Uitspraak
4.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/13/461948/HA ZA 10-1929)
5.Het geding in hoger beroep
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 oktober 2015;
- de oproepingsexploten van 9 december 2015 van [appellant] ;
- de memorie van grieven van [appellant] , met een productie;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [geïntimeerde] , met producties;
- de memorie van antwoord van de Staat, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant] , met producties;
- de brief van 23 mei 2016 van [geïntimeerde] ;
- de akte in het principaal appel van [geïntimeerde] .
6.De beoordeling
door de eigen accountantkan inderdaad schade optreden van honderden miljoenen. En dat moet een rechter niet bang zijn om doortastend op te treden en het recht toe te passen. Maar bij grote claims leert de ervaring dat Nederlandse rechters nerveus worden. Er gaan opeens gekke dingen gebeuren, zoals rechters die uitvoering met advocaten gaan bellen over de zaak. In de Chipsol-zaak is dat ook gebeurd met mr. [geïntimeerde] van de Haagse Rechtbank. Nederland lijkt wel te klein voor grote claims. Iedereen kent elkaar. Laten we dat een variant noemen van ons poldermodel.”
Topadvocatenmet de strekking dat hij zich niet als onafhankelijk en onpartijdig rechter heeft opgesteld in procedures, waarbij Mr [appellant] betrokken was. Mr [geïntimeerde] werpt die aantijging verre van zich. Hij maakt bezwaar tegen de aantasting van zijn eer en goede naam.
Feiten
Topadvocatuur. In de keuken van de civiele
rechtbank: zie citaat hiervoor onder 2.1
Topadvocaten, en uitgegeven door Memory Productions Publications B.V., met de strekking dat Mr [geïntimeerde] niet onafhankelijk, niet onpartijdig, resp. niet bekwaam is, onrechtmatig jegens Mr [geïntimeerde] is.
8. De beoordeling
rechtbank: zie het citaat hiervoor onder r.o. 2.1) zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid als rechter in twijfel trekt. Blijkens zijn nadere stellingname heeft dit in het bijzonder betrekking op het gedeelte van de passage waar staat dat bij grote claims Nederlandse rechters nerveus worden, dat er dan opeens gekke dingen gaan gebeuren, zoals rechters die uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak en dat dit ook is gebeurd in de Chipshol-zaak met [geïntimeerde] . Nog meer toegespitst gaat het erom dat [geïntimeerde] uitvoerig met advocaten zou zijn gaan bellen over de Chipshol-zaak.
4.De beoordeling van het bewijs
5.Slotsom
6.De beslissing
rechtbank: zie hiervoor r.o. 2.1)naar het oordeel van het hof niet de suggestie besloten dat op grond van het daarin beschreven gedrag van [geïntimeerde] aan diens onpartijdigheid en/of onafhankelijkheid moet worden getwijfeld. Gezien tegen de achtergrond van hetgeen aan de subpassage vooraf gaat (“een enorme vrees voor ‘Amerikaanse toestanden’ en “moet een rechter niet bang zijn doortastend op te treden”) alsook wat daarop volgt (“Nederland lijkt wel te klein voor grote claims” en “Laten we dat een variant noemen van ons poldermodel”) en gelet voorts op de tekst van de subpassage zelf (“dat Nederlandse rechters nerveus worden” en “Er gaan opeens gekke dingen gebeuren”) is de connotatie veeleer die van een zekere schroom ten opzichte van het toewijzen van (zeer) grote schadeclaims en, daarmee samenhangend, van onhandigheid c.q. niet goed weten hoe “mega zaken” moeten worden aangepakt. Tegen die achtergrond moet dan ook, naar het oordeel van het hof, het zinsdeel “zoals rechters die uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak” begrepen worden. Dit betekent dat de (sub)passage weliswaar kritiek uit op (de professionaliteit van) rechters en - als voorbeeld - op [geïntimeerde] , maar ook dat de door [geïntimeerde] gestelde aantasting van zijn eer en goede naam minder ver strekt, althans een ander karakter heeft dan hij aanvoert.
rechtbank) met Mr Boukema telefonisch contact opgenomen. Mr Boukema deelde mij mede dat Mr [geïntimeerde] in het tussenarrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage d.d. 23 juni 2009 aanleiding heeft gevonden om terug te treden uit de rechterlijke macht en de betreffende procedure te willen royeren en mitsdien geen gebruik te maken van zijn (tegen)bewijsopdracht. Mr Boukema voegde daar nog aan toe, dat, indien u niet bereid zou zijn aan royement mee te werken, Mr [geïntimeerde] genoodzaakt zou zijn om getuigen voor te brengen, die over uw onbetrouwbaarheid zouden kunnen verklaren.
met P.M., te vermeerderen met de wettelijke samengestelde rente vanaf 1 november 2014;
dat de vrijwaring niet van toepassing is als onherroepelijk komt vast te staan dat de heer [geïntimeerde] willens en wetens schade heeft toegebracht” rechtens onjuist is en de Staat, al dan niet hoofdelijk naast [geïntimeerde] , veroordeelt de schade van [appellant] aan [appellant] te vergoeden, zulks op grond van de in augustus 2009 aan [geïntimeerde] gegeven vrijwaring voor alle aanspraken van [appellant] , die verband houden met de gevoerde procedures. De rechtbank heeft deze wijziging van eis bij haar eindvonnis evenwel buiten beschouwing gelaten.
wordt gedragen en gebaseerd is op een feitelijk vaststaande onwaarheid (leugen)”. Het gaat hier om de stelling van [geïntimeerde] in diens dagvaarding die als volgt luidt: “
Mr [geïntimeerde] heeft nimmer met advocaten gebeld in verband met voormelde procedures”. Door deze “
kardinale en essentiële onwaarheid” als basis voor een procedure te nemen, heeft [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld, meer in het bijzonder heeft hij aldus jegens [appellant] misbruik van procesrecht gemaakt. Het betreft immers een procedure die wordt gedragen door en gebaseerd is op een feitelijk vaststaande onwaarheid (leugen), aldus 100% kansloos is, zo meent [appellant] .
ik heb niet gebeld met advocaten in de Chipsholzaak”) dus in ieder geval gedeeltelijk onjuist was en dat dit [geïntimeerde] kan worden verweten (rov. 5.4). De rechtbank heeft [geïntimeerde] vervolgens – na in rov. 6.10 en 6.11 overwogen te hebben dat [appellant] voorshands geacht moest worden te zijn geslaagd in het bewijs dat [geïntimeerde] wèl met hem, [appellant] , had gebeld – toegelaten tot tegenbewijs van die voorshands bewezen geachte stelling.
dat de vrijwaring niet van toepassing is als onherroepelijk komt vast te staan dat de heer [geïntimeerde] willens en wetens schade heeft toegebracht” rechtens onjuist is en de Staat, al dan niet hoofdelijk naast [geïntimeerde] , te veroordelen de schade van [appellant] aan [appellant] te vergoeden, zulks op grond van de in augustus 2009 aan [geïntimeerde] gegeven vrijwaring voor alle aanspraken van [appellant] , die verband houden met de gevoerde procedures;
NRC Handelsbladen
Het Financieele Dagbladmet de kop in kapitalen en op een prominente plaats de volgende rectificatie te doen plaatsen:
rectificeren wij hierbij de brief d.d. 3 mei 2006 van de Raad aan de Tweede Kamer, waarin ten onrechte de advocaat Mr. [appellant] ervan is beschuldigd, dat hij het ambt van rechter en het aanzien van de Rechterlijke Macht heeft geschaad en afbreuk heeft gedaan aan de gerechtvaardigde belangen van de Staat der Nederlanden.
Ik herinner mij dat mr. [appellant] mij kort voor een belangrijk pleidooi, ik zou het willen noemen het moederpleidooi in de bodemzaak, vertelde over een telefoongesprek dat had plaatsgevonden tussen hem en de heer [geïntimeerde] . Dit was dacht ik op een dinsdag. Op de donderdag stond het pleidooi gepland. Ik hoorde van dat telefoongesprek op de dinsdag, aan het eind van de middag, tijdens een bespreking met de heer [appellant] en de heren [medewerker van Chipshol 1] , [medewerker van Chipshol 2] en [medewerker van Chipshol 3] . Ik ben bij de Chipshol-zaak zeer intensief betrokken geweest. Het betrof een zaak van zeer grote omvang en omdat ik als beginnend stagiair hieraan meewerkte, heeft het grote indruk op mij gemaakt. Vandaar dat ik mij nog veel details herinner.
U vraagt of de heer [appellant] mij in het kader van mijn overname van de zaak in 1995 iets heeft meegedeeld over een telefoongesprek tussen hem en de heer [geïntimeerde] . In de maanden nadat ik de zaak van hem had overgenomen, heeft hij mij op zeker moment verteld dat hij een telefoongesprek met de heer [geïntimeerde] had gevoerd en dat hem toen was meegedeeld dat de heer [geïntimeerde] niet zoveel behoefte had aan een pleidooi en dat zijn bezwaar tegen het indienen van grote hoeveelheden processtukken kort voor de zitting was afgewezen.”
U vraagt mij of ik een verklaring kan afleggen over de betrouwbaarheid van mevrouw [secretaresse van appellant] . (…) Ik ben betrokken geweest bij de voorbereiding van haar verhoor als getuige in eerste aanleg bij de rechtbank te Rotterdam(hof: verhoor d.d. 12 mei 2006).
In dat kader heb ik met haar gesproken, op mijn verzoek buiten aanwezigheid van [appellant] . Dat was voorafgaand aan dat getuigenverhoor. Ik wilde zelf van haar horen wat ze kon verklaren en heb haar erop gewezen dat ze de waarheid moest spreken. Ze kon een duidelijke verklaring tegenover mij afleggen. Ik was aanwezig toen zij door de rechter-commissaris te Rotterdam werd gehoord. Ik vond dat zij een buitengewoon standvastige en heldere indruk maakte. Dit terwijl ze dubbel gegrild werd door de rechter-commissaris. Ik vond dat de aanpak van die rechter-commissaris aan de rand was van wat toelaatbaar was. Mevrouw [secretaresse van appellant] wekte op mij toen niet de indruk van deze aanpak erg onder de indruk te zijn.”
dat Mr [appellant] kort na het bewuste telefoongesprek met de heer [geïntimeerde] in ieder geval wel met hèm daarover overleg heeft gevoerd en daarbij zijn grote verontwaardiging over dit telefoongesprek heeft uitgesproken.”.
herinnert, dat hij niet met [appellant] heeft gebeld, en dat aldus niet is komen vast te staan dat hij willens en wetens onwaarheid heeft gesproken. Niet alleen niet omdat moeilijk voorstelbaar is dat zo’n telefoongesprek, ook volgens [geïntimeerde] niet gebruikelijk, geheel uit het geheugen zou zijn verdwenen, maar ook omdat [geïntimeerde] reeds enkele dagen na dat gesprek, te weten toen mr. Van Delden met hem de brief van (de procureur van) [appellant] d.d. 12 december 1994 besprak, blijkens zijn eigen stellingen aan mr. Van Delden heeft laten weten dat zo’n telefoongesprek niet had plaatsgehad. Het hof acht het niet aannemelijk dat [geïntimeerde] zich toen al zo’n gesprek niet meer herinnerde.
NRC Handelsbladvan mr. Numann als persrechter van de Haagse rechtbank. De omstandigheid dat aldus zich tussen 1994 en 2004 andermaal een aangelegenheid heeft voorgedaan waarbij telefonisch contact tussen [geïntimeerde] en een advocaat, waarbij de inhoud van het gesprek verder ging dan louter procedurele kwesties, ter discussie werd gesteld, versterkt de bij het hof levende overtuiging dat het niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] zich in 2004 het telefoongesprek met [appellant] uit 1994 niet meer herinnerde. Een verklaring onder ede van [geïntimeerde] op dit punt, zoals hij aanbiedt, voegt niets toe; [geïntimeerde] biedt immers aan onder ede te verklaren dat hij niet willens en wetens onwaarheid heeft gesproken en het hof heeft het gelijkluidende standpunt hiervoor verworpen.
Mr. [geïntimeerde] heeft nimmer met advocaten gebeld in verband met de voormelde procedures”), ten tijde van de op 8 september 2004 gehouden comparitie (“
Ik betwist met klem dat ik met mr. [appellant] of met de andere advocaten in de Chipshol-zaak heb getelefoneerd voorafgaande aan het pleidooi. Hetgeen mr. [appellant] zojuist heeft verklaard, is pertinent onjuist.”) en herhaalde hij in zijn getuigenverklaringen en verklaringen in de strafrechtelijke procedure naar door hem ter zake gepleegde meineed.
de advocaat” (hof: dat het daarbij om [appellant] ging was niet onbekend) “
niet door de beugel kan en schadelijk is voor het functioneren van de rechtspraak” (brief van mr. Van Delden namens de Raad voor de rechtspraak d.d. 3 mei 2006, productie 20 inleidende dagvaarding).
de aantijging van Mr [appellant] , (…) met de strekking dat Mr [geïntimeerde] niet onafhankelijk, niet onpartijdig, resp. niet bekwaam is, onrechtmatig jegens Mr [geïntimeerde] is.” Door echter aan deze vordering tegen beter weten in ten grondslag te leggen dat [geïntimeerde] überhaupt niet met [appellant] heeft gebeld, heeft [geïntimeerde] op onrechtmatige wijze van zijn procesbevoegdheid gebruik gemaakt. Anders gezegd: door die bevoegdheid bewust in te vullen met een op onwaarheid berustende stelling, die centraal stond, althans vrijwel direct in de procedure centraal is komen te staan, heeft [geïntimeerde] misbruik van zijn procesbevoegdheid gemaakt. Anders dan de rechtbank maakt het hof dus geen onderscheid tussen een rechtmatig deel (dat het [geïntimeerde] in beginsel vrij stond om [appellant] te dagvaarden naar aanleiding van de gewraakte publicatie) en een onrechtmatig deel (de ontkenning van het telefoongesprek). Dat in beginsel rechtmatige deel verloor immers de kwalificatie rechtmatig door de onrechtmatige invulling ervan door [geïntimeerde] .
meervoud) heeft gebeld – naast met [appellant] ook met mrs T.D. de Groot, S.E. Eisma, A.M. van Herk, C.N. Peijster en H.W.E. Vermeer – in de aanloop naar het door hem voorgezeten pleidooi op 8 december 1994. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal kan niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] ook met een of meer van deze advocaten heeft gebeld, maar dat kan er niet aan afdoen dat hij zijn vordering tegen [appellant] gebaseerd heeft op een bewuste leugen.
over de inhoud van de zaak. De strekking van die dagvaarding zou dan dezelfde zijn gebleven en zijn vordering net zo sterk, aldus [geïntimeerde] . Ter onderbouwing van dit betoog heeft [geïntimeerde] een aangepaste dagvaarding in het geding gebracht (productie 5 bij zijn memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel). Dit betoog gaat naar het oordeel van het hof niet op. Waar [appellant] schade heeft geleden, is dat toe te rekenen aan de onrechtmatige vordering van [geïntimeerde] , mede gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] niet met [appellant] had gebeld. Zoals hiervoor is overwogen, impliceerde dat dat [appellant] in strijd met de waarheid zei dat hij met [geïntimeerde] had gebeld en was dát schadelijk voor [appellant] . Dat [geïntimeerde] misschien een rechtmatige dagvaarding had kunnen formuleren, doet niet ter zake. Overigens blijkt uit hetgeen het hof bewezen acht dat ook het ontkennen van een telefoongesprek dat over méér dan een puur procedureel punt ging – hetgeen, zo begrijpt het hof, in de visie van [geïntimeerde] een begaanbare weg zou zijn geweest – als een leugen zou zijn gekwalificeerd.
in rechtezouden komen vast te staan, omdat daarover geprocedeerd werd, staat niet in de weg aan een start van een verjaringstermijn. Het is immers voor de aanvang van de verjaringstermijn niet vereist dat de benadeelde bekend is met de
juridische beoordelingvan de aansprakelijkheid (Hoge Raad 4 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6769).
jegens[geïntimeerde] zijn recht op schadevergoeding voorbehoudt. De mededeling betrof niet een voldoende duidelijke waarschuwing aan
[geïntimeerde]dat hij rekening diende te houden met een vordering tot vergoeding van schade. Er zijn ook geen althans onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [geïntimeerde] /de landsadvocaat de stuiting jegens de Staat redelijkerwijs had behoren op te vatten als (tevens) een stuiting jegens [geïntimeerde] , en ook niet dat [appellant] dit mocht verwachten (HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741).
in dit uitzonderlijke gevalniet alleen begrijpelijk maar ook rechtens relevant, in die zin dat in dit uitzonderlijke geval van [appellant] niet redelijkerwijs mocht worden verwacht dat hij eerder een vordering instelde dan wel een stuitingsbrief deed uitgaan.
herinnert, dat hij niet met [appellant] heeft gebeld, en dat aldus niet is komen vast te staan dat hij willens en wetens onwaarheid heeft gesproken.
…vanwege het belang van de rechtspraak en het betrokken gerecht, de procedure op één lijn gesteld met de situatie waarin een rechter of gerechtsbestuurder uit hoofde van de functie in rechte wordt aangesproken. (…) Naar aanleiding van uw vraag of rekening is gehouden met de invloed die van de beslissing van de Raad en het betrokken gerechtsbestuur kan uitgaan op de rechters die de zaak behandelen, kan ik u nog meedelen dat in het algemeen de Raad en de gerechten zeer terughoudend zijn bij een beslissing om als partij (…) in rechte op te treden (…) anderzijds dat de indruk bestaat dat, als er al een invloed uitgaat van de bijzondere rol van een orgaan van de rechtspraak als procespartij, die invloed voor ons eerder ongunstig is. Maar die terughoudendheid mag niet ertoe leiden dat aan gerechtvaardigde belangen van de Staat (…) afbreuk wordt gedaan.”
bij de vervulling van zijn ambt’). Het aanhangig maken van deze procedure valt ook buiten het domein van de rechterlijk werkzaamheden. Ook verder kan uit die dagvaarding en de overige processtukken niet anders worden opgemaakt dan dat [geïntimeerde] als natuurlijk persoon handelde. Dat ligt ook in de rede, omdat hij blijkens zijn stellingen door de uitlatingen van [appellant] in het boek van [journalist] persoonlijk schade leed.
voor zijn mensen” moest gaan staan als die werden aangevallen en reden zagen om tegen de aantijging op te komen.
de subpassage voldoende grondslag vindt in het feitenmateriaal” (rov. 3.12 van dat arrest) – de financiering van [geïntimeerde] niet had moeten voortzetten, volgt het hof [appellant] daarin niet, mede gelet op de Staat in dezen toekomende beleidsvrijheid. Daarnaast staat vast tussen partijen dat bij het vertrek van [geïntimeerde] uit de rechterlijke macht in augustus 2009 de Staat [geïntimeerde] heeft gevrijwaard voor aanspraken die samenhangen met de gevoerde procedures. Dit zo zijnde kan het de Staat niet worden ontzegd om zijn belang veilig te stellen door [geïntimeerde] in de door [appellant] tegen [geïntimeerde] gevoerde procedures te voorzien van rechtsbijstand.
Het is veeleer zo dat de Raad en het betrokken gerechtsbestuur zélf zich op het standpunt stellen dat het handelen van de advocaat en van de journalist (en diens uitgever) niet door de beugel kan en schadelijk is voor het functioneren van de rechtspraak.”.
dat de vrijwaring niet van toepassing is als onherroepelijk komt vast te staan dat de heer [geïntimeerde] willens en wetens schade heeft toegebracht” rechtens onjuist is. Naar het hof begrijpt, bestaat er een verschil van mening tussen de Staat en [geïntimeerde] over de reikwijdte van de in augustus 2009 bij het vertrek van [geïntimeerde] uit de rechterlijke macht door de Staat aan [geïntimeerde] gegeven vrijwaring. Nu dit geschil de rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en de Staat betreft, kan het hof deze vordering niet toewijzen in de onderhavige zaak van [appellant] tegen de Staat. Dit zou wellicht anders zijn als de tussen [geïntimeerde] en de Staat gemaakte vrijwaringsafspraak als een jegens [appellant] gemaakt derdenbeding (artikel 6:253 BW) heeft te gelden. Daarvoor heeft [appellant] naar het oordeel van het hof echter onvoldoende gesteld. De Staat heeft dat ook gemotiveerd betwist. Nergens kan bijvoorbeeld uit blijken dat de vrijwaringsafspraak de strekking had [appellant] rechten te verlenen.
7.De uitspraak
13 juni 2017voor akte uitlating voort procederen dan wel royement;
NRC Handelsbladen
Het Financieele Dagbladmet de kop in kapitalen en op een prominente plaats de volgende rectificatie te doen plaatsen:
13 juni 2017voor akte uitlating voort procederen dan wel royement;