In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vergoeding van kosten in de bezwaarfase. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, die was opgelegd nadat hij een verkeerd kenteken had ingevoerd in de parkeerautomaat. De heffingsambtenaar nodigde de belanghebbende uit voor een telefonische hoorzitting, waarbij hij al had medegedeeld dat het bezwaar gegrond was en de naheffingsaanslag zou worden vernietigd. Het telefoongesprek had enkel betrekking op de vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de kosten van bezwaar, maar kende geen vergoeding toe voor het telefoongesprek, omdat dit niet gelijkgesteld kon worden aan een hoorzitting. De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat het oordeel van het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden van het telefoongesprek niet op één lijn konden worden gesteld met een hoorzitting zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest bevestigt de noodzaak om de aard van de hoorzitting en de bijbehorende kostenvergoeding zorgvuldig te beoordelen, vooral in situaties waarin alternatieve vormen van horen worden toegepast.