ECLI:NL:GHSHE:2020:594

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
20-001453-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot criminele activiteiten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van gewoontewitwassen, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft meerdere doorzoekingen waarbij grote contante geldbedragen, voertuigen en sieraden zijn aangetroffen, met een totaalbedrag van bijna € 5.500.000,00. De verdachte, die moest rondkomen van een AOW-uitkering, kon niet overtuigend uitleggen waar deze voorwerpen vandaan kwamen, wat leidde tot het vermoeden dat ze uit misdrijven afkomstig waren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde (gewoontewitwassen), deelname aan de criminele organisatie (feit 2) en het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 3). De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001453-17
Uitspraak : 20 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
26 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 04-976414-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Voor het overige heeft zij verzocht het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bevestigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Aan verdachte is onder 1 primair – kort gezegd – ten laste gelegd het medeplegen van gewoontewitwassen van een aantal daar omschreven voorwerpen (geldbedragen, auto's en sieraden). De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van een aantal van die voorwerpen, zijnde geldbedragen, auto's en sieraden.
Onder 3 is aan verdachte – samengevat – ten laste gelegd het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van die munitie.
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de genoemde deelvrijspraken door de rechtbank.
Het hof is van oordeel dat zowel het feit onder 1 primair als het feit onder 3 een impliciet cumulatieve tenlastelegging behelst. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de genoemde (deel)vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 februari 2012 te Venlo, althans in Nederland, en/of in België en/of op een of meer plaatsen elders in Europa, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s), van (een) voorwerp(en), namelijk (een) geldbedrag(en) en/of (een) voertuig(en) en/of (een) siera(a)d(en), te weten
- een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro (opbrengst verkoop effecten in België in juli 2009) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 275.790 euro en/of
- een geldbedrag van ongeveer 60.250 euro (doorzoeking [woonadres] op 8 mei 2010) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.350.000 euro (doorzoeking [adres 1] op 23 mei 2011) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 61.450 euro (doorzoeking [woonadres] op 23 mei 2011) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 840.000 euro en/of een Volkswagen Golf [kentekennummer] (doorzoeking [woonadres] op 7 februari 2012) en/of
- een horloge van het merk Rolex en/of
- een of meer ander(e) voorwerp(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verhuld wie rechthebbende(n) op dit/deze voorwerp(en) is/zijn en/of dit/deze voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij/zij wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of heeft/hebben hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s), bovenomschreven voorwerp(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij/zij wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien ter zake van het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 februari 2012 te Venlo, althans in Nederland, en/of op een of meer plaatsen elders in Europa, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, van voorwerpen, namelijk (een) geldbedrag(en) en/of (een) voertuig(en) en/of (een) siera(a)d(en), te weten
- een geldbedrag van ongeveer 65.097 euro (contante betaling kasbons aan toonder in België in januari 2002) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro (opbrengst verkoop effecten in België in juli 2009) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 275.790 euro en/of een Fiat 500 Abarth en/of een Porsche 911 Carrera en/of negen, althans een aantal gouden ringen (doorzoeking [adres 1] op 8 mei 2010) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 60.250 euro (doorzoeking [woonadres] op 8 mei 2010) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.350.000 euro (doorzoeking [adres 1] op 23 mei 2011) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 61.450 euro (doorzoeking [woonadres] op 23 mei 2011) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 350.000 euro (doorzoekingen [adres 2] op 2 februari 2012) en/of
- een Mercedes [kentekennummer] (doorzoeking [adres 1] op 7 februari 2011) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 840.000 euro en/of een Volkswagen Golf [kentekennummer] (doorzoeking [woonadres] op 7 februari 2012) en/of
- een geldbedrag van ongeveer 70.000 euro en/of een hoeveelheid sieraden (doorzoekingen [adres 3] op 7 februari 2012) en/of
- een horloge van het merk Rolex en/of
- een of meer ander(e) voorwerp(en),
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of (tekens) verhuld wie rechthebbende(n) op dit/deze voorwerp(en) is/zijn en/of (telkens) dit/deze voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of heeft/hebben hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s), bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij/zij (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 februari 2012 te Venlo, althans in Nederland en/of in België en/of op een of meer plaatsen elders in Europa, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, mede bestaande uit
- [medeverdachte 1] ,
- [medeverdachte 2]
- [medeverdachte 3] ,
- [medeverdachte 4]
- [medeverdachte 5] en/of
- een of meer ander(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het witwassen van geldbedragen en/of voertuigen en/of sieraden;
3.
hij op of omstreeks 23 mei 2011 te Venlo een wapen op grond van artikel 2 lid 1, categorie III, Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk FN, model 1910, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid inleidende dagvaarding
Het hof overweegt ambtshalve met de rechtbank het volgende. Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde partieel nietig is voor zover het betreft het onderdeel 'een of meer ander(e) voorwerp(en)'. Het hof overweegt dat 'een of meer ander(e) voorwerp(en)' een te ruime en te veelomvattende aanduiding is. In de tenlastelegging worden specifieke geldbedragen en voorwerpen opgesomd die tijdens de verschillende doorzoekingen in beslag zijn genomen. Voor het onderdeel 'een of meer ander(e) voorwerp(en)' is ter terechtzitting in eerste aanleg door de officieren van justitie verwezen naar de overige goederen van waarde die tijdens de doorzoekingen in beslag zijn genomen en die op de beslaglijst staan vermeld. Gelet op het zeer omvangrijke dossier, is het hof echter van oordeel dat deze verwijzing onvoldoende specifiek is, waardoor het voor de verdachte niet duidelijk is waartegen hij zich dient te verdedigen. De tenlastelegging voldoet daarom in zoverre niet aan het bepaalde in art. 261 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de tenlastelegging partieel nietig moet worden verklaard met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde onderdeel 'een of meer ander(e) voorwerp(en)'.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 februari 2012 in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte en zijn mededaders, van voorwerpen, namelijk geldbedragen en een voertuig en een sieraad, te weten
- een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro (opbrengst verkoop effecten in België in juli 2009) en
- een geldbedrag van ongeveer 275.790 euro en
- een geldbedrag van ongeveer 60.250 euro (doorzoeking [woonadres] op 8 mei 2010) en
- een geldbedrag van ongeveer 4.350.000 euro (doorzoeking [adres 1] op 23 mei 2011) en
- een geldbedrag van ongeveer 61.450 euro (doorzoeking [woonadres] op 23 mei 2011) en
- een geldbedrag van ongeveer 840.000 euro en een Volkswagen Golf [kentekennummer] (doorzoeking [woonadres] op 7 februari 2012) en
- een horloge van het merk Rolex
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wisten dat bovenomschreven voorwerpen – middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 februari 2012 te Venlo heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, mede bestaande uit
- [medeverdachte 1] ,
- [medeverdachte 2]
- [medeverdachte 3] ,
- [medeverdachte 4]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het witwassen van geldbedragen en voertuigen en sieraden;
3.
hij op 23 mei 2011 te Venlo een wapen op grond van artikel 2 lid 1, categorie III, Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk FN, model 1910, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde voorwerpen (geldbedragen, een auto en een sieraad) overweegt het hof – anders dan de rechtbank – dat van deze voorwerpen niet kan worden bewezen dat verdachte en zijn mededaders de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing hebben verborgen en/of verhuld in de zin van artikel 420bis, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafrecht. Nu uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet méér kan worden afgeleid dan dat op ongebruikelijke plaatsen in een bij de verdachte in gebruik zijnde woning grote hoeveelheden geld, een auto en een horloge zijn aangetroffen, acht het hof wat betreft het 'verbergen en verhullen' van de herkomst van de voorwerpen, mede gelet op de wetgeschiedenis en jurisprudentie met betrekking tot het 'verbergen of verhullen' als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid onder a, Sr – welke beide begrippen betrekking hebben op gedragingen die erop gericht zijn het zicht te bemoeilijken op wie de rechthebbende op een voorwerp of voorwerpen is – niet bewezen (vgl.
Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p, 14-15; HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687 en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:553).
Bewijs [1]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de na te melden bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde
In de onderhavige zaak is de vraag of een brondelict ten grondslag ligt aan het bewezenverklaarde witwassen. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf' is, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, rov. 2.3.1.-2.4. en HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137).
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de voorwerpen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof dient daarom vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Het hof overweegt verder, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende.

1.Het geldbedrag van 120.000 euro (opbrengst effecten in België in juli 2009)

Op 6 augustus 2004 werden drie rekeningen geopend bij de Fortisbank te [plaats] (België)
op naam van medeverdachte [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum 2] , kleinzoon van verdachte) door zijn wettelijk vertegenwoordiger [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] , zoon van verdachte), te weten:
- een beleggersrekening met het nummer [rekeningnummer] ; [2]
- een spaarrekening met het nummer [rekeningnummer] ; [3]
- een effectenrekening met het nummer [rekeningnummer] . [4]
Op 6 augustus 2004 wordt op de beleggersrekening een bedrag van 133.233,31 euro gestort. [5]
Uit nader onderzoek naar de herkomst van dit bedrag komt het volgende naar voren:
Op 18 juni 2001 werden door medeverdachte [medeverdachte 2] (partner van [medeverdachte 1] , schoondochter van verdachte) bij de Fortisbank in [plaats] zogenaamde 'kasbons' aangekocht voor een bedrag van 120.000 euro. Als wijze van betaling wordt op het formulier [6] 'in speciën' vermeld. Dit betekent dat het gehele bedrag contant gestort is. [7]
Het bedrag van 120.000 euro betreffende de aangekochte kasbons is gedurende de looptijd
van de coupures aangegroeid tot een bedrag van 133.233,31 euro. Dit bedrag wordt direct na
het einde van de looptijd van de kasbons op 6 augustus 2004 overgeboekt naar de
beleggersrekening [rekeningnummer] . [8]
Volgens het formulier 'Terugbetaling met gekapitaliseerde interesten van obligaties van
Belgische oorsprong' heeft medeverdachte [medeverdachte 4] op 6 augustus 2004 opdracht gegeven tot storting van een bedrag van 133.233,10 euro op de net geopende
beleggersrekening [rekeningnummer] [9]
Op 10 juli 2009 werd door [medeverdachte 4] opdracht gegeven tot terugbetaling van fondsen
op de beleggersrekening [rekeningnummer] , welke fondsen gekoppeld waren aan de
effectenrekening [rekeningnummer] . Deze fondsen hadden op dat moment een geschatte
waarde van 120.923,40 euro. Het opdrachtformulier werd ondertekend door medeverdachte
[medeverdachte 4] te [plaats] . [10]
Op 22 juli 2009 werd door [medeverdachte 4] aan de Fortisbank opdracht gegeven om de
effectenrekening [rekeningnummer] af te sluiten. Ook dit formulier werd ondertekend door
[medeverdachte 4] . [11]
Volgens de bankafschriften werd op 22 juli 2009 ook het resterende saldo van 121.277,76
euro van de beleggersrekening overgeboekt naar de spaarrekening [rekeningnummer] en van
deze rekening op dezelfde datum het resterende saldo van 121.488,58 euro op de
spaarrekening contant opgenomen. [12]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij destijds in 2001 en 2002 de contante
geldbedragen heeft gestort voor de aankoop van de kasbons. De gelden voor de aankoop van
de kasbons had zij gekregen van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft haar die gelden contant gegeven en zij heeft die in zijn opdracht naar de Fortisbank in [plaats] gebracht en gestort. Later is dat
bedrag door medeverdachte [medeverdachte 4] , in het bijzijn van zijn opa [verdachte] (verdachte), weer contant opgenomen. [13]
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij van zijn vader of opa te horen kreeg
dat hij mee moest naar de bank in België. [14] Hij denkt dat zijn opa hem toen naar België heeft gereden. Hij herinnert zich dat hij bij de bank formulieren heeft moeten ondertekenen. Hij heeft bij de bank in ieder geval niet het woord gevoerd, dat zal zijn opa gedaan hebben. Hij denkt dat zijn opa het geld in ontvangst heeft genomen. [15]
Verdachte heeft verklaard dat hij met medeverdachte [medeverdachte 4] naar België is gereden. Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft zijn geld aangepakt. Hij had papieren bij zich en die heeft hij daar afgegeven. Hij heeft zijn geld daar gebeurd. Het stond op naam van medeverdachte [medeverdachte 4] ; dat zal hij wel van zijn vader hebben gekregen. [16]
Ter terechtzitting van de rechtbank van 5 april 2017 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] hem had gevraagd om met medeverdachte [medeverdachte 4] naar [plaats] te rijden, omdat [medeverdachte 4] zijn spaargeld ging ophalen. [17]
Overwegingen
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte 2]
in opdracht van haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte 1] in juni 2001 met een
contant geldbedrag van 120.000 euro bij de Fortisbank in [plaats] (België) kasbons heeft
aangekocht. Dit contante geld was afkomstig van [medeverdachte 1] . Dit bedrag werd later
– met alle heffingen en rentes – gestort op de rekening op naam van medeverdachte [medeverdachte 4]
en [medeverdachte 1] en door medeverdachte [medeverdachte 4] in aanwezigheid van
verdachte in juli 2009 opgehaald.
Het hof overweegt dat verdachtes zoon, [medeverdachte 1] , in 1992 en 2001 is veroordeeld tot forse gevangenisstraffen in verband met drugsdelicten, waarmee – gelet op de hoogte van de daarna nog toegewezen ontnemingsvordering – kennelijk grote geldbedragen zijn verdiend. Verdachte gaat vervolgens met zijn kleinzoon (medeverdachte [medeverdachte 4] ) in opdracht van [medeverdachte 1] naar een bank in België om een aanzienlijk geldbedrag op te halen.
Bovengenoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer
verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de
herkomst van het geldbedrag.
Verdachte heeft daartoe verklaard dat hij dacht dat het spaargeld van medeverdachte [medeverdachte 4]
betrof. Gelet op de ongebruikelijke omstandigheden waaronder het geld is
opgehaald, in opdracht van [medeverdachte 1] , die inmiddels twee keer is veroordeeld voor
drugsdelicten waarbij verdachte met zijn net meerderjarige kleinzoon bij een bank in het buitenland een aanzienlijk geldbedrag gaat ophalen, welk bedrag deze kleinzoon gezien zijn
leeftijd en inkomen niet zelf gespaard kan hebben, wordt deze verklaring door het hof als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. Het vermoeden van witwassen is hierdoor onvoldoende ontzenuwd. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte – mede in het
licht van de veroordelingen van [medeverdachte 1] – in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft
aanvaard dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.
Tussenconclusie 1
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich
samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen – in de vorm van het voorhanden hebben – van het geldbedrag van 120.000 euro in juli 2009.

2.De geldbedragen aangetroffen in de woningen aan de [woonadres]

[woonadres]

[adres 1]
8 mei 2010
Op 8 mei 2010 vindt er een doorzoeking plaats van de woning aan de [adres 1]
, zijnde de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hierbij worden de volgende voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen: [18]
 een geldbedrag van 116.950 euro. In de woonkamer bevond zich een schoorsteenmantel met daarin een inzethaard. Nadat de inzethaard tijdens de doorzoeking was verwijderd, trof men in de bovenzijde van de schoorsteenmantel een holle ruimte aan met daarin een blauwkleurige Albert Heijn-tas met daarin een aantal (circa 5) plasticzakken. In de binnenste van deze plasticzakken, bevonden zich de volgende coupures geld, naar later bleek in totaal 116.950 euro:
 1 pakket met biljetten van 500 euro;
 3 pakketten biljetten van € 50 euro;
 7 pakketten met gemengde biljetten;
 3 witte enveloppen met daarop handgeschreven '5000';
 1 witte envelop met daarop handgeschreven '10.000';
 1 witte envelop met opdruk ' [verzekeringsmaatschappij]
' en handgeschreven '8750';
 een geldbedrag van 148.040 euro aangetroffen in de slaapkamer aan de achterzijde van het pand. Deze slaapkamer is vermoedelijk in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde tijdens de doorzoeking dat het 'hun slaapkamer' was. In deze slaapkamer stonden linksachter de deur op de grond diverse schoenendozen. In één van deze dozen bevonden zich diverse coupures geld, naar later bleek in totaal 148.040 euro;
 een geldbedrag van 10.800 euro op de andere slaapkamer. Hier stond een aantal kunststof opbergboxen. In één van deze opbergboxen bevonden zich meerdere zogenaamde cd-etuis. In één van deze cd-etuis, grijskleurig, bevonden zich diverse coupures geld, naar later bleek in totaal 10.800 euro;
 twee geldtelmachines;
 een vacumeerapparaat van het merk Henkelman Jumbo Mini.
23 mei 2011
Op 23 mei 2011 werd de woning gelegen aan de [adres 1] doorzocht en daarbij werd een geldbedrag van 4.350.625 euro aangetroffen en in beslag genomen. Dit
bedrag is aangetroffen in een geheime bergplaats in de holle ruimte aan de achterzijde van de keuken (achter de koelkast). Hierin werden vijf tassen en plastic zakken gevonden welke na opening geldbiljetten bleken te bevatten. Tevens werd aan de achterzijde van de keukenkast boven de koelkast nog een tas met een hoeveelheid geldbiljetten aangetroffen. [19]
Het totaalbedrag aan inbeslaggenomen biljetten blijkt na telling 4.450.525 euro exclusief een bedrag van € 1.490 als vermoedelijk vals geld. [20]
De verschillende aangetroffen verpakkingen zijn nader onderzocht.
Verpakking 1
Verpakking 1 betreft een zwarte vuilniszak met verschillende verpakkingen bevattende in
totaal een geldbedrag van 1.283.600 euro aangetroffen in de bergruimte in de achterzijde van de keuken. [21]
Tussen deze verpakkingen is grond aangetroffen, waarvan drie monsters zijn genomen [22] ,
welke door het NFI zijn vergeleken met grondmonsters uit de kruipruimte van de woningen
aan de [woonadres] . De conclusie uit dit onderzoek luidt dat het veel
waarschijnlijker is wanneer de grondsporen uit de verpakkingen afkomstig zijn uit de
kruipruimte van [woonadres] dan wanneer deze afkomstig zijn uit de kruipruimte van
[adres 1] afkomstig zijn. [23]
In deze verpakking werden 'sealzakken' met geldbiljetten aangetroffen met een zogenaamde
'sealrand', welke kan worden aangebracht door middel van een sealapparaat. [24] Uit krasindruk- en vormsporen-onderzoek door het NFI kan worden afgeleid dat de sealnaad van deze zakken is gemaakt met het sealapparaat wat op 8 mei 2010 is aangetroffen in het
schuurtje bij [adres 1] . [25]
Verpakking 1 bevatte een vuilniszak met daarin acht plastic tassen, welke was afgesloten met zogenaamde duct-tape. [26] Op de kleefzijde van deze duct-tape is een vingerafdruk
aangetroffen van verdachte. [27]
Op 10 februari 2012 is er een gesprek opgenomen tijdens het gezamenlijke vervoer van
verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] (echtgenote van verdachte) naar en van de rechtbank in [plaats] . Gedurende het gesprek wordt onder meer het onderstaande gezegd door verdachte [verdachte] (L) en [medeverdachte 3] (M):
L: Maar luister dat wat in dat ding zat, daar zat zijn DNA op.
M: Van wie van hem, bij ons? Dat andere dat bij haar lag daar zit ons DNA op.
L: Dat weet ik niet.
M: Tenminste dat moesten ze nog nakijken maar ik weet zeker dat het erop zit.
L: Hij zei het DNA van mij zit erop, die zak die ik erin heb gegooid. Ik zei er zal wel DNA
op zitten want ik ben daar binnen geweest.
M: Dat zeiden ze tegen mij niet dat het erop zat.
L: Dat is het laatste wat erin is gegooid daar zit DNA van mij op.
M: Bij hun of bij ons, oh.
L: Dat bij ons dat zal ook wel maar dat maakt toch niks. [28]
Door de verbalisanten wordt naar aanleiding van deze opname opgemerkt dat het opvallend is dat op de eerste zak die tijdens de doorzoeking uit de bergplaats achter de koelkast is
gehaald, een vingerafdruk van verdachte op de kleefzijde van de duct-tape is aangetroffen. [29]
Verpakking 2
Verpakking 2 betreft een blauwe sporttas met verschillende verpakkingen bevattende in
totaal een geldbedrag van 1.179.760 euro aangetroffen in de bergruimte in de achterzijde van de keuken. [30]
Verpakking 3
Verpakking 3 betreft een grijze vuilniszak met verschillende verpakkingen bevattende in
totaal een geldbedrag van 599.905 euro aangetroffen in de bergruimte in de achterzijde van
de keuken. [31]
Tussen deze verpakkingen is grond aangetroffen, waarvan een monster is genomen [32] , welk
door het NFI is vergeleken met grondmonsters uit de kruipruimte van de woningen aan de
[woonadres] . De conclusie uit dit onderzoek luidt dat het veel
waarschijnlijker is wanneer het grondspoor uit de verpakking afkomstig is uit de kruipruimte van [woonadres] dan wanneer deze afkomstig is uit de kruipruimte van [adres 1] . [33]
Verpakking 4
Verpakking 4 betreft een grijs met zwarte sporttas met verschillende verpakkingen bevattende in totaal een geldbedrag van 1.447.420 euro aangetroffen in de bergruimte in de
achterzijde van de keuken. [34]
Verpakking 5
Verpakking 5 betreft een blauwe vuilniszak met verschillende verpakkingen bevattende in
totaal een geldbedrag van 438.390 euro aangetroffen in de bergruimte in de achterzijde van
de keuken. [35]
Verpakking 6
Verpakking 6 betreft een zwart tasje met in totaal 400.000 euro aan geldbiljetten aangetroffen aan achterzijde van de keukenkast boven de koelkast. [36]
In deze verpakking zijn 'sealzakken' met geldbiljetten aangetroffen met een zogenaamde
'sealrand', welke kan worden aangebracht door middel van een sealapparaat. [37] Uit krasindruk- en vormsporenonderzoek door het NFI kan worden afgeleid dat de sealnaad van deze zakken is gemaakt met het sealapparaat wat op 8 mei 2010 is aangetroffen in het schuurtje bij [adres 1] . [38]
Ten aanzien van de aangetroffen bankbiljetten in de beide bergplaatsen in de keuken is
onderzocht in hoeverre deze bankbiljetten in de periode tussen 8 mei 2010 (aanhouding
[medeverdachte 1] ) en 23 mei 2011 (doorzoeking woning) bij De Nederlandsche Bank (DNB)
aanwezig zijn geweest. Het resultaat van dit onderzoek is dat negentien geldbiljetten bij
DNB zijn geweest, waarvan dertien geldbiljetten zijn aangetroffen in de gemetselde
bergruimte achter de keuken. [39]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft over de periode 26 mei 2010 tot en met 13 mei 2011
28.998,38 euro uitgegeven zonder dat hier verifieerbare (legale) inkomsten tegenover staan.
Er is in deze periode in totaal 7.600 euro op de bankrekening van de gevangenis [plaats]
(België) overgemaakt, kennelijk ten behoeve van [medeverdachte 1] . [40]
[woonadres]
8 mei 2010
Op 8 mei 2010 vindt er een doorzoeking plaats van de woning aan de [woonadres]
, zijnde het woonadres van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Hierbij wordt het volgende aangetroffen [41] en in beslag genomen: [42]
 een geldbedrag van 37.750 euro in een linnenkast in de ouderslaapkamer. In deze kast bevonden zich onder meer drie laden. Nadat tijdens de doorzoeking de onderste lade uit de kast was getrokken vond men, feitelijk dus opgeborgen onder de onderste lade, een klein pakketje geld van circa 2.250 euro. Bij nader onderzoek van de kast trof men achter reeds genoemde onderste lade, tegen de achterwand van deze kast circa 35.500 euro aan;
 een geldbedrag van 22.500 euro in de lade van een vitrinekastje in een wit draagtasje, gezien het opschrift vermoedelijk een tasje van een parfumerie. In dit tasje bevonden zich meerdere coupures van 20 euro en 10 euro, naar later bleek in totaal 22.500 euro;
 een geldtelmachine van het merk Money Counter.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft naar aanleiding van de inbeslagneming van het geldbedrag een klaagschrift ingediend, waarin zij stelt dat het geld zou zijn verkregen door een nalatenschap van haar moeder, die in 2008 is overleden. [43] Bij de Belastingdienst (successierechten) was niets bekend van aangifte hiervan. Volgens gegevens van de
Belastingdienst was overledene niet in het bezit van een dergelijk geldbedrag. [44]
23 mei 2011
Op 23 mei 2011 werd de woning aan de [woonadres] doorzocht en werden de
volgende geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen: [45]
 een geldbedrag van 1.500 euro in de portemonnee van verdachte (coupures 50 euro);
 op de rechterzijde van de koof boven de keuken werd een hoeveelheid geldbiljetten aangetroffen en dit betrof 59.950 euro.
Het totaalbedrag aan inbeslaggenomen biljetten blijkt na telling 61.450 euro. [46]
7 februari 2012
Op 7 februari 2012 vindt er een doorzoeking plaats van de woning aan de [woonadres]
en daarbij zijn de volgende geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen: [47]
 een geldbedrag van – na telling vastgesteld – 772.750 euro [48] aangetroffen in de motorkast voor de mechanische ventilatie op de eerste verdieping van de woning (na latere telling);
 een geldbedrag van 67.400 euro aangetroffen in de rolluikkast van de serre;
 een geldbedrag van 1.500 euro aangetroffen in de portemonnee;
 een geldbedrag van 1.215 euro aangetroffen op tafel.
Ten aanzien van de aangetroffen bankbiljetten in de mechanische ventilatie en de rolluikkast is onderzocht in hoeverre deze bankbiljetten in de periode tussen 1 januari 2009 en 7 februari 2012 (doorzoeking woning) bij De Nederlandsche Bank (DNB) aanwezig zijn geweest. Het resultaat van dit onderzoek is dat drie verschillende geldbiljetten aangetroffen in de rolluikkast en 85 verschillende geldbiljetten aangetroffen in de ventilatie in de betreffende periode bij DNB zijn geweest. Van de biljetten uit de ventilatieruimte zijn 26 biljetten na 8 mei 2010 bij de DNB geweest en daarna weer opnieuw in omloop gebracht. Van deze 26 zijn 4 biljetten, respectievelijk op 17, 18 en 30 november 2011 evenals 1 december 2011 bij DNB geweest en daarna weer opnieuw in omloop gebracht. [49]
Van de verpakkingen en elastieken van de geldbiljetten aangetroffen in de ventilatie en de
rolluikkast zijn sporen veiliggesteld voor nader onderzoek. [50] Daaruit is gebleken dat op drie
(delen) van elastieken en een deel van een boterhamzakje afkomstig uit de ventilatie een
DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 2]
. Voorts is op vier (delen van) elastieken afkomstig uit de ventilatie een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte en op negen andere
(delen van) elastieken een onvolledig/mengprofiel dat eveneens matcht met het DNA-profiel
van verdachte. Eveneens is een mengprofiel dat matcht met het DNA-profiel van verdachte aangetroffen op twee (delen van) elastieken afkomstig uit de rolluikkast. [51]
Op een boterhamzakje afkomstig uit de ventilatie is tevens een vingerafdruk van verdachte. [52]
Op 10 februari 2012 is er een gesprek opgenomen tijdens het gezamenlijke vervoer van
verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] naar de rechtbank in [plaats] . Tijdens het
gesprek wordt door beiden meerdere malen het woord 'lobi' gezegd. Het woord 'lobi' is een
ander woord voor geld. Tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte wordt tijdens de rit naar de rechtbank – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende besproken: [53]
 [verdachte] vraagt meerdere malen of [medeverdachte 3] gezegd heeft dat het 'lobi' van hem was;
 [medeverdachte 3] zegt dat ze dat niet gezegd heeft;
 [medeverdachte 3] zegt dat ze wel gezegd heeft dat er spaargeld van haar in de rolluik zat.
Op 23 februari 2012 is er wederom een gesprek opgenomen tijdens het gezamenlijke vervoer van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] naar de rechtbank in [plaats] , daarbij werd tussen hen – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende besproken: [54]
[verdachte] : Waar de meeste poen lag en toen zei jij boven en toen heb ik gezegd.
[medeverdachte 3] : ik weet nergens van.
[verdachte] : Zeg dat dadelijk he, je moet zeggen, dat je een ding wil recht zetten, die wist daar niks
van.
[medeverdachte 3] : Moet ik dat nou zeggen direct, op de rechtbank?
[verdachte] : Ja, je moet zeggen, die [verdachte] wist van dat dinge niks af.
[medeverdachte 3] : En moet ik dan zeggen, dat het van mij is?
[verdachte] : Dat zij dat gebracht heeft en dat jij dat daar in hebt gedaan.
[medeverdachte 3] : Ja, dat zeg ik.
[verdachte] : Heb je gezegd of niet?
[medeverdachte 3] : Dat heb ik nog niet gezegd, ik heb later gezegd, omdat ze zei, ja, dat [verdachte] heeft gezegd, dat geld, dat hij dat er bij in heeft gedaan.
En later:
[medeverdachte 3] : Dat wijf heeft zoveel gezegd, wat jij allemaal gedaan hebt he, dat wat mij verhoord
heeft.
[verdachte] : Heej, dat moet je direct op de rechtbank zeggen he.
[medeverdachte 3] : Me?
[verdachte] : Dat moet je zeggen, die van [verdachte] , wist daar niks van.
[medeverdachte 3] : Ja.
[verdachte] : Als ze je vragen, wie dat er in heeft geduwd, moet je zeggen, maar hij niet.
[medeverdachte 3] : Me?
[verdachte] : Als ze je vragen wie dat er boven in heeft geduwd. moet je zeggen, dat je daar liever
niet over praat, maar niet met hem, die wist er niks van, die wil er niets mee te doen hebben.
[medeverdachte 3] : Moet ik zeggen, dat ik daar niks van weet.
[verdachte] : Dat ik er niets mee te doen wil hebben.
[medeverdachte 3] : Jaaaa.
[verdachte] : Die wist er niks van.
[medeverdachte 3] : Nee, dat zeg ik.
[verdachte] : Heej, als ze vragen, waarom dat zij dat naar jou heeft gebracht, moet je zeggen, dat die
jongen alles op zou maken.
[medeverdachte 3] : Doe eens even je gebit in de mond, dan hoor ik je beter.
[verdachte] : Als ze je vragen waarom dat zij alles naar jou heeft gebracht, moet je zeggen dat die
jongen alles op zou maken, dat [medeverdachte 4] alles op zou maken.
[medeverdachte 3] : Nee, dat zeg ik niet.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij samen met [getuige 2] in opdracht van [medeverdachte 1] een rit naar de Noordzee heeft gemaakt. [getuige 2] vertelde daarbij dat hij geld
voor [medeverdachte 1] moest ophalen en dat vervolgens bij diens vrouw moest afgeven. Het zou gaan
om een aanzienlijk bedrag dat hij moest krijgen, ongeveer 20.000 tot 25.000 euro, maar hij
kreeg slechts 5.000 euro. [getuige 2] is een keer met getuige [getuige 1] , een keer met zijn zwager en
een keer alleen gereden. In totaal zou het om 165.000 tot 180.000 euro gaan. De getuige had
de indruk dat [medeverdachte 1] de baas van heel Limburg was en dat naar verluidt niemand drugszaken
afhandelde zonder hem. Met zijn zaken zou 30 tot 40 miljoen gemoeid zijn. Het ging er
vooral om dat betalingen aan [medeverdachte 1] veilig gesteld moesten worden en dat niemand op het
idee mocht komen dat hij niet meer hoefde te betalen omdat [medeverdachte 1] gearresteerd was. [55]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij enveloppen met geld bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] thuis
aan de [adres 1] heeft afgegeven. Het kan best zijn dat dit ook nog na de aanhouding
van [medeverdachte 1] is gebeurd. [56]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte overal van afweet. Dit is de enige persoon
die de getuige zich kan voorstellen die wetenschap heeft waaruit het vermogen van [medeverdachte 1]
bestaat en waar dat is te vinden. [57]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij het geld in haar woning bewaarde
voor iemand anders, waarvoor zij een bepaald bedrag zou krijgen. [58] Zij wil in eerste instantie niet zeggen voor wie, maar later verklaart zij dat het geld van [medeverdachte 1] is. Voorts heeft zij verklaard dat zij en [verdachte] het geld in de circulatiebuizen en het geld in de rolluiken hebben gelegd. [59]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij met enige regelmaat enveloppen met
geld in ontvangst nam bestemd voor [medeverdachte 1] . Dit gebeurde ook na zijn detentie. Na de aanhouding van [medeverdachte 1] kreeg zij elke maand 1.000 tot 1.500 euro van verdachte en
medeverdachte [medeverdachte 3] om van te leven. Voorts heeft zij verklaard dat zij heeft gezien dat er bij haar in huis geld werd geteld en dat zij ook wel eens meehielp. Dat geld werd daarna naar de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] gebracht.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ook in de woning van verdachte een aantal keer
geholpen met het tellen van geld. [verdachte] en [medeverdachte 3] zaten dan geld te tellen.
Zij heeft daarbij geholpen door elastiekjes en zakjes om het geld te doen. Dit was na de
aanhouding van [medeverdachte 1] . Voorts heeft zij verklaard dat als zij geld had, dit altijd naar [verdachte] ging. [60]
Verdachte heeft verklaard dat hij wel eens geld heeft gezien in de woning van [medeverdachte 1] en dat er wellicht zijn DNA op zit. [61] Hij heeft het geld in de rolluik verstopt. [62]
Overwegingen
Zoals reeds eerder overwogen is verdachtes zoon, [medeverdachte 1] , in 1992 en 2001 veroordeeld tot forse gevangenisstraffen in verband met drugsdelicten, waarmee – gelet op
de naderhand nog toegewezen ontnemingsvordering – kennelijk grote geldbedragen zijn
verdiend. Voorts is [medeverdachte 1] in 2011 door de rechtbank in [plaats] (België) nogmaals
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar in verband met betrokkenheid
bij een grootschalig amfetaminelaboratorium alsmede in Duitsland tot een gevangenisstraf
voor de duur van twaalf jaar wegens drugsdelicten.
Vervolgens worden er – zoals het hof op basis van bovenstaande bewijsmiddelen
vaststelt – bij gelegenheid van drie doorzoekingen in de periode van 8 mei 2010 tot en met
7 februari 2012 in de woningen van verdachte en de medeverdachten grote contante
geldbedragen aangetroffen in verborgen en ongebruikelijke bergplaatsen.
Deze omstandigheden rechtvaardigen naar oordeel van het hof het vermoeden dat de
geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet hierop, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer
verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit anders is.
De verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] dat een deel van de
aangetroffen geldbedragen de opbrengst van de verkoop van auto's dan wel een erfenis en
een lening in verband met inbeslagname van het bedrag van de erfenis, zou betreffen, dient
naar oordeel van het hof, gelet op de resultaten van het onderzoek daarnaar, als
ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven. Verdachte heeft dan ook geen verklaring
gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld – ondanks het vermoeden van
witwassen – toch een legale herkomst kent, waardoor het vermoeden van witwassen
onvoldoende is ontzenuwd. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bovendien verklaard dat zij enveloppen met geld in
ontvangst nam voor [medeverdachte 1] , hetgeen ook nog na zijn aanhouding gebeurde, en dat er grote
geldbedragen in haar woning in aanwezigheid van [medeverdachte 1] , verdachte en
medeverdachte [medeverdachte 3] , werden geteld, waarbij medeverdachte [medeverdachte 2]
heeft geholpen. Dit geld werd vervolgens naar de woning van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] gebracht. Ook werd er geld geteld in de woning van verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bovendien verklaard dat zij geld van [medeverdachte 1]
in bewaring had in haar woning.
Het hof leidt uit deze verklaringen in samenhang met de bovengenoemde bewijsmiddelen
af dat niet alleen verdachte, maar ook de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en – in beperktere mate – [medeverdachte 4] zich bewust waren van de criminele herkomst van het geld en dat dit geld over-en-weer werd bewaard. Verdachte en de medeverdachten hebben hier blijkens de uitgevoerde handelingen allen een bijdrage aan geleverd. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het verbergen van de geldbedragen. De intellectuele en/of materiële bijdragen van de verdachte en zijn medeverdachten waren daarvoor alle van voldoende gewicht.
Tussenconclusie 2
Gelet op het vorenstaande, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich
samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen ter hoogte
van 275.790 euro en 60.250 euro op 8 mei 2010, van 4.350.000 euro en 61.450 euro op 23 mei 2011 en van 840.000 euro op 7 februari 2012.

3.De voorwerpen aangetroffen in de woningen aan de [woonadres]

[woonadres]

Volkswagen Golf [kentekennummer]
Op 7 februari 2012 vindt er een doorzoeking plaats van de woning aan de [woonadres]
en daarbij is onder andere een Volkswagen Golf met het kenteken [kentekennummer] aangetroffen en in beslag genomen. [63]
De in beslaggenomen Volkswagen Golf staat volgens de Rijksdienst voor het Wegverkeer op naam van [verdachte] . [64]
Uit onderzoek blijkt dat [verdachte] op 29 september 2011 een Audi A3 vervangen heeft
door de aankoop van de Volkswagen Golf met kenteken [kentekennummer] . De waarde van de Audi
A3 wordt geschat op 5.800 euro. De geschatte waarde van de in beslag genomen Golf bedraagt 18.600 euro. Uit deze transactie volgt, dat [verdachte] naar schatting 12.800 euro
heeft moeten bij betalen. [65]
Verdachte heeft verklaard dat hij de Volkswagen Golf voor 11.500 euro heeft gekocht. Hij
heeft daar een andere auto op ingeruild en moest nog ongeveer drie- tot vierduizend euro
bijbetalen. Dit geld was volgens hem gespaard. [66]
Rolex-horloge
Tijdens het op 10 februari 2012 opgenomen gesprek tijdens het gezamenlijke vervoer van
verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] naar de rechtbank in [plaats] , werd tussen
hen – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende besproken: [67]
 [verdachte] : Ik heb wel, ik heb het om, even kijken of ik dat dadelijk kan mee nemen. Als ik in het buis van bewaring zit dan maakt het niet uit, daar mag je die die hebben.
 [medeverdachte 3] : Ik denk het wel als die van de Fiod komen dan heb je kans dat ze het meenemen. Je kunt het op de cel laten liggen, niet vergeten.
Bij de insluitingfouillering van verdachte is op 10 februari 2010 vervolgens een Rolex-horloge aangetroffen, welk horloge op 24 februari 2012 in beslag is genomen. [68]
Het betreft een rosé gouden Rolex van het type Daydate. Rondom de wijzerplaat van het
horloge zit een rand met stenen die er uitzien als diamanten. Een voorlopige waardebepaling
geeft aan dat het een originele Rolex-horloge betreft met een nieuwwaarde van circa 37.500
euro. [69]
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat het Rolex-horloge van hem was en hij dit tweedehands had gekocht. Het horloge was zeven- à achtduizend euro waard. Verdachte had het horloge voor de helft betaald. Hij had een ander horloge ingeruild en moest de bijbetaling nog voldoen. Hij heeft het van een vriend gekocht en daarmee afgesproken dat verdachte het horloge mocht doorverkopen als er een geïnteresseerde was. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij destijds samen met medeverdachte [medeverdachte 3] over een AOW-uitkering beschikte. [70]
Overwegingen
Het hof stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte op 7 februari 2012 een Volkswagen Golf met een geschatte waarde van ruim 18.000 euro en een
Rolex-horloge met een geschatte waarde van 37.500 euro voorhanden heeft gehad. Daarbij
overweegt het hof dat hoewel het Rolex-horloge op 10 februari 2012 is aangetroffen bij
verdachte, het hof er, gelet op het feit dat verdachte op 7 februari 2012 is aangehouden en vanaf die tijd in detentie heeft verbleven, vanuit gaat dat verdachte het betreffende horloge bij zijn aanhouding reeds in bezit had.
De omstandigheden dat in de woning van verdachte op 7 februari 2012 – zoals het hof hiervóór heeft vastgesteld – een groot contant geldbedrag is aangetroffen, hetgeen naar het oordeel van het hof afkomstig is uit de opbrengsten van de criminele activiteiten van [medeverdachte 1] , en verdachte ook voorwerpen in zijn bezit heeft met een totale waarde van ruim 55.000 euro, terwijl hij en zijn vrouw moesten rondkomen van een AOW-uitkering, rechtvaardigen naar het oordeel van hof het vermoeden dat deze waarde-goederen (auto en horloge) uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit anders is.
De verklaring van verdachte dat de voorwerpen minder waarde hadden dan geschat en hij deze heeft gekocht door het inruilen van een andere auto en met bijbetaling uit zijn spaargeld (voor auto en horloge), schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde, gelet op de inhoud van het OVC-gesprek waaruit het hof afleidt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3]
op de hoogte waren van de waarde van het horloge, alsmede gelet op het geringe
inkomen waarover verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] beschikten waardoor men
onmogelijk dergelijke bedragen kon hebben gespaard. Verdachte heeft dan ook geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld – ondanks het
vermoeden van witwassen – toch een legale herkomst kent, waardoor het vermoeden van
witwassen onvoldoende is ontzenuwd. Integendeel, verdachte verklaart hierover wisselend. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte – mede in het licht van hetgeen reeds is
overwogen met betrekking tot de vermoedelijke criminele herkomst van het geld van [medeverdachte 1] en verdachtes wetenschap daarvan – door het voorhanden hebben van deze
voorwerpen – zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen daarvan.
Tussenconclusie 3
Gelet op vorenstaande, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een Volkswagen Golf en een Rolex-horloge op 7 februari 2012.
Conclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen, acht het hof in navolging van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 februari 2012 in Nederland en in België samen met anderen de volgende geldbedragen en voorwerpen heeft witgewassen:
 een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro;
 een geldbedrag van ongeveer 275.790 euro;
 een geldbedrag van ongeveer 60.250 euro;
 een geldbedrag van ongeveer 4.350.000 euro;
 een geldbedrag van ongeveer 61.450 euro;
 een geldbedrag van ongeveer 840.000 euro
 een Volkswagen Golf
[kentekennummer] ;
 een Rolex horloge.
Gelet op de frequentie en de pluraliteit van de handelingen, die niet slechts toevallig op elkaar volgen maar onderling in verband staan, en de duur van de periode waarin dit alles
plaatsvond, acht het hof bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen (het primair ten
laste gelegde).
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde
Bij de vraag of het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen, stelt het hof het volgende voorop.
Het hof stelt het volgende voorop.
In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon (vgl. ECLI:NL:HR:1993:AD1974 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378). Het moet in ieder geval gaan om een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat als eenheid kan opereren (vgl. HR 26 juni 1984, NJ 1985, 92 en HR 26 november 1985, NJ 1986, 389). Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon met minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde, terwijl de juridische status van het samenwerkingsverband niet relevant is. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben (vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442 en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 687). Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het enkel steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern (vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50). Ook is in dezen niet vereist dat al de personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie (vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470 en HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72). Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is voorts vereist dat de organisatie het oogmerk heeft van het plegen van een bepaald misdrijf of misdrijven. Het oogmerk betreft het naaste doel van de organisatie en niet dat van de verdachte/deelnemer aan de organisatie. Het oogmerk kan daarbij gericht zijn op een enkel, specifiek genoemd delict of meerdere delicten, maar een pluraliteit daarvan is noodzakelijk. Het oogmerk impliceert dat de betreffende misdrijven (of pogingen of voorbereidingen daartoe) nog niet hoeven te hebben plaatsgevonden (vgl. HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 425). Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Tot slot moet worden vastgesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de organisatie. Van deelneming is in objectieve zin sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW5161 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beide vereisten zijn te beschouwen als nevengeschikt, maar zijn tevens onderling nadrukkelijk samenhangend.
Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie en dus niet enkel is te beschouwen als een sympathisant. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist derhalve dat de verdachte aan enig concreet misdrijf van de organisatie heeft deelgenomen.
Naast deze objectieve vereisten dient de verdachte in subjectieve zin in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende (vgl. HR 18 november 1997, LJN:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 8 oktober 2002, 2002:AE5651/NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814). Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
Op grond van de hiervoor met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde opgenomen bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht het hof voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juli 2009 tot en met 7 februari 2012 deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met het witwassen van gelden en voorwerpen, afkomstig uit enig misdrijf.
Het hof overweegt met de rechtbank, dat uit de gebruikte bewijsmiddelen naar voren komt dat [medeverdachte 1] zijn door middel van drugsdelicten verdiende gelden met hulp van zijn familieleden heeft bewaard, met als doel deze uit het zicht te houden. Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en – in beperktere mate – [medeverdachte 4] hebben daarbij gedurende langere tijd samengewerkt om de door [medeverdachte 1] verdiende gelden in hun woningen te verbergen en de herkomst daarvan te verhullen. Ook hebben verdachte en zijn medeverdachten een met deze gelden aangeschafte auto en een horloge voorhanden gehad.
Uit de bewijsmiddelen komt verder naar voren dat de gelden van [medeverdachte 1] werden beheerd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte geholpen bij het tellen en verpakken van geld en was zij ook degene die geld in ontvangst nam bestemd voor [medeverdachte 1] en dit geld – nadat [medeverdachte 1] in detentie kwam – naar verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] bracht. Diezelfde [medeverdachte 2] heeft ook grote contante geldbedragen afkomstig van [medeverdachte 1] naar een Belgische bank gebracht en daar gestort, welke bedragen later door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] weer zijn opgenomen.
Gelet op het hiervóór beschreven samenstel van handelingen van verdachte en zijn medeverdachten, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat zij moeten hebben geweten dat de criminele organisatie waarvan zij deel uitmaakten als oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (gewoonte)witwassen.
Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde
Het hof overweegt in navolging van de rechtbank als volgt.
Op 23 mei 2011 werd de woning van verdachte aan de [woonadres] doorzocht. In die woning werd onder andere een vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. [71]
Het vuurwapen betreft een zwartkleurig pistool, merk FN (Fabrique National Herstal), kaliber 7.65 mm, en is in een houten kast in de woonkamer aangetroffen. Dit pistool was
verstopt in een speciaal vervaardigde bergplaats, zijnde een voor dat doel aangebracht
plankje voorzien van 'plakkerige' (dubbelzijdige) tape, onder de bovenste lade van deze
kast. De 'plakkerige' tape was aangebracht om te voorkomen dat bij opening van de
bovenste kastlade, het pistool van het plankje af zou vallen. Dit pistool was omwikkeld met
doorzichtige plastic. [72]
Het aangetroffen pistool betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op
artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1, van de Wet wapens en munitie. [73]
Bij de eerdere doorzoeking van de woning op 8 mei 2010 was de betreffende kast reeds
aanwezig in de woonkamer en bij die doorzoeking is het wapen niet aangetroffen. [74]
Overwegingen
Het begrip 'voorhanden hebben' ter zake van – in casu – een wapen in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie veronderstelt allereerst de aanwezigheid van een wapen, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte. Daarnaast moet er sprake zijn van een machtsrelatie tussen de verdachte en het wapen, waarbij het gaat om een zekere beschikkingsmacht, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, maar wel over de plaats waar het wapen zich bevindt. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden van een wapen is voorts vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen (vgl. o.a. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152; HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537; HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6138, NJ 2010/86 en HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4507).
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat op 23 mei 2011 in de woonkamer van de woning van verdachte, verborgen in de kast een vuurwapen is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van het wapen. Dit wapen heeft volgens verdachte al in de kast gezeten toen zij deze kast uit een erfenis hebben gekregen.
Het hof acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig, nu uit onderzoek is gebleken dat de betreffende kast reeds bij de doorzoeking van 8 mei 2010 in de woning aanwezig was en destijds het wapen bij grondig onderzoek in deze kast niet is aangetroffen. Het hof leidt hieruit af dat het wapen in de periode tussen 8 mei 2010 en 23 mei 2011 in de kast in de woning van verdachte moet zijn geplaatst. Het wapen bevond zich derhalve in de machtssfeer van verdachte en naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat verdachte van de aanwezigheid van dat wapen in zijn woning op de hoogte moet zijn geweest. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat zijn vrouw dat buiten zijn medeweten zou hebben verstopt. Overigens heeft verdachte in hoger beroep ook geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van dit feit door de rechtbank.
Gelet op het bovenstaande acht het hof dan ook het onder 3 ten laste gelegde voorhanden
hebben van dit vuurwapen wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd, dat de hoofdverdachte in deze zaak, [medeverdachte 1] , tot op heden niet strafrechtelijk is vervolgd voor deze zaak, zodat niet kan worden gezegd dat de zaak dermate ernstig is, dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf zou zijn. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de hoge leeftijd van verdachte en met de omstandigheid dat zijn vrouw dementerende is, in een verzorgingstehuis verblijft en verdachte haar mantelzorg verleent.
De verdediging heeft gevraagd om ingeval van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, de duur ervan te bepalen op de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk deel en/of een taakstraf.
Het hof overweegt, gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
Verdachte heeft zich samen met anderen meerdere jaren schuldig gemaakt aan
gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het
witwassen van criminele gelden. Bij verschillende doorzoekingen in zijn woning en in de
woning van zijn medeverdachten zijn grote contante geldbedragen aangetroffen. In totaal gaat het om bijna 5.500.000 euro. Daarnaast is bij verdachte een Volkswagen Golf met een geschatte waarde van 18.600 euro aangetroffen en een Rolex-horloge, waarvan de waarde wordt geschat op ruim 37.000 euro.
Dit zijn ernstige feiten. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. Verder heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de afspraken van het Landelijk Overleg
Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uit 2019 wordt in geval van fraude bij een
benadelingsbedrag van 1.000.000 euro en hoger een gevangenisstraf voor de duur van
minimaal 24 maanden als oriëntatiepunt genoemd. Het hof zoekt aansluiting bij dit oriëntatiepunt. Gelet op de aangetroffen bedragen van in totaal van ruim
5.500.000 euro zal het hof, gelijk de rechtbank, een gevangenisstraf van 36 maanden als uitgangspunt hanteren.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf houdt het hof voorts rekening met het volgende.
Uit de verschillende verklaringen in het dossier komt naar voren dat verdachte een
prominente rol heeft gespeeld in de criminele organisatie en dat hij kan worden aangemerkt als de rechterhand van [medeverdachte 1] .
Het hof houdt voort rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel van de Justitiële Informatiedienst d.d. 28 oktober 2019, reeds verschillende malen onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor overtreding van de Wet inzake de Wisselkantoren en de Vuurwapenwet, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 7 februari 2012, de dag waarop verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld.
De rechtbank heeft op 26 april 2017 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie jaar en twee maanden. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken.
Verdachte heeft op 1 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 20 januari 2020. Ook in hoger beroep is dus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ongeveer bijna negen maanden. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen zijn niet aanwezig.
Het hof zal aan de geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn gevolgen verbinden voor de op te leggen straf. Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof, mede gelet op de hoge leeftijd van verdachte en zijn genoemde persoonlijke omstandigheden, een gevangenisstraf van 27 maanden hebben opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf, als door de verdediging is verzocht, acht het hof, gelet op de ernst van de feiten en het enorme benadelingsbedrag, niet passend.
De hierna onder a t/m j te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het ten last gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De hierna onder k t/m l te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de navolgende onderdelen van het onder 1 primair ten laste gelegde:
- een geldbedrag van ongeveer 65.097 euro (contante betaling kasbons aan toonder in België in januari 2002;
- een Fiat 500 Abarth;
- een Porsche 911 Carrera;
- negen, althans een aantal gouden ringen;
- een geldbedrag van ongeveer 350.000 euro (doorzoekingen [adres 2] op 2 februari 2012);
- een Mercedes [kentekennummer] (doorzoeking [adres 1] op 7 februari 2012);
- een geldbedrag van ongeveer 70.000 euro;
- een hoeveelheid sieraden (doorzoekingen [adres 3] op 7 februari 2012)
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 3 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op munitie van categorie III;
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg partieel nietig met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde onderdeel 'een of meer ander(e) voorwerp(en)'.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Onderzoek Torenvalk, 2010
a. Geldbedrag 60.240 euro;
Onderzoek Condor, 2011
b. Geldbedrag 61.450 euro;
c. B1-002 grondmonster kruipruimte;
d. Bl-010-1 horloge Rolex;
e. Bl-013 geldbanderol;
f. Bl-019 Rolex Model Oyster Perpetual 2X922078;
Onderzoek Visarend, 2012
g. Geldbedrag€ 842.865,-;
h. Volkswagen Golf, kenteken [kentekennummer] ;
i. Horloge Rolex Daydate;
j. B2-003 kentekenbewijs [kentekennummer] .
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Onderzoek Condor, 2011
k. Bl-028 pepperspray pistool;
l. Bl-029 metalen doosje, verpakking pepperspray pistool.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Onderzoek Visarend, 2012
m. B2-004-01 visitekaartje [bedrijf] ;
n. B2-008-01 handgeschreven notities;
o. B2-022 paar latex handschoenen.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en L.G. Gersen, griffiers,
en op 20 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Schans en griffier Gersen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het einddossier van de Belastingdienst/FIOD Zuidoost, kantoor [plaats] , dossiernummer 46081, sluitingsdatum 29 oktober 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt, met als bijlagen in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en/of andere geschriften, voorzien van de doorgenummerde pagina's 1 tot en met 11622 (hierna te noemen: einddossier).
2.Einddossier, D-0033, pagina 10558.
3.Einddossier, D-0034, pagina 10559.
4.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen AH-0281 d.d. 23 april 2012, pagina 6236-6239.
5.Einddossier, D-0043, pagina 10574.
6.Einddossier, D-0039, pagina 10568-10569.
7.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen bankrekeningen Fortis Bank [plaats] d.d. 15 april 2012, pagina 6236-6257.
8.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen bankrekeningen Fortis Bank [plaats] d.d. 15 april 2012, pagina 6236-6257.
9.Einddossier, D-0041, pagina 10572.
10.Einddossier, D-0032, pagina 10555-10556.
11.Einddossier, D-0038, pagina 10566.
12.Einddossier, D-0043, pagina 10576, en D-0044, pagina 10580.
13.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] V02-02 d.d. 8 februari 2012, pagina 467.
14.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] V07-10 d.d. 8 maart 2012, pagina 959.
15.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] V07-07 d.d. 15 februari 2012, pagina 941.
16.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] V03-07 d.d. 16 februari 2012, pagina 650-651.
17.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 5 april 2017, pagina 2.
18.Einddossier, Proces-verbaal AH-0010 (T) d.d. 21 juli 2010, pagina 6602, en kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 juli 2010, pagina 6588-6589.
19.Einddossier, Proces-verbaal van doorzoeking AH-0010 (C) d.d. 25 mei 2011, pagina 6687-6690, met bijbehorende lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina 6691-6698.
20.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0016 (C) d.d. 17 juni 2011, pagina 6715-6718.
21.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6975-6977.
22.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6986-6988.
23.Einddossier, Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2010.07. 19.022 d.d. 25 januari 2012 door [deskundige] , NFI-deskundige niet-humane biologische sporen, D-0025 (C), pagina 10956-10966.
24.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6986-6988.
25.Einddossier, Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2010.07.19.022 d.d. 5 december 2011 door [deskundige] , NFI-deskundige kras- indruk- en vormsporenonderzoek, D-0031 (C), pagina 11069-11080.
26.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6983-6984.
27.Einddossier, Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2010.07.19.022 d.d. 15 maart 2012 door [deskundige] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, D-0047 (C), pagina 11176-11177, en het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek D0049(C), pagina 11185-11186.
28.Einddossier, Proces-verbaal uitluisteren OVC AH-0196 d.d. 9 maart 2012, pagina 6134-6139.
29.Einddossier, Zaaksproces-verbaal 24 Condor d.d. 29 oktober 2012, pagina 259.
30.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6977.
31.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6977-6978.
32.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6986-6988.
33.Einddossier, Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2010.07.19.022 d.d. 25 januari 2012 door [deskundige] , NFI-deskundige niet-humane biologische sporen, D-0025 (C), pagina 10956-10966.
34.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6978.
35.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6978.
36.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6979-6980.
37.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0064 (C) d.d. 13 december 2011, pagina 6986-6988.
38.Einddossier, Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2010.07.19.022 d.d. 5 december 2011 door [deskundige] , NFI-deskundige kras-, indruk- en vormsporenonderzoek, D-0031 (C), pagina 11069-11080.
39.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen AH-0033 (C) d.d. 4 oktober 2011, pagina 6821-6826.
40.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen AH-0017 (C) d.d. 8 juli 2011, pagina 6721-6723.
41.Einddossier, Proces-verbaal van aantreffen geld d.d. 27 februari 2012, pagina 6461.
42.Einddossier, Proces-verbaal van inbeslagneming d.d. 21 juli 2010, pagina 6578-6579, en kennisgeving van inbeslagneming d.d. 21 juli 2010, pagina 6580-6581.
43.Einddossier, D-0008 (T), pagina 10767-10770, en D-0009 (T), pagina 10773-10774.
44.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 november 2010, AH-0012 (T), pagina 6609-6611.
45.Einddossier, Proces-verbaal van doorzoeking AH-0011 (C) d.d. 8 juni 2011, pagina 6699-6702, met bijbehorende lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina 6703-6704.
46.Einddossier, Proces-verbaal van ambtshandeling AH-0016 (C) d.d. 17 juni 2011, pagina 6715-6718, en proces-verbaal van ambtshandeling AH-0016a (C) d.d. 3 augustus 2011, pagina 6719-6720.
47.Einddossier, Proces-verbaal van doorzoeking AH-0160 d.d. 10 februari 2012, pagina 5750-5755, met bijbehorende lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina 5756-5757.
48.Einddossier, Proces-verbaal inzake telling van inbeslaggenomen geld AH-0163 d.d. 9 februari 2012, pagina 5814-5817.
49.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen AH-0226 d.d. 26 april 2012, pagina 6329-6343.
50.Einddossier, Proces-verbaal van sporenonderzoek AH-0221 d.d. 8 februari 2012, pagina 6281-6289.
51.Einddossier, Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2010.07.19.022 d.d. 14 augustus 2012 door [deskundige] , NFI-deskundige DNA-analyse en interpretatie, D-0080, pagina 10675-10686.
52.Einddossier, Rapport dactyloscopisch sporenonderzoek D-0079 d.d. 19 juni 2012, pagina 10669-10670.
53.Einddossier, Proces-verbaal uitluisteren OVC AH-0196 d.d. 9 maart 2012, pagina 6134-6139.
54.Einddossier, Proces-verbaal uitluisteren OVC AH-0202 d.d. 12 maart 2012, pagina 6158-6170.
55.Einddossier, Duits proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] RHV-045/007 d.d. 10 mei 2012, pagina 10163-10170 en bijbehorende vertaling.
56.Einddossier, Duits proces-verbaal van verhoor [getuige 1] RHV-045/001, pagina 10106-10116 en bijhorende vertaling.
57.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor getuige GOO1-01 d.d. 26 september 2011, pagina 11338-11345.
58.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] V04-02 d.d. 8 februari 2012, pagina 762.
59.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] V04-04a d.d. 16 februari 2012, pagina 811-812.
60.Aanvullend proces-verbaal van verdachte [medeverdachte 2] V02-10, genummerd 32-023985 d.d. 16 november 2012.
61.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] V03-04 dd. 8 februari 2012, pagina 627.
62.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] V03-06 dd. 15 februari 2012, pagina 640.
63.Einddossier, Proces-verbaal van doorzoeking AH-0160 d.d. 10 februari 2012, pagina 5750-5755, met bijbehorende lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina 5756-5757.
64.Zaaksproces-verbaal Z6 2012-02 d.d. 29 oktober 20112, pagina 376.
65.Einddossier, Proces-verbaal AH-0149 d.d. 2 februari 2012, pagina 5699.
66.Einddossier, Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] V03-02 d.d. 8 februari 2012, pagina 605.
67.Einddossier, Proces-verbaal uitluisteren OVC AH-0202 d.d. 12 maart 2012, pagina 6158-6170.
68.Einddossier, Proces-verbaal van inbeslagname AH-0193 d.d. 5 maart 2012, pagina 6121-6121.
69.Zaaksproces-verbaal Z6 2012-2 d.d. 29 oktober 2012, pagina 382.
70.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 5 april 2017, pagina 4-5.
71.Einddossier, Proces-verbaal van doorzoeking AH-0011 (C) d.d. 8 juni 2011, pagina 6699-6702, met bijbehorende lijst van inbeslaggenomen goederen, pagina 6703-6704.
72.Einddossier, Proces-verbaal inzake aantreffen wapens AH-007 (C), d.d. 23 mei 2011, pagina 6667.
73.Einddossier, Proces-verbaal omschrijving wapens en munitie AH-0025 (C) d.d. 2 augustus 2011, pagina 6801.
74.Einddossier, Proces-verbaal van bevindingen AH-0024 (C) d.d. 2 augustus 2011, pagina 6798.