ECLI:NL:CRVB:2014:296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn in rechterlijke fase
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De zaak betreft een verzoekster die eerder in een procedure tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had geprocedeerd. De Raad had in een eerdere uitspraak op 14 augustus 2013 vastgesteld dat de procedure meer dan vier jaar had geduurd en dat er vermoedens bestonden dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de heropening van het onderzoek.
De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft erkend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden en heeft aangegeven dat verzoekster recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. Verzoekster heeft dit bedrag aangevraagd, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak.
De Raad heeft besloten om het verzoek van verzoekster om schadevergoeding toe te wijzen, maar heeft het verzoek om vergoeding van reis- en verletkosten in hoger beroep afgewezen. De Raad heeft al eerder beslist over de proceskosten in de uitspraak van 14 augustus 2013. De uiteindelijke beslissing van de Centrale Raad van Beroep is dat de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van € 500,- aan verzoekster, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de aangegeven datum tot aan de dag van algehele voldoening.