In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die een auto had geregistreerd, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boete. De inspecteur had het bezwaar gegrond verklaard, maar de rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende, [gemachtigde], in de problemen kwam door beledigend taalgebruik in eerdere stukken. Het hof had [gemachtigde] gewaarschuwd en uiteindelijk geweigerd om hem verder bij te staan in de zaak. Tijdens de zitting op 27 november 2020 was de belanghebbende niet verschenen, terwijl de inspecteur wel vertegenwoordigd was. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting. Het hof heeft de stellingen van de belanghebbende over schending van het verdedigingsbeginsel en de hoorplicht verworpen. De verzoeken om vergoeding van rente, immateriële schade en werkelijke proceskosten zijn afgewezen. Het hof heeft uiteindelijk het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.