ECLI:NL:GHSHE:2015:2079

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
HD200.104.152_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake bodemrapportage en saneringsplan in aandeelhoudersgeschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 843a Rv in een hoger beroep tussen B.V. Exploitatie Maatschappij Travers Mosa en een andere partij. Travers Mosa vorderde inzage in de bodemrapportage en het saneringsplan van 23 januari 2009, die volgens haar relevant waren voor de beoordeling van de saneringskosten en de eisen die aan de sanering gesteld worden. Travers Mosa stelde dat deze documenten door de tegenpartij, [geïntimeerde], verzwegen waren en dat het hof ten onrechte de deskundige had opgedragen om alleen de rapportages van 3 april 2009 te onderzoeken. De vordering werd gemotiveerd met de stelling dat de eerdere rapportages van belang waren voor de waarheidsvinding en haar bewijspositie.

De tegenpartij, [geïntimeerde], voerde verweer en stelde dat hij niet over de gevraagde stukken beschikte, omdat deze door een derde partij waren opgesteld. Tevens werd aangevoerd dat Travers Mosa al eerder op de hoogte was van het bestaan van deze stukken en dat de vordering in strijd was met een goede procesorde. Het hof oordeelde dat Travers Mosa onvoldoende feitelijk had omschreven welk rechtmatig belang zij had bij de gevraagde inzage, waardoor de vordering in het incident werd afgewezen. Travers Mosa werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor een antwoordmemorie na deskundigenbericht, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Het arrest werd uitgesproken op 9 juni 2015 door de rechters P.M. Arnoldus-Smit, J.R. Sijmonsma en B.E.L.J.C. Verbunt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.104.152/01
arrest van 9 juni 2015
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
B.V. Exploitatie Maatschappij Travers Mosa,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in de hoofdzaak appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
in de hoofdzaak geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 december 2013, 4 maart 2014 en 30 september 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 103039/HA ZA 10-621 gewezen vonnis van 7 maart 2012.

12.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 30 september 2014;
- de constatering op de rol van 9 maart 2015 dat het deskundigenbericht is ontvangen;
- de memorie na deskundigenbericht, tevens vordering in het incident, van Travers Mosa;
- de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde] .
Hierna is bepaald dat arrest in het incident wordt gewezen.

13.De beoordeling

In het incident
13.1.
Travers Mosa vordert in het incident [geïntimeerde] op de voet van artikel 843a Rv te veroordelen om - al dan niet via IDDS - de bodemrapportage en het saneringsplan van 23 januari 2009 in het geding te brengen.
Travers Mosa voert ter onderbouwing van haar vordering in het incident aan dat zij tot de ontdekking is gekomen dat IDDS reeds op 23 januari 2009 een bodemrapportage en een saneringsplan bij de gemeente heeft ingediend. Gelet daarop heeft het hof volgens Travers Mosa de deskundige ten onrechte opdracht gegeven de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 te onderzoeken. In rechtsoverweging 4.16 van het arrest van 17 december 2013 heeft het hof immers overwogen dat partijen in december 2008 hebben afgesproken dat aan IDDS de gelegenheid zou worden gegeven nog enig aanvullend onderzoek te verrichten en een saneringsplan op te stellen, dat IDDS dit heeft gedaan door middel van de rapportages van 3 april 2009 en dat daarom beoordeeld diende te worden of met de maatregelen die zijn genoemd in de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 wordt voldaan aan de aan de sanering te stellen eisen en of die sanering leidt tot saneringskosten voor een bedrag van maximaal € 300.000,-. Nu echter blijkt dat reeds op 23 januari 2009 een bodemrapportage en een saneringsplan zijn ingediend - hetgeen [geïntimeerde] heeft verzwegen - had het onderzoek door de deskundige gericht moeten zijn op die documenten, aldus Travers Mosa. Travers Mosa vraagt het hof de deskundige opdracht te geven de verschillen tussen de rapportages van 23 januari 2009 en 3 april 2009 alsnog in kaart te brengen en aan te geven of zulks tot nieuwe inzichten leidt omtrent de vraag of de rapportages voldoen aan de daaraan te stellen eisen en omtrent de hoogte van de saneringskosten.
13.2.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering in het incident. Kort weergegeven heeft [geïntimeerde] zich daarbij op de volgende standpunten gesteld:
- [geïntimeerde] beschikt niet over de gevraagde stukken, omdat niet hij maar EJA International BV aan IDDS opdracht heeft gegeven tot het opstellen ervan;
- Blijkens de akte van Travers Mosa van 26 maart 2013 en de bij die akte gevoegde productie 62 was Travers Mosa reeds begin 2013 op de hoogte van het bestaan van de stukken waarvan zij thans overlegging vordert. Van nieuwe informatie die noodzaakt tot het thans instellen van de incidentele vordering is dus geen sprake.
- Travers Mosa heeft geen belang bij overlegging, omdat aan de deskundige - bij bindende eindbeslissing - uitdrukkelijk opdracht is gegeven de bodemrapportage en het saneringsplan van 3 april 2009 te onderzoeken. Eerdere (of latere) rapportages zijn dus niet van belang.
- Het debat over de fase tot 3 april 2009 is afgesloten. Het alsnog aan de orde stellen van die fase is in strijd met een goede procesorde.
13.3.
Het hof oordeelt als volgt aan de hand van de volgende feiten en omstandigheden:
i. Reeds bij akte van 26 maart 2013, dus ruim vóór het op 2 juli 2013 ten overstaan van het hof gehouden pleidooi, heeft Travers Mosa als productie 62 overgelegd een notitie van [medewerker van de gemeente] van de gemeente Venlo, stadsbeleid, van 4 februari 2009. In deze notitie is vermeld :
"Op 26 januari 2009 heb ik van IDDS bv ontvangen:
A. Concept rapport bodemonderzoek [adres] te [plaats] (…) d.d. 21 januari 2009 (…);
B. Concept saneringsplan inclusief saneringsonderzoek (…) d.d. 21 januari 2009 (…)".
ii. Travers Mosa heeft in genoemde akte van 26 maart 2013 aangevoerd dat deze stukken, dus ook productie 62, door milieukundig adviseur [milieukundig adviseur] zijn geanalyseerd (zie nr. 3 in die akte van 26 maart 2013). In die akte doet Travers Mosa verder, met de wetenschap dat deze twee concepten bestaan, een verzoek om benoeming van een expert die onder meer de vraag moet beantwoorden of het aan de gemeente voorgelegde definitieve milieurapport de verontreiniging juist en volledig in kaart brengt (nr. 32 van de akte).
iii. Het moet ervoor worden gehouden dat het hof en partijen ten tijde van het wijzen van het eerste tussenarrest op 17 december 2013 wetenschap hadden van het bestaan van genoemde conceptrapporten.
iv. Het hof heeft, in overleg met partijen, vragen geformuleerd die door een deskundige dienden te worden beantwoord, waarbij het hof en partijen, met de wetenschap van het hiervoor onder iii genoemde feit, alleen het definitieve rapport van 3 april 2009 hebben genoemd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden had van Travers Mosa mogen worden verwacht, indien zij in dit stadium van de procedure een vordering op de voet van art. 843a Rv instelt tot inzage in die voorlopige rapporten, dat zij een voldoende feitelijke omschrijving zou geven welk feitelijk belang met inzage is gediend. Zij heeft echter alleen maar aangevoerd dat die conceptrapporten van belang zijn voor haar bewijspositie en voor de waarheidsvinding. Met deze abstracte argumenten heeft zij onvoldoende feitelijk omschreven welk rechtmatig belang zij heeft met de door haar gevorderde inzage, zodat het desbetreffende verweer van [geïntimeerde] wordt gehonoreerd en de vordering in het incident moet worden afgewezen.
Het hof ziet geen aanleiding om wat deze conceptrapporten betreft toepassing te geven aan artikel 22 Rv, nog daargelaten het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] wel over deze rapporten beschikt.
13.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Travers Mosa in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
13.5.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor antwoordmemorie na deskundigenbericht.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

14.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt Travers Mosa in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 juli 2015 voor antwoordmemorie na deskundigenbericht aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, J.R. Sijmonsma en B.E.L.J.C. Verbunt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 juni 2015.
griffier rolraadsheer