Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Uw bezwaar mondeling toelichten
Horen in bezwaar
T.a.v.de rente
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
- Ik trek mijn stelling dat de Inspecteur op grond van artikel 8:88, lid 1, onderdeel b, van de Awb veroordeeld dient te worden tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade in.
- Ik trek mijn stelling dat belanghebbende voorafgaande aan het treffen van een voor hem nadelige maatregel gehoord had dienen te worden in.
- De hoogte van de door belanghebbende verschuldigde BPM is niet meer in geschil.
- Ik betwist dat er ter zake van de immateriële schadevergoeding sprake is van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Met betrekking tot de vergoeding van de proceskosten is er wel sprake van samenhangende zaken.
- Voor het geval het Hof zou oordelen dat de Inspecteur de hoorplicht ex. artikel 7:2 van de Awb geschonden heeft, zie ik af van terugwijzing naar de Inspecteur.
4.Gronden
3.3. Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt. De verplichting tot betaling van een vergoeding ter zake van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt vastgesteld bij uitspraak, waarbij tevens de omvang van de vergoeding wordt vastgesteld. Omwille van de praktische uitvoerbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat de uiterste datum waarop deze betaling moet plaatsvinden is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen in het openbaar is gedaan, en dat de wettelijke rente eerst gaat lopen de dag na die uiterste datum (vgl. CBb 29 november 2013, nr. 10/1301, ECLI:NL:CBB:2013:257, en CRvB 30 januari 2014, nr. 13/2399, ECLI:NL:CRVB:2014:296). Dit uitgangspunt geldt ook indien deze verplichting is neergelegd in een uitspraak waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend en evenzeer wanneer de werking van de desbetreffende uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel is verstreken of, indien dat rechtsmiddel is ingesteld, daarop is beslist.
(…)”.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; en
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 26 mei 2016, tot aan de dag van algehele voldoening.