In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een informatiebeschikking die was opgelegd aan de belanghebbende door de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur op 20 april 2012 een informatiebeschikking heeft afgegeven. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, met de stelling dat deze niet relevant was voor zijn persoonlijke belastingheffing, maar voor de beoordeling van een buitenlandse entiteit. De Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking op 27 april 2012 was komen te vervallen, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze beslissing in hoger beroep vernietigd.
De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag beoordeeld of de informatiebeschikking van rechtswege was vervallen. De Hoge Raad oordeelde dat de informatiebeschikking inderdaad verviel voor het jaar 2008, maar dat de geldigheid voor andere jaren niet werd aangetast. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de wetgever met artikel 52a AWR beoogde dat belastingplichtigen snel duidelijkheid krijgen over de gevolgen van onbeantwoorde vragen van de Inspecteur. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om relevante stukken, zoals controledossiers, ter beschikking te stellen aan de belanghebbende in het kader van bezwaar- en beroepsprocedures. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende vergoed.