grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is
als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiser stelt dat de auto uit Duitsland afkomstig is en wijst
daartoe op het Zulassungsbescheinigung dat op 8 juli 2019 is afgegeven. Verder stelt eiser
dat als de auto in Europa is gefabriceerd het een Europees product is en blijft, ook als hij is
gefabriceerd voor de Amerikaanse markt. Daarmee is eiser niet in zijn bewijslast geslaagd.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals verweerder onweersproken heeft
verklaard, de auto op 8 juli 2019 ook weer is uitgeschreven uit het Duitse kentekenregister,
dat de auto ter keuring bij de RDW is aangeboden op 29 juli 2019 en dat eiser, hoewel
daarom meerdere keren is verzocht door verweerder, geen inkoopfactuur of andere
bescheiden heeft overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de auto daadwerkelijk uit
Duitsland afkomstig is. Dat, zoals eiser stelt, er voor de auto een EUR 1-verklaring zou
kunnen worden aangevraagd, betekent niet dat de auto daarmee geacht moet worden uit de
Unie afkomstig te zijn. Afgezien van het feit dat de regeling van de EUR 1-verklaringen
slechts is bedoeld voor een eventuele verlaging of vrijstelling van invoerrechten in verband
met herkomst- en oorsprongsregelingen, heeft eiser ook niet een dergelijke EUR1-
verklaring overgelegd. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft
gesteld dat geen sprake is van een situatie waarop artikel 110 VWEU van toepassing is. Een
en ander sluit immers niet uit dat eiser de auto zelf rechtstreeks heeft gekocht in de
Verenigde Staten en via Duitsland naar Nederland heeft overgebracht.