Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
belanghebbende,
Ontvanger,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
dat het opleggen van de naheffingsaanslagen een gevolg is van aan de rechtspersoon te wijten opzet of grove schuld. Op grond van artikel 7, lid 2, Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990, is geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht meer mogelijk.’
Het is al weer enige tijd geleden dat ik van u ontvangen heb de bevestiging dat het bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling ontvangen is. Naar aanleiding daarvan heb ik blijkende uit mijn dossier, niets meer vernomen. Een uitnodiging voor een hoorzitting dan wel een inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken, dan wel een uitspraak op bezwaar, is niet ontvangen. Een uitspraak die uiterlijk 30 maart jl. had moeten geschieden.
Bij beschikking van 5 januari jl. is mijn cliënte aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven
Het voorgaande laat uiteraard nog steeds onverlet dat de Ontvanger in gebreke is met het doen van een uitspraak op bezwaar.’
Tot op heden is nog geen uitspraak op bezwaar gedaan zodat een dwangsom van € 1.260,= is verbeurd. De Ontvanger heeft nog geen gevolg gegeven aan de bepaling dat binnen veertien dagen, na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, de verschuldigdheid en hoogte moeten worden vastgesteld.
3.Geschil, standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
’s-Hertogenbosch, 19 december 2014, 13/01128, ECLI:NL:GHSHE:2014:5508). Nu belanghebbende in de onder 2.10 vermelde brief van 26 april 2012 vermeldde dat de Ontvanger uiterlijk op 30 maart 2012 uitspraak op bezwaar had moeten doen, heeft belanghebbende de Ontvanger voldoende duidelijk gemaakt dat niet tijdig op het bezwaar was beslist. Anders dan de Rechtbank heeft beslist is voor de ingebrekestelling niet vereist dat ook nog uitdrukkelijk wordt vermeld dat belanghebbende bezwaar heeft tegen de overschrijding van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar.
5.Beslissing
vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de kosten van het bezwaar, de proceskosten en het griffierecht,
verklaarthet bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
vernietigtde uitspraak op bezwaar,
handhaaftde beschikking aansprakelijkstelling,
steltmet toepassing van artikel 8:55c van de Awb de reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.260,
veroordeeltde Ontvanger tot een tegemoetkoming in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 744, en
gelastdat de Ontvanger aan belanghebbenden het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 118 vergoedt.
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
uitspraak overgelegd.
volgende vermelden:
in cassatie is gericht;