ECLI:NL:GHSHE:2019:1159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
200.104.152_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep betreffende verzoek om pleidooi en deskundigenbericht in een geschil over de authenticiteit van een kostenraming

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 maart 2019, betreft het een incident in hoger beroep tussen B.V. Exploitatie Maatschappij Travers Mosa en een tegenpartij, waarbij Travers Mosa verzoekt om pleidooi in het incident en om een deskundige te bevelen een nadere mondelinge toelichting te geven. Travers Mosa is appellante in principaal hoger beroep en eiseres in het incident, terwijl de tegenpartij geïntimeerde in principaal hoger beroep is en appellant in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten en een vonnis van de rechtbank Roermond van 7 maart 2012.

Het hof overweegt dat partijen in beginsel recht hebben op pleidooi, maar dat dit verzoek in uitzonderlijke gevallen kan worden afgewezen. De tegenpartij verzet zich tegen het pleidooi en stelt dat Travers Mosa al voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten toe te lichten. Het hof oordeelt echter dat de omstandigheden, waaronder de tijd die sinds het laatste pleidooi is verstreken en de nieuwe procedurele ontwikkelingen, rechtvaardigen dat Travers Mosa haar standpunt in het incident mag bepleiten.

Het hof besluit om de deskundige te bevelen een nadere mondelinge toelichting te geven, en de vorderingen van Travers Mosa in het incident worden toegewezen. De zaak wordt verwezen naar de rol om verhinderdata op te geven voor een pleidooi-/regiezitting. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, en de uitspraak wordt openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.104.152/01
arrest van 26 maart 2019
gewezen in het incident in de zaak van
B.V. Exploitatie Maatschappij Travers Mosa,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in de hoofdzaak appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
in de hoofdzaak geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 december 2013, 4 maart 2014, 30 september 2014, 9 juni 2015, 22 maart 2016, 1 november 2016, 19 december 2017, 28 augustus 2018 en 12 februari 2019, in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 103039/HA ZA 10-621 gewezen vonnis van 7 maart 2012. Het hof zal de nummering van de eerder gewezen arresten voortzetten.

36.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 februari 2019;
  • de antwoordconclusie in het incident van [geïntimeerde] van 26 februari 2019, met productie;
  • het verzoek van Travers Mosa bij H-formulier van 26 februari 2019 om in het incident pleidooi te bepalen;
  • het H-formulier van [geïntimeerde] van 26 februari 2019 waarbij hij bezwaar maakt tegen het gevraagde pleidooi.
Hierna is arrest bepaald.

37.De beoordeling

In het incident
37.1.
Travers Mosa wenst in de gelegenheid te worden gesteld tijdens een pleidooi haar vorderingen in het incident mondeling toe te lichten en te reageren op het door [geïntimeerde] tegen de vorderingen in het incident gevoerde verweer.
Daarbij overweegt het hof voor alle duidelijkheid dat onder het incident het volgende wordt verstaan. Travers Mosa verzoekt, kort samengevat, om:
de deskundige te bevelen een nadere mondelinge toelichting te geven op een zitting (artikel 194 lid 5 Rv),
[geïntimeerde] te bevelen documenten over te leggen die de (non-) authenticiteit van de kostenraming kunnen bevestigen (art. 843 a Rv),
Travers Mosa toe te staan getuigen te doen horen die kunnen verklaren omtrent de authenticiteit van de kostenraming, onder wie de opstellers van het saneringsplan.
De onder b. en c. genoemde vorderingen zijn door Travers Mosa voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval het hof er niet toe overgaat de deskundige te bevelen een mondelinge toelichting te geven én het hof besluit om de kostenraming als processtuk toe te laten.
37.2.
[geïntimeerde] heeft bezwaar tegen pleidooi in het incident. Volgens [geïntimeerde] wordt het incident nodeloos opgerekt, is Travers Mosa tijdens twee eerdere pleidooien al meer dan voldoende in de gelegenheid gesteld haar standpunten toe te lichten en is Travers Mosa er alleen op uit om zoveel mogelijk uitstel te bewerkstelligen. Het verzoek om pleidooi is in strijd met een goede procesorde, aldus [geïntimeerde] .
37.3.
Het hof overweegt dat partijen volgens vaste rechtspraak in beginsel het recht hebben hun standpunten bij pleidooi toe te lichten en dat een verzoek om de zaak te mogen bepleiten slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden afgewezen. Voor het laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter zijn redenen voor afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren (onder meer HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017: 3151).
In artikel 208 lid 1 Rv, dat op grond van art. 353 lid 1 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, is artikel 134 Rv van toepassing verklaard op het incident. In beginsel hebben partijen daarom eveneens recht op pleidooi in het incident (HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BX0598).
37.4.
[geïntimeerde] verzet zich tegen het houden van pleidooi. Het hof begrijpt de gronden die [geïntimeerde] daartoe aanvoert zo, dat [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat het houden van pleidooi in het incident, gelet op de door hem genoemde omstandigheden, strijdig is met de goede procesorde; hij voert niet ook klemmende redenen aan in de hiervoor bedoelde zin.
Het is onmiskenbaar zo dat, zoals [geïntimeerde] aanvoert, het houden van pleidooi in het incident onvermijdelijk tot vertraging zal leiden van de toch al langlopende procedure. Die omstandigheid kan evenwel in onvoldoende mate afdoen aan het Travers Mosa in beginsel toekomende recht om haar standpunt in het incident te mogen bepleiten. Daarbij neemt het hof in aanmerking: (i) dat sinds het laatste pleidooi (eind 2015) reeds geruime tijd is verstreken, (ii) dat zich sindsdien diverse procedurele verwikkelingen hebben voorgedaan, waaronder de ontvangst van een aanvullend deskundigenbericht, en (iii) dat tijdens het pleidooi in het incident, anders dan [geïntimeerde] aanvoert, (grotendeels) andere onderwerpen aan de orde zullen zijn dan tijdens de eerdere pleidooien in de hoofdzaak. Het hof acht het verzoek om pleidooi dan ook niet in strijd met een goede procesorde.
37.5.
Naar aanleiding van de vordering in het incident om de deskundige te bevelen een nadere mondelinge toelichting te geven op een zitting (de in rechtsoverweging 37.1 onder a. aangeduide vordering), overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat aan de deskundige moet worden bevolen om op zitting een nadere mondelinge toelichting te geven, gelet op het deskundigenbericht, het aanvullende deskundigenbericht en de e-mail van de deskundige van 7 april 2017 (bedoeld in rechtsoverweging 28.1.1 (e.v.) van het tussenarrest van 19 december 2017 en rechtsoverweging 34.4 van het tussenarrest van 12 februari 2019). Het hof zal daarom, gelet op het verzoek van Travers Mosa, maar ook ambtshalve gebruik maken van zijn bevoegdheid ex artikel 194 lid 5 Rv.
Dit betekent dat het hof voorbijgaat aan de bezwaren van [geïntimeerde] tegen het horen van de deskundige (punt 5 e.v. van zijn antwoordconclusie in het incident van 26 februari 2019), namelijk (kort gezegd): (i) dat de daartoe strekkende vordering in het incident van Travers Mosa tardief is, (ii) dat het horen van de deskundige niet in lijn is met de beslissing van het hof om schriftelijk aanvullende vragen aan de deskundige te stellen en (iii) dat de deskundige de gelegenheid moet hebben om deugdelijk schriftelijk op die vragen te antwoorden. De bevoegdheid ex artikel 194 lid 5 Rv is een discretionaire, en het hof acht het in dit stadium van de procedure doelmatig dat het hof en partijen de deskundige na de eerdere schriftelijke rondes thans ook mondeling kunnen bevragen, waarbij de eerder door het hof schriftelijk geformuleerde aanvullende vragen aan bod zullen komen.
Het voorgaande betekent dat het door Travers Mosa op dit punt verzochte pleidooi (waartegen [geïntimeerde] bezwaar had) dan ook niet meer ter zake doend is.
37.6
Naar aanleiding van de (voorwaardelijk gedane) vorderingen in het incident (de in rechtsoverweging 37.1 onder b. en c. aangeduide vorderingen) geldt dat de eerste voorwaarde niet is vervuld, nu het hof er toe overgaat de deskundige te bevelen een nadere mondelinge toelichting te geven. Wat betreft de tweede voorwaarde (het al dan niet toelaten van de kostenraming als processtuk), overweegt het hof het volgende. In het tussenarrest van 19 december 2017 heeft het hof het voornemen geuit om [geïntimeerde] op de voet van artikel 22 Rv te bevelen de kostenraming van IDDS (zoals bedoeld in paragraaf 8.5 van het saneringsplan van 3 april 2009) over te leggen. [geïntimeerde] heeft dit bevel niet afgewacht maar de (volgens hem bij het saneringsplan behorende) kostenraming bij akte in het geding gebracht. Aldus is dit stuk (productie 65) tot de processtukken gaan behoren. Opgemerkt zij dat dit losstaat van de beoordeling of sprake is van een authentiek stuk of niet. Volgens Travers Mosa heeft de kostenraming niet bestaan (en is de door [geïntimeerde] ingebrachte productie niet authentiek). Daarnaast heeft zij inhoudelijke kritiek op de kostenraming. Het hof zal Travers Mosa toestaan om de vorderingen in het incident b. en c. bij pleidooi toe te lichten en te reageren op het verweer van [geïntimeerde] .
37.7.
De ten behoeve van het pleidooi (inzake de vorderingen in het incident zoals aangeduid in rechtsoverweging 37.1 onder b. en c.) te bepalen zitting zal tevens worden benut als regiezitting voor de op een later moment op de voet van artikel 194 lid 5 Rv te bepalen zitting in aanwezigheid van de deskundige.
37.8.
Gezien het voorgaande zal pleidooi worden bepaald zoals hierboven overwogen en wordt de vordering in het incident als bedoeld in rechtsoverweging 37.1 onder a. van Travers Mosa om de deskundige te bevelen ter zitting een mondelinge toelichting te geven, toegewezen.
De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen verhinderdata op te geven voor de te bepalen pleidooi-/regiezitting.
37.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

38.De uitspraak

Het hof:
in het incident
bepaalt dat partijen gelegenheid wordt geboden voor pleidooi in het incident zoals hiervoor onder 37.7 overwogen;
verwijst de zaak naar de rol van 9 april 2019 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata op te geven voor de maanden mei, juni en september 2019, waarna het hof een datum voor de pleidooi-/regiezitting zal bepalen;
bepaalt dat de advocaat van Travers Mosa op laatstgenoemde roldatum een kopie van het procesdossier
vanaf het op 15 december 2015 in de hoofdzaak gehouden pleidooiin viervoud indient bij het hof;
beveelt dat de deskundige, mede naar aanleiding van de vordering van Travers Mosa in het incident, op de voet van artikel 194 lid 5 Rv ter zitting een nadere mondelinge toelichting dient te geven, en bepaalt dat op een later moment dag en tijdstip voor die zitting zullen worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, E.H. Schulten en B.E.L.J.C. Verbunt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 maart 2019.
griffier rolraadsheer