdelen en de verkoopfactuur en gegevens van Europese Volvo’s aannemelijk kunnen maken dat en welke invloed van de afwijkende specificaties en ontbrekende opties uitgaat. Met enkel een op geen enkel concreet gegeven gebaseerde verklaring heeft belanghebbende onvoldoende ingebracht tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur. Belanghebbende is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de handelsinkoopwaarde verder dient te worden verminderd. Evenmin is aannemelijk geworden dat er aanleiding is om de handelsinkoopwaarde te verhogen. Beide hoger beroepen falen.
Conclusie naheffingsaanslag
5.6.
Het Hof ziet geen aanleiding om de naheffingsaanslag verder te verminderen.
Beschikking belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking belastingrente geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Dat de belastingrente in strijd met de regelgeving zou zijn berekend, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond. Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur is eveneens ongegrond.

Proceskosten

6.1.
Belanghebbende heeft geen gronden ingediend tegen de beslissing van de Rechtbank over de proceskosten. Het Hof laat deze beslissing in stand.
6.2.
Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor hoger beroep berekend op € 2.625 (1 punt voor de reactie op de zienswijze op het incidentele hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 875, wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). Het Hof beschouwt deze en de tijdens dezelfde zitting behandelde zaken BK-SGR 23/399, BK-SGR 23/400 en BK-SGR 23/401 als samenhangende zaken, aangezien het incidentele hoger beroep van de Inspecteur over hetzelfde onderwerp gaat, namelijk de historische nieuwprijs. Gelet op de gewisselde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, zou toekenning van de volle proceskostenvergoeding per zaak geen recht doen aan de zwaarte van de individuele zaak. Het Hof kent in iedere zaak daarom een proceskostenvergoeding toe van € 656,25.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is op 11 juli 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.