In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een verzuimboete. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, welke door de Inspecteur werden gehandhaafd. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar, maar de belanghebbende stelde in hoger beroep dat hij recht had op vergoeding van invorderingsrente en immateriële schade. Het Hof verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de invorderingsrente, maar oordeelde dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 2 maart 2018. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank niet had verzuimd om de teruggaaf van griffierecht en proceskostenvergoeding te vermeerderen met wettelijke rente, omdat de Inspecteur deze bedragen al had vergoed voordat de uitspraak van de Rechtbank openbaar werd gemaakt. Het hoger beroep van de belanghebbende werd gegrond verklaard, maar de verzoeken om vergoeding van invorderingsrente en werkelijke kosten werden afgewezen.