ECLI:NL:HR:1999:ZD1169

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 1999
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
109.266
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. Orie
  • B. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie na huiszoeking

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad heeft op 26 januari 1999 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een huiszoeking in de woning van de verdachte op 16 september 1995. Tijdens deze huiszoeking werd in de slaapkamer van de verdachte een gasalarmrevolver met zes patronen aangetroffen in een colbert. De verdachte ontkende echter enige kennis te hebben van de wapens die in zijn huis waren aangetroffen, en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze wapens, die ook in de slaapkamer van zijn zoon waren aangetroffen.

De Hoge Raad beoordeelde de klacht van de verdachte dat de berechting niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, maar concludeerde dat het cassatieberoep niet op deze grond kon worden toegewezen. De Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd dat de verdachte een zekere mate van bewustheid had van de aanwezigheid van het wapen. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte niet wist dat er wapens in zijn huis lagen, en dat de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de gasrevolver niet voldoende was onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de lagere rechters bij het vaststellen van de schuld van de verdachte, vooral in zaken die betrekking hebben op wapenbezit en de vereiste mate van bewustheid.

Uitspraak

26 januari 1999
Strafkamer nr. 109.266
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 oktober 1997 in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1929, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 11 juni 1996 - de verdachte ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een schietwapen in de vorm van een revolver" en "handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de berechting van de verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR. Daartoe wordt blijkens de op het middel gegeven toelichting aangevoerd dat tussen het instellen van beroep in cassatie en de ontvangst van de stukken ter griffie van de Hoge Raad bijna 10 maanden zijn verstreken.
3.2. Uit de desbetreffende akte blijkt dat het cassatieberoep op 22 oktober 1997 is ingesteld, terwijl uit een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel blijkt dat die stukken op 10 maart 1998 ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen. Tussen het tijdstip waarop het cassatieberoep is ingesteld en dat waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen zijn dus slechts vierenhalve maand verstreken.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een geladen gasrevolver onvoldoende heeft gemotiveerd, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte een zekere mate van bewustheid bezat van de aanwezigheid van dat wapen met munitie.
4.2.1. Blijkens het verkorte proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte als verweer gevoerd dat, nu niet voldaan is aan de eis van een zekere mate van bewustheid bij haar cliënt dat de aangetroffen goederen in zijn woning lagen, hij vrijgesproken dient te worden van het hem tenlastegelegde.
4.2.2. De aanvulling op het verkorte proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de verdachte onder meer het volgende in: "Ik weet dat er wapens in mijn huis zijn aangetroffen, onder andere in de woonkamer, mijn slaapkamer en in de slaapkamer van mijn zoon [betrokkene]. Ik wist niet dat deze wapens in mijn huis lagen. Het blauwe colbertjasje, waarin ook een wapen is aangetroffen, is niet van mij.Was mij niets bekend. De lijst van de inbeslaggenomen goederen heb ik pas later toegezonden gekregen. Dat mijn zoon [betrokkene] zich met wapens bezighield wist ik ook niet. Hij heeft een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd gekregen".
4.3. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat:
- op 16 september 1995 een huiszoeking ter inbeslag neming werd verricht in de woning van de verdachte te Amsterdam;
- bij deze huiszoeking onder meer de slaapkamer van de verdachte werd doorzocht;
- dat in een kledingkast in die kamer werd aangetroffen een blauw colbert, waarin een gasalarmrevolver met 6 patronen.
4.4. Uitgaande van deze vaststellingen en in aanmerking genomen hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, is het kennelijke oordeel van het Hof dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat gasrevolver en munitie niet zonder meer begrijpelijk, zodat de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Orie en Balkema, in bijzijn van de griffier Van de Griendt, en uitgesproken op 26 januari 1999.