2.2.2. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Bewijsmotivering
Uit onderzoek ter terechtzitting en het dossier is gebleken dat [A] B.V. en [B], in de personen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4], als tussenpersoon, ten behoeve van hun klanten, betrokken zijn geweest bij een groot aantal overeenkomsten van hypothecaire geldlening, waarbij achteraf is gebleken dat de bedoelde financieringen op oneigenlijke gronden zijn verstrekt, nu bij de aanvraag van de financieringen gebruik is gemaakt van valse en/of vervalste geschriften.
Op grond van hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, ook aan de hand van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de aan- en verkoopactiviteiten door [C] CV, en de activiteiten ten behoeve van financieringen door [A] en [B] onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Op deze manier zijn structureel in een samenwerkingsverband banken opgelicht door gebruikmaking van bovengenoemde valse en/of valse geschriften, zodat gesproken kan worden van een criminele organisatie.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde betoogd dat de verdachte geen deel heeft uitgemaakt van een gestructureerd samenwerkingsverband met gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling. De verdachte heeft nooit een aandeel gehad in een dergelijke organisatie of ondersteunende activiteiten verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk zoals vermeld in de dagvaarding. De enige voor wie de verdachte werkte was zijn broer [betrokkene 1]. Met of voor hem verrichte de verdachte hand en spandiensten. Met anderen had hij niets te maken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van deelname aan een criminele organisatie is sprake indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van bedoeld oogmerk (HR 18 november 1997, NJ 1998, 225).
In zijn arrest d.d. 8 oktober 2002 (NJ 2003, 65) heeft de Hoge Raad beslist dat het enerzijds voor deelneming aan een criminele organisatie voldoende is dat een verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, maar dat anderzijds niet vereist is dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist.
De verdachte zelf heeft slechts in beperkte zin een actieve bijdrage geleverd aan de door de criminele organisatie gepleegde en beoogde concrete misdrijven.
Uit verschillende zich in het dossier bevindende verklaringen blijkt echter, naar het oordeel van het hof, dat de verdachte in zijn algemeenheid wel wist, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven en dat de verdachte een aandeel had in, dan wel ondersteunde gedragingen die strekten tot of rechtsreeks verband hielden met de verwezenlijking van dit oogmerk.
Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 8 mei 2006 zelf verklaard dat de samenwerking met zijn broer is begonnen in augustus 2004, dat hij diensten verrichtte, zoals het wegbrengen en rondrijden van klanten, dat hij betrokken is geweest bij een aantal zaken die op de dagvaarding staan en dat hij voor allerlei hand- en spandiensten werd uitgezonden.
[Betrokkene 5] verklaart op 6 juni 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 6 juni 2005, VN/20/3) over de rol van de verdachte tegenover de politie dat hij samen met [betrokkene 3], [betrokkene 1] en de verdachte een winkel is gaan bezichtigen, waarbij de heren hem vertelden dat het een lucratieve deal zou zijn. Toen hij, enige tijd voordat het voorlopig koopcontract getekend werd, aan [betrokkene 3] vertelde dat hij niet de financiële middelen had om het project te kunnen bekostigen, vertelde deze hem dat hij dat wel zou regelen, omdat ze over voldoende contacten konden beschikken in de financiële wereld. [Betrokkene 1] zei daarna tegen hem dat de financiële kant niet het moeilijkste zou zijn, waarna de verdachte de woorden sprak: We hebben genoeg panden hier in de omgeving en die hebben wij ook kunnen financieren.
Ook [betrokkene 6] verklaart op 8 september 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 8 september 2005, VN/34/6) tegenover de politie over de verdachte. Hij verklaart dat hij in het voorjaar van 2004 in gesprek kwam met [verdachte] en [betrokkene 1]. Zij vroegen hem of hij een bedrijfspand als belegging wist. Hij heeft toen naam, adres en telefoonnummer van de eigenaar van een pand in Berkel en Rodenrijs aan de verdachte gegeven. Enige dagen later vroeg de verdachte of hij het leuk vond om het pand met hen te kopen. Hij voelde daar wel voor en de prijs werd afgemaakt op € 540.000,-. De verdachte wilde de financiële zaken door [betrokkene 3] laten regelen. Tevens verklaart [betrokkene 6] tijdens een volgend verhoor op diezelfde dag (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 8 september 2005, VN/34/5) dat de verdachte hem in contact heeft gebracht met een man genaamd [betrokkene 3]. Tegen [betrokkene 3] heeft hij verteld dat hij een pand wilde kopen, waarbij [betrokkene 3] hem mededeelde dat ze naar huurders moesten uitkijken omdat hij anders de financiering niet rond kon krijgen. Volgens [betrokkene 6] was de verdachte op de hoogte van hetgeen hij met [betrokkene 3] had besproken en zijn de huurders [D] door de verdachte en diens broer aangebracht.
[Betrokkene 7] verklaart op 4 juli 2005 (proces-verbaal nr. PL1509/2005/1184, d.d. 4 juli 2005, VN/18/2), met betrekking tot de aankoop van een pand, dat [betrokkene 1] hem vertelde dat hij gegevens van hem nodig had. Hij heeft vervolgens zijn vriendin opgebeld om haar te vertellen dat zij zijn spullen kon afgeven. De verdachte is toen de spullen van de bank bij zijn vriendin komen ophalen.
Deze [betrokkene 7] verklaart later (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 31 augustus 2005, VN/18/4) dat niet alleen de verdachte bij hem aan de deur is geweest en bankbescheiden en andere documenten heeft gekregen, maar dat ook [betrokkene 3] dat heeft gedaan.
Deze verklaring wordt gesteund door de verklaring van [betrokkene 3] die op 31 augustus 2005 (PL 1509/2005/1184, d.d. 31 augustus, VN/02/07) verklaart dat hij [betrokkene 7] heeft leren kennen via de verdachte. [Betrokkene 7] was een katvanger voor [betrokkene 1] of de verdachte. Hij wilde een bedrijfje opstarten. Hij verklaart dat hij stukken bij [betrokkene 7] thuis heeft opgehaald en deze stukken naar de verdachte heeft gebracht."