ECLI:NL:HR:2003:AF7541
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap met bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de echtscheiding en de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap tussen een man en een vrouw. De vrouw had op 6 november 2000 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam om echtscheiding en verzocht om inlichtingen over de goederen van de huwelijkse goederengemeenschap. De man had hierop gereageerd met een zelfstandig verzoek tot echtscheiding en om inlichtingen over de goederen die onder het bestuur van de vrouw vielen. De Rechtbank heeft op 24 oktober 2001 de echtscheiding uitgesproken en de man bevolen een bedrag van ƒ 3 miljoen aan de vrouw te betalen als voorschot op de verdeling van de gemeenschap. De man ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 16 mei 2002 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft de man cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de door de man aangevoerde bijzondere omstandigheden die volgens hem rechtvaardigden dat er afgeweken zou worden van de wettelijke regel dat echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap. De man stelde dat de vrouw hem had misleid en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de verdelingsregel rechtvaardigden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de door de man aangevoerde omstandigheden niet toereikend waren om van de wettelijke regel af te wijken. De Hoge Raad bevestigde dat de in artikel 1:100 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regel van verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap geldt, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen anders is bepaald.
De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de Rechtbank en het Gerechtshof in stand zijn gebleven. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke regels omtrent de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap en de voorwaarden waaronder daarvan kan worden afgeweken.