In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door belanghebbende, die voertuigen naar Polen en Oekraïne heeft geëxporteerd. De inspecteur van de belastingdienst had de verzoeken van belanghebbende om teruggaaf van BPM niet-ontvankelijk verklaard of afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Den Haag heeft de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.
Tijdens de zitting op 15 april 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende verzoeken en de argumenten van beide partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeken tot teruggaaf van BPM niet binnen de vereiste termijn van 13 weken na beëindiging van de tenaamstelling in het kentekenregister zijn ingediend, waardoor de inspecteur deze terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook is geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien belanghebbende en zijn gemachtigde in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord.
Het hof heeft de vragen van belanghebbende over de toepasselijkheid van het Unierecht en de hoogte van de schadevergoeding verworpen. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 1.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het hof oordeelde dat deze forfaitaire regeling niet in strijd is met het Unierecht. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.