ECLI:NL:HR:2010:BK6138
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Bewijsvoering en bewustheid bij voorhanden hebben van vuurwapens op luchthaven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op de luchthaven Schiphol op 6 juni 2006. De verdachte had een revolver en een pistool in zijn handbagage, die hij niet had opgemerkt tijdens het inpakken voor zijn vlucht naar Milaan. De verdediging stelde dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van de wapens, maar het Hof oordeelde dat de verdachte, gezien zijn ervaring met vuurwapens als lid van een schietclub, zich ten minste enige bewustheid van de wapens had moeten realiseren.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, omdat de bewijsvoering onvoldoende was gemotiveerd. De verklaring van de verdachte dat hij de wapens over het hoofd had gezien, werd niet als voldoende bewijs voor vrijspraak beschouwd. De Hoge Raad benadrukte dat voor een veroordeling op basis van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie vereist is dat er sprake is van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de wapens. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering en de rol van de bewustheid van de verdachte in strafzaken met betrekking tot vuurwapens. De Hoge Raad heeft hiermee een precedent geschapen voor toekomstige zaken waarin de bewustheid van de verdachte een cruciale rol speelt in de beoordeling van de bewijsvoering.