Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
- i) [verweerder] en (de rechtsvoorgangster van) Dexia hebben in 2001 een effectenleaseovereenkomst gesloten, aangeduid als ‘Allround Effect Vooruitbetaling 15 jaar’. De totale leasesom bedroeg ƒ 198.000,70 (€ 89.848,80).
- ii) Deze overeenkomst is niet mede ondertekend door de echtgenote van [verweerder] . Zij heeft bij brief van 5 augustus 2005 aan Dexia gemeld dat zij geen toestemming heeft verleend voor het aangaan van de overeenkomst en dat zij deze vernietigt op grond van de art. 1:88 lid 1, aanhef en onder d, BW in verbinding met art. 1:89 BW.
- iii) Dexia heeft de overeenkomst met [verweerder] vanwege betalingsachterstand beëindigd en [verweerder] een eindafrekening per 12 december 2006 toegezonden, die uitkomt op een aan hem toekomend saldo van € 4.039,83.
- iv) [verweerder] heeft in 2007 een ‘opt-out verklaring’ als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW ingediend. Daarmee heeft hij te kennen gegeven dat hij niet gebonden wenst te zijn aan de Duisenberg-regeling.
- v) Bij brief van 3 februari 2016 heeft [verweerder] Dexia gesommeerd binnen veertien dagen de door [verweerder] aan Dexia betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente en € 500,-- aan buitengerechtelijke kosten, te voldoen. Dexia heeft hieraan geen gehoor gegeven.
De omstandigheid dat Dexia op dit punt geruime tijd een andersluidend standpunt heeft ingenomen, toen de vorderingen op grond van vernietiging op de voet van artikel 1:88 BW haar in groten getale bereikten, doet hier niet aan af. Artikel 6:205 BW houdt in dat de ontvanger van een onverschuldigde betaling zonder ingebrekestelling in verzuim is wanneer hij deze te kwader trouw heeft aangenomen. Dat is hier het geval, zodat de wettelijke rente door Dexia verschuldigd is zoals gevorderd en toegewezen. (…)”
4.Beslissing
5 april 2019.