3.13.Dexia heeft het volgende gesteld wat betreft haar stelling dat de echtgenote van [appellant] vóór 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de lease-overeenkomsten (antwoord in eerste aanleg, 18 en verder):
“Moment bekendheid [ex-echtgenote van appellant] ; bewijsvermoeden
18. Uit het voorgaande blijkt dat de verjaringstermijn is verstreken indien [ex-echtgenote van appellant] vanaf aanvang van de Overeenkomsten, althans voor 13 maart 2000, althans voorafgaand aan 15 september 2004 dan wel 19 juli 2005 kennis heeft genomen van het bestaan van de Overeenkomsten. Dat zij daarvan voorafgaand aan die datum kennis droeg ligt zonder meer voor de hand. Er was voor [appellant] immers geen enkele reden om het sluiten daarvan voor haar te verheimelijken. Bij dagvaarding stelt Leaseproces wel dat [appellant] het sluiten van de Overeenkomsten voor [ex-echtgenote van appellant] heeft verzwegen, maar op die ongebruikelijke gang van zaken wordt geen enkele toelichting gegeven. Daar komt bij dat Leaseproces met betrekking tot al haar cliënten waarbij dat voor de beslechting van de zaak relevant is stelt dat de vernietigingsbevoegde niets geweten heeft van het sluiten van de overeenkomst van effectenlease, hoewel een dergelijke gang van zaken de uitzondering en niet de regel is. Naar algemene ervaringsregels is het immers zo dat echtelieden zelfs trivialiteiten met elkaar plegen te bespreken en het sluiten van een overeenkomst als de onderhavige niet voor elkaar verzwijgen. Dat geldt in de onderhavige zaak te meer nu het om een totale leasesom van relatieve grote omvang ging, welke een waarde vertegenwoordigde van NLG 262.526,37. Het feit dat echtelieden in het algemeen het sluiten van overeenkomsten als de onderhavige met elkaar bespreken, is wellicht geen bewijs dat zulks ook in dit geval gebeurd is, maar het feit dat Leaseproces voor al haar cliënten beweert dat het sluiten van de overeenkomst van effectenlease is verzwegen, is echter wel aanleiding om die stelling in deze zaak te verwerpen.
19. [appellant] stelt in alinea 42 sub c van de dagvaarding dat bijna alle betalingen aan Dexia zijn
gedaan vanaf de eigen rekening van de eiser. Enkel de betalingen ten behoeve van
Overeenkomst 6 zouden zijn gedaan van een en/of rekening. [appellant] heef als productie 5 in
de dagvaarding een bankafschrift overgelegd d.d. 11 mei 1998, op dit bankafschrift wordt
inderdaad de naam van [appellant] genoemd. Echter bewijst dit niet of de desbetreffende
bankrekening gedurende de looptijd van de Overeenkomsten ook enkel op naam van
[appellant] was gesteld. Het is aan [appellant] om het tegendeel aan te tonen. Dexia gaat er daarom
van uit dat de betalingen van de maandtermijnen onder de Overeenkomsten hebben
plaatsgevonden vanaf een ‘en/of rekening’, derhalve een rekening die op gemeenschappelijke
naam staat van [appellant] en [ex-echtgenote van appellant] en tot het saldo waarvan [ex-echtgenote van appellant]
tezamen met [appellant] gerechtigd is. Vanaf die rekening zijn de betalingen van maandelijks
NLG 1.313,30 verricht en op die rekening zijn de eveneens substantiële dividendinkomsten
bij geboekt. Dit vormt bewijs dat [ex-echtgenote van appellant] van aanvang af bekend is geweest met het
bestaan van de Overeenkomsten: zij heeft de lasten in verband met de Overeenkomsten
immers zelf betaald en zij heeft de vruchten daarvan zelf genoten. Van het bestaan van de
Overeenkomsten blijkt bovendien uit de rekeningafschriften met betrekking tot de
desbetreffende rekening. Nu het een ‘enlof rekening’ betreft, waren die rekeningafschriften
mede aan haar geadresseerd. Het feit dat iemand ( [ex-echtgenote van appellant] ) een mededeling (de
rekeningafschriften) heeft ontvangen waaruit van een bepaald feit blijkt (het bestaan van de
Overeenkomsten), is voldoende bewijs van wetenschap van dat feit. (…)
Moment van wetenschap
21. [appellant] stelt dat zijn eega niet bekend was met de Overeenkomsten op het moment
dat [appellant] deze aanging. Dexia betwist dit. (…)
En/ofrekening
23. Het is gebruikelijk dat een echtpaar een “en/of rekening” heeft. Dat is dermate standaard, dat
Dexia ervan uitgaat dat dat ook het geval is geweest bij [appellant] . Het is aan [appellant] om het
tegendeel aan te tonen. (…)
25. Bankafschriften van een en/of rekening staan op naam van beide partners. Het is dan ook
aannemelijk dat beide partners de bankafschriften openmaken, althans inzicht hebben in de
afschrijvingen van die rekening. Daarnaast gaat Dexia er bij gebrek aan wetenschap van uit
dat het salaris van de eega van [appellant] op de en/of rekening werd gestort. Als bovendien van
die en/of rekening maandelijks een bedrag wordt afgeschreven, dan is het onaannemelijk dat
de eega van [appellant] daar geen wetenschap van heeft. Hetzelfde geldt indien van de en/of
rekening een groot bedrag ineens is afgeschreven. Dexia gaat ervan uit dat deze bankrekening
ook voor de betaling van andere huishoudelijke zaken, zoals de boodschappen, gas, water en
licht, vakanties, etc., werd gebruikt. Doorgaans heeft ieder van de partners een bankpasje van
C de gezamenlijke en/of rekening. Indien van deze bankrekening huishoudelijke zaken zijn
betaald, was de eega van [appellant] op de hoogte, althans moet de eega van [appellant] geacht
worden op de hoogte te zijn geweest van het bestaan van deze betalingen en derhalve van het
bestaan van de Overeenkomsten vanaf het moment dat de eerste betalingen aan Dexia zijn
verricht. Dexia gaat er derhalve van uit dat de eega van [appellant] in ieder geval vanaf het
moment van ontvangst van de relevante bankafschriften op de hoogte was van het bestaan van
de Overeenkomsten en dat de verjaringstermijn van drie jaar toen aanving. (…)
Overeenkomsten [appellant] en zijn eega via dezelfde tussenpersoon
30. De Overeenkomsten 9, 10 en 11 (productie 9) zijn via een tussenpersoon tot stand gekomen.
Deze overeenkomsten zijn afgesloten door [appellant] samen met zijn eega. Nu zijn eega
klaarblijkelijk bij de advisering omtrent Overeenkomst 9, 10 en 11 betrokken is geweest, zal
de eega van [appellant] ook op de hoogte zijn geweest van de besprekingen die met de
tussenpersoon hebben plaatsgevonden, waarbij het zeer onwaarschijnlijk is dat de andere
Overeenkomsten niet besproken zijn. (…)
31. Dat de eega van [appellant] minder dan drie jaar voorafgaand aan de vemietigingsverklaring van
de Overeenkomsten kennis zou hebben genomen is niet aannemelijk nu, de eega van [appellant]
op 29 mei 2000 Overeenkomsten 9, 10 en 11 heeft meegetekend (productie 9). (…)
(Eerdere) overeenkomst(en) van de kinderen
32. Dexia wijst erop dat de kinderen van [appellant] eveneens en vrijwel gelijktijdig met [appellant] ( meerdere effectenlease-overeenkomsten zijn aangegaan (productie 10). De eega van [appellant]
was hiervan op de hoogte. Dexia acht het zeer onwaarschijnlijk dat de andere Overeenkomsten
toen niet besproken zijn. (…)
Overeenkomsten [appellant] en zijn kinderen via dezelfde tussenpersoon
33. [appellant] en zijn kinderen zijn effectenlease-overeenkomsten via de bemiddeling van dezelfde
tussenpersoon aangegaan, via welke tussenpersoon ook de eega van [appellant] Overeenkomst 9
tot en met 11 heeft mede afgesloten. Nu zijn kinderen klaarblijkelijk bij de advisering omtrent
de Overeenkomsten betrokken zijn geweest, zal de eega van [appellant] ook op de hoogte zijn
geweest van de vervolgbesprekingen die met de tussenpersoon hebben plaatsgevonden, en die
in de andere effectenlease-overeenkomsten hebben geresulteerd. (…)
(Eerdere) overeenkomst(en) met een positiefresultaat
34. Op Overeenkomst 1 is een positief resultaat van EUR 1.895,- behaald (productie 1). Het is niet
aannemelijk dat [appellant] zijn eega niet op de hoogte heeft gesteld van deze Overeenkomst en
het positieve resultaat dat hierop is behaald. (…) De uitkering op Overeenkomst 1 is op 8 maart 2001 op de en/of rekening gestort. (…)
Herkomst ingelegde gelden
(…)
36. Dexia gaat ervan uit dat naast [appellant] ook de eega van [appellant] inkomen had en dat beide
salarissen op de enlof rekening werden gestort. (…)
Inkomende post
38. Vaststaat dat [appellant] vanaf maart 1998 met betrekking tot de Overeenkomsten op meerdere
momenten poststukken van Dexia of haar rechtsvoorgangers heeft ontvangen. Deze
correspondentie is naar het huisadres van [appellant] en zijn eega gestuurd. De correspondentie
voor de Overeenkomsten, zoals jaaropgaven - die elk jaar in januari aan [appellant] werden
toegestuurd -, de Overeenkomsten zelf en overige correspondentie zaten in een A4 formaat
envelop met daarop het blauw met bruine Bank Labouchere logo of de groene balk met het
Legio Lease logo. (…)
Belastingaangifte
39. Bij dagvaarding stelt [appellant] in alinea 42 sub f dat de belastingaangifte werd verzorgd door
een derde. Daarnaast stelt [appellant] dat zijn eega de aangifte niet doorkeek. [appellant] stelt dit
zonder nadere onderbouwing en zonder de naam van de derde te noemen enlof nadere
bewijsstukken over te leggen waaruit dit blijkt. (…)
40. Dexia gaat er bij gebrek aan bewijs van uit dat [appellant] en zijn eega gezamenlijk hun
belastingaangifte indienden. De eega van [appellant] wordt geacht de belastingaangifte te hebben
gelezen voordat zij deze ondertekende. Zodoende heeft de eega van [appellant] in de
belastingaangifte(n) voor het jaar 1998 t/m 2000 kunnen zien dat [appellant] de rente van
de Overeenkomsten heeft afgetrokken. (…)”
[appellant] heeft het volgende aangevoerd ter betwisting van de stelling van Dexia dat de echtgenote van [appellant] vóór 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de lease-overeenkomsten (grieven):
“2.1. [appellant] heeft vanaf 1998 in totaal elf overeenkomsten met (de rechtsvoorganger van)
Dexia (hierna ‘Dexia’) afgesloten. [appellant] was ten tijde van het afsluiten van de
overeenkomsten gehuwd met [ex-echtgenote van appellant] . [ex-echtgenote van appellant] heeft geen schriftelijke toestemming
gegeven voor de overeenkomsten [contractnummer 1] , [contractnummer 2] , [contractnummer 3] , [contractnummer 4] , [contractnummer 5] ,
[contractnummer 6] , [contractnummer 7] en [contractnummer 8] .