ECLI:NL:GHSHE:2015:4640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
13/01036
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag accijns en bewijslevering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over een naheffingsaanslag accijns. De naheffingsaanslag, gedateerd 2 juli 2010, betrof een bedrag van € 261.351,58 en was opgelegd na een administratief onderzoek door de Belastingdienst/Douane Zuid. Belanghebbende had stukken overgelegd aan de FIOD in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, maar de Inspecteur vorderde deze stukken ook in het kader van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelt dat belanghebbende de stukken aan de Inspecteur had moeten overleggen, omdat de overlegging aan de FIOD niet impliceert dat de Inspecteur over die stukken beschikte. Het Hof geeft aan dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, maar uiteindelijk komt het niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de Hoge Raad een arrest heeft gewezen waarin staat dat de Inspecteur een informatiebeschikking had moeten geven. Belanghebbende kan niet aantonen dat er geen onregelmatigheid is begaan en de Inspecteur krijgt gelijk. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/01036
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 3 september 2013, nummer AWB 11/4683, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen naheffingsaanslag in de accijns.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 2 juli 2010 onder nummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag accijns overige alcoholhoudende producten opgelegd naar bedrag van € 261.351,58, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 1 september 2011 is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 april 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] , als haar gemachtigde, tot zijn bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D] .
1.6.
De Inspecteur en belanghebbende hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende beschikt over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 39 van de Wet op de accijns (hierna: WA). Belanghebbende hield in de accijnsgoederenplaats in [vestigingsplaats] diverse soorten sterke drank in opslag voor het [E] (hierna: [E] ). In de periode april 2008 tot en met mei 2008 zijn in opdracht van [E] een viertal zendingen sterke drank bij belanghebbende opgehaald ter verzending, onder schorsing van accijns, naar Portugal.
2.2.
Het betreft de volgende zendingen:
Datum van verzending
Ref. nr. AGD
Omschrijving
Liters á 100%
23 april 2008
[nummer 1]
924 trays x 12 bottles Glens Vodka
4158
25 april 2008
[nummer 2]
924 trays x 12 bottles Glens Vodka
4158
13 mei 2008
[nummer 3]
924 trays x 12 bottles Glens Vodka
4158
27 mei 2008
[nummer 4]
Diverse soorten sterke drank
4903,10
In alle gevallen was de geadresseerde:
‘ [F]
[G]
[H] ’
2.3.
Met betrekking tot de genoemde zendingen heeft belanghebbende de derde exemplaren van de administratieve geleidedocumenten (hierna: AGD’s) terugontvangen. Deze AGD’s zijn alle afgetekend voor ontvangst en zijn voorzien van een stempel met de naam- en adresgegevens van de geadresseerde, een naam en een handtekening. Deze derde exemplaren waren niet geviseerd door de Portugese douaneautoriteiten. Belanghebbende heeft voornoemde partijen sterke drank vanuit haar accijnsgoederenplaats telkens overgedragen aan chauffeurs van de door [E] ingeschakelde Duitse vervoerder ‘PGG Transport GmbH’ die de goederen kwamen afhalen.
2.4.
In de maanden juli en augustus 2008 heeft de Belastingdienst/Douane Zuid een administratief onderzoek verricht bij belanghebbende. Ten tijde van dat onderzoek had belanghebbende de derde exemplaren van enkel de eerste drie genoemde zendingen terugontvangen. Naar aanleiding van deze controle heeft op 2 september 2008 het Douane Informatie Centrum (hierna: het DIC) een verzoek om wederzijdse bijstand naar de Portugese douaneautoriteiten gezonden. In dit verzoek heeft het DIC achtereenvolgens, kort gezegd, aan de Portugese douaneautoriteiten gevraagd of de zendingen de Portugese geadresseerde hebben bereikt, de zendingen in de administratie van de geadresseerde zijn verantwoord en of de stempels op de AGD’s authentiek zijn. Op 28 oktober 2008 ontving het DIC, voor zover van belang, het volgende antwoord van de Portugese autoriteiten:
‘1- According to the Portuguese trader “
Sociedade Comercial Vínicola [K] e Filhos Lda”:
A) He never had any contact with the Dutch trader (“ [belanghebbende] B V”) neither with the Suisse trader (“ [E] Diffusion SARL”) referred in the attached documents (4 AAD).
B) He didn’t receive the goods referred on the 4 DAA (08/029, 08/031, 08/034, 08/037).
C) The stamps and signatures on the 3 AAD don’t belong to the Portuguese trader, which means they are false.
2- Referring to 2008, the Dutch trader isn’t reported in the suppliers list of Portuguese trader.
3- The 4 AAD doesn’t have any stamp from the Portuguese Customs Authorities.
Finally, we would like to inform you about a similar situation, detected by the Administrative Mutual Assistance between Portugal and France:
- Several AAD, referring to consignments of spirits in 2008 (“Glens Vodka” in most cases) from the “ [ELF] Distribution” (FR) to the Portuguese Trader, however the goods were never received.
- Comparing the stamps used on AAD 08/029, 08/031 and 08/034 with those used in the AAD sent by the French Authorities, we conclude that they are identical.
If you have more information (results of your investigation) concerning this situation, please let us know.’
2.5.
Op verzoek van belanghebbende heeft het DIC op 15 december 2009 opnieuw vragen gesteld aan de Portugese douaneautoriteiten. Daarbij werden de volgende vragen gesteld:
‘- What kind of examiniation is carried out by Portugese authorities (eg audit)?
Is a report made by Portugese Customs containing the results of the examination and what is the date of this report.
- Are any kind of documents consulted in the administration of the Portugese trader?
- In case there was an examination at the trader; was there an authorized employee present?
- About the remarks of identical stamps and signatures on French ADD; did they infuence the findings of Portugese authorities?
- Does the Portugese company trade in identical or similar goods?
- Did this company receive these identical or similar goods short before the ADD’s were signed?
- Can Portugese authorities provide NL Customs with stamps and signatures that are normally used by the trader?’
2.6.
Het DIC ontving op 15 januari 2010 het volgende antwoord van de Portugese autoriteiten:
‘1- Concerning the trader “Soc. Comercial Vinicola [K] & Filhos”:
- VAT Number [nummer 5] .
- Authorized Warehousekeeper number [nummer 6] (statue since 1993).
- It has 1 Tax warehouse (located near Lisbon) and has authorization to hold, receive and dispatch beer, wine, intermediate products and spirits.
- In the last 3 years, it never stated reception of products cover by AAD from the Netherlands, only from FR (spirits/2007), GB (spirits /2007), DE (spirits), ES (wines) and IT (wines/spirits).
- Its activity (sales of alcoholic beverages, including spirits) was started in 1972.
2- After your mutual assistance request from September/2009, the competent customs officers went to Portuguese company facilities. In addition to company statements, several documentation was consulted, including the lists of its suppliers and customers. As we had already informed in our note 541, “referring to 2008, the Dutch trader isn’t reported in the suppliers list of Portuguese traders”.
3- Please find in attach the stamps and signature used on AAD by the Portuguese company. Note that those
stamps had already been sent to the NL authorities in our note 1202, dated 16/11/2009(your reference: 09/381/66230).
4- Finally we would like to alert to the following:
Through mutual administrative assistance, we know other similar cases, in which the Portuguese trader is referred as consignee of the goods (alcoholic beverages) in the AAD. Consignors are from ES, FR and NL (“ [L] ” and “ [M] ”) and its copies 3 have fake stamps with the Portuguese company name. In some cases, were also detected fake stamps of the Portuguese Customs.
Everything indicates that all these fraudulent consignments, which purpose is the illegal release for consumption in the UE, have the participation of the same people/group of people.’
Wettelijk kader
De voor het onderhavig geval relevante bepalingen in de Wet op de Accijns (tekst 2008) luiden, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 1 Wet op de accijns
‘1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(...)
d. overige alcoholhoudende produkten;
(...)
2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag (...) van de in het eerste lid bedoelde goederen.’
Artikel 2 Wet op de accijns
‘1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag het brengen van een accijnsgoed buiten een plaats die voor dat soort accijnsgoed als accijnsgoederenplaats is aangewezen.
(...)
3. Als uitslag wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar:
(...)
b. een belastingentrepot;
(...)
5. De voorwaarden als bedoeld in het derde lid hebben betrekking op formaliteiten waaraan bij de overbrenging van accijnsgoederen moet worden voldaan.
(...)
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.’
Artikel 51 Wet op de accijns
‘1. De accijns wordt geheven van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats.
(...)’
Artikel 86a Wet op de accijns
‘(...)
3. Wanneer met betrekking tot accijnsgoederen die vanuit Nederland zijn verzonden tijdens het intracommunautaire vervoer onder schorsing van de accijns een onregelmatigheid of een overtreding in Nederland wordt begaan, worden deze goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht.
4. Wanneer tijdens het in het derde lid bedoelde vervoer van accijnsgoederen blijkt dat deze goederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid of de overtreding is begaan, wordt deze geacht te zijn begaan in Nederland en worden deze goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, tenzij binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum van verzending van de goederen wordt aangetoond dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat.
(...)
6. Indien in de gevallen bedoeld in het tweede of vierde lid binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van opstelling van het geleidedocument wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat is de accijns in die lid-staat verschuldigd tegen het op de datum van verzending geldende tarief en wordt de aanvankelijk in Nederland geheven accijns teruggegeven zodra is aangetoond dat de accijns in de andere lid-staat is voldaan.(...)’
Artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit accijns
‘1. Het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, c of d, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een belastingentrepot, naar een in een andere lid-staat gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een in een andere lid-staat gevestigd niet-geregistreerd bedrijf dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.
2. Het geleidedocument wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht.
3. De in het eerste lid bedoelde geadresseerde draagt zorg voor de terugzending van het derde exemplaar van het geleidedocument, en wel uiterlijk binnen twee weken na de maand waarin de accijnsgoederen door de geadresseerde zijn ontvangen.
4. Het terugzendingsexemplaar, bedoeld in het derde lid, dient door de in het eerste lid bedoelde geadresseerde te zijn voorzien van de volgende vermeldingen:
a. het adres van het kantoor van de belastingautoriteiten waaronder de geadresseerde ressorteert;
b. datum en plaats van ontvangst van de accijnsgoederen;
c. vermelding van eventuele verschillen tussen de ontvangen accijnsgoederen en de gegevens met betrekking tot die accijnsgoederen op het geleidedocument. In geval van overeenstemming moet de vermelding "zending conform" worden aangebracht;
d. het registratienummer van het terugzendingsexemplaar dat kan worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lid-staat waar de geadresseerde bedoeld in het eerste lid is gevestigd en/of het visum van de bevoegde autoriteiten van die lid-staat indien het terugzendingsexemplaar volgens de wettelijke bepalingen van die lid-staat moet worden gecertificeerd of geviseerd;
e. de geautoriseerde handtekening van de geadresseerde.
5.Indien het terugzendingsexemplaar van het geleidedocument niet wordt terugontvangen voorzien van de in het vierde lid bedoelde vermeldingen, stelt de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn verzonden de inspecteur daarvan in kennis uiterlijk binnen drie maanden na de datum van verzending van de accijnsgoederen. (…)’.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft in hoger beroep uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:
I Is sprake van uitslag van de litigieuze dranken als bedoeld in artikel 2 van de WA?
II Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd op grond van een gebrekkige motivering en dient om die reden het bij de Rechtbank ingediende beroep gegrond te worden verklaard?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend moet worden beantwoord en vraag II bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Uit de motivering van het hoger beroep d.d. 19 december 2013, p. 1, onder 1.2 volgt, dat in hoger beroep met betrekking tot vraag I slechts nog in geschil is of, zoals belanghebbende dat formuleert, het vervoer onder schorsing van accijns niet op reguliere wijze is beëindigd en, als zulks het geval is, of dit in Nederland of in Portugal heeft plaatsgevonden.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en primair tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar onder handhaving van de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf
4.1.
Zoals vermeld onder 1.4 heeft belanghebbende voor het onderzoek ter zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn op 28 juli 2009 door belanghebbende aan de Belastingdienst/FIOD overgelegd in het kader van een vordering van de officier van justitie op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering.
4.2.
De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting gesteld, dat het stukken zijn waar hij (in de bezwaarfase) eerder om heeft gevraagd. Voorts heeft hij gesteld, dat de stukken wel tot de gedingstukken mogen worden gerekend, maar dat op de inhoud geen acht mag worden geslagen, nu hij in zijn procespositie wordt geschaad omdat hij niets meer kan onderzoeken.
4.3.
Met betrekking tot de onder 1.4 vermelde stukken overweegt het Hof, dat deze met inachtneming van de in artikel 8:58, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gestelde termijn zijn ingediend. Gelet hierop en mede gelet op het feit, dat de Inspecteur in zijn pleitnota uitgebreid op die stukken is ingegaan acht het Hof geen grond aanwezig om deze stukken buiten beschouwing te laten.
4.4.
Naar het tijdens het onderzoek ter zitting uitgesproken voorlopige oordeel van het Hof heeft de Inspecteur in zijn brief van 18 november 2010 een zeer ruim geformuleerd verzoek om overlegging van stukken gedaan. Deze brief luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Op grond van lid 1 van artikel 48 Algemene wet rijksbelastingen verzoek ik derhalve u om aan mij binnen
veertien dagen na dagtekening van deze brief (afschriften van) alle stukken te verstrekken die in uw bezit zijn m.b.t. een proces-verbaal van Justitie waarbij in Portugal iemand wordt beschuldigd onderhavige zendingen voorhanden te hebben gehad alsmede alle overige in uw bezit zijnde stukken die betrekking hebben op onregelmatigheden bij het vervoer onder schorsing van accijns van de in geschil zijnde zendingen.’.
Gelet hierop heeft het Hof tijdens het onderzoek ter zitting voorlopig geoordeeld, dat belanghebbende naar aanleiding van vorenbedoelde brief van de Inspecteur de onder 1.4 vermelde stukken aan de Inspecteur had moeten overleggen.
4.5.
Het Hof heeft tijdens het onderzoek ter zitting voorts voorlopig geoordeeld, dat de omstandigheid, dat belanghebbende de onder 1.4 vermelde stukken op 28 juli 2009 aan de FIOD heeft overgelegd haar niet ontsloeg van haar verplichting om deze stukken aan de Inspecteur over te leggen naar aanleiding van zijn brief van 18 november 2010 (vgl. Hoge Raad 12 juli 2013, 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29; 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874 en 12 juni 2015, 14/04015, ECLI:NL:HR:2015:1515).
4.6.
Het Hof heeft belanghebbende daarop tijdens het onderzoek ter zitting voorgehouden, dat naar het voorlopige oordeel van het Hof de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard (Hoge Raad 5 juni 1996, nr 31 163, ECLI:NL:HR:1996:AA2023 en vgl. arrest van de Hoge Raad van 9 december 2005, nr 40 817, ECLI:NL:HR:2005:AU7726; van 13 januari 2006, nr 41 679, ECLI:NL:HR:2006:AU9524; van 10 november 2006, nr 42563, ECLI:NL:HR:2006:AZ1836 en van 2 maart 2007, nr 42311, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676). Vervolgens heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich te beraden over het voorlopige oordeel van het Hof, dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft daarop geantwoord niet meer bewijs te kunnen leveren dan reeds was gebeurd.
4.7.
Gelet op het na het onderzoek ter zitting door de Hoge Raad gewezen arrest van 2 oktober 2015, 14/02811, ECLI:NL:HR:2015:2903 is evenwel in onderhavige zaak geen plaats voor omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de uitspraak op bezwaar is gedaan na 1 juli 2011 en de Inspecteur geen informatiebeschikking heeft gegeven als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Vraag I
4.8.
De Inspecteur heeft overgelegd het onder 2.6 vermelde antwoord van de Portugese douaneautoriteiten op door het DIC gestelde vragen. Bij dit antwoord is gevoegd een kopie van de door de geadresseerde van de zendingen, [F] , gebruikte stempels. Eveneens is bijgevoegd een kopie van een handtekening en een bijbehorend stempel.
4.9.
De stempels op de terugzendingsexemplaren van de AGD’s van onderhavige zendingen lijken in het geheel niet op de onder 4.8 bedoelde stempels. De op deze AGD’s vermelde handtekeningen komen in het geheel niet overeen met de onder 4.8 bedoelde handtekening.
4.10.
De Portugese autoriteiten hebben de stempels op de terugzendingsexemplaren van de AGD’s van onderhavige zendingen als vals aangemerkt. De Inspecteur heeft dit oordeel gevolgd. Het Hof is van oordeel, dat gelet op het onder 4.8 overwogene de op de AGD’s van onderhavige zendingen geplaatste stempels niet van de geadresseerde afkomstig kunnen zijn. Gelet hierop en mede gelet op de onder 4.9 vermelde omstandigheid dat de handtekeningen op de AGD’s afwijken van de door de geadresseerde verstrekte handtekening kan de conclusie niet anders zijn dan dat de terugzendingsexemplaren van de AGD’s niet door de geadresseerde zijn gestempeld en getekend.
4.11.
Voorts overweegt het Hof met betrekking tot hetgeen belanghebbende stelt ten aanzien van het onderzoek van de Portugese douaneautoriteiten als volgt. De Inspecteur heeft gesteld, dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2006, 39810, ECLI:NL:HR:2006:AV0398 hij niet louter en alleen vanwege een ontbrekende, onjuiste of valse aftekening op de terugzendingsexemplaren van een AGD mag concluderen dat sprake is van uitslag. De Inspecteur stelt dat hij op grond van dit arrest nader onderzoek moest doen en dat hij dat ook heeft gedaan.
4.12.
Het Hof is van oordeel, dat uit de onder 2.4 tot en met 2.6 vermelde stukken volgt, dat de Inspecteur nader onderzoek heeft laten verrichten door de Portugese douaneautoriteiten. Uit deze stukken blijkt, dat de Portugese douaneautoriteiten naar aanleiding van het onder 2.4 vermelde verzoek van het DIC een bezoek hebben gebracht aan [F] (punt 2 van het onder 2.6 vermelde stuk) en aldaar verklaringen van [F] hebben gevraagd en verscheidene stukken hebben geraadpleegd. Voorts hebben de Portugese douaneautoriteiten een kopie verkregen van de door [F] gebruikte stempel en een kopie van een handtekening. Het Hof constateert, dat aldus de Portugese douaneautoriteiten bij de geadresseerde langs zijn geweest en stukken hebben onderzocht en niet alleen hebben gevaren op door de geadresseerde schriftelijk of telefonisch verstrekte informatie. Dat daarbij niet andere AGD’s met stempels van [F] zijn vergaard en aan de Inspecteur ter beschikking zijn gesteld, zoals belanghebbende graag had gezien, brengt het Hof niet tot het oordeel, dat de Inspecteur niet voldoende onderzoek zou hebben gedaan en het brengt het Hof evenmin tot het oordeel, dat het onderzoek door de Portugese douaneautoriteiten dermate gebrekkig is geweest dat op basis van de uitkomsten daarvan geen conclusies zouden kunnen worden getrokken. Daarbij acht het Hof van belang dat onder 3 in het onder 2.6 vermelde stuk is vermeld dat het de stempel en de handtekening betreft, die op de AGD’s van geadresseerde worden aangebracht. Met hetgeen belanghebbende overigens aanvoert met betrekking tot het onderzoek door de Portugese douaneautoriteiten en de (on)betrouwbaarheid van de Portugese douaneautoriteiten maakt zij tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk dat de resultaten van het onderzoek door de Portugese douaneautoriteiten dermate gebrekkig en ondeugdelijk zijn, dat aan de resultaten van dit onderzoek geen conclusies zouden kunnen worden verbonden. Hieraan doet niet af, dat belanghebbende graag had gezien dat meer onderzoek door de Portugese douaneautoriteiten zou zijn verricht dan wel dat meer uitgebreid en specifieker door de Portugese douaneautoriteiten zou zijn gerapporteerd.
4.13.
Uit het vorenoverwogene volgt, dat bij de overbrenging van de onderhavige dranken een onregelmatigheid is begaan en dat de onderhavige dranken geacht worden te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, tenzij belanghebbende aantoont dat geen onregelmatigheid is begaan of dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lidstaat.
4.14.
Belanghebbende heeft ter zake van de onderhavige zendingen CMR vrachtbrieven overgelegd, waar in vak 24 een stempel en een handtekening zijn geplaatst. De in dit vak op de CMR’s geplaatste stempels komen overeen met de op de terugzendingsexemplaren van de AGD’s geplaatste stempels. Gelet hierop en mede gelet op het onder 4.9 overwogene kan de conclusie niet anders zijn dan dat de CMR’s niet door de geadresseerde zijn gestempeld. Het Hof is mitsdien van oordeel, dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan aan te tonen dat geen onregelmatigheid is begaan.
4.15.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt, dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lidstaat. De stelling van belanghebbende dat uit een strafrechtelijke vervolging in Portugal op zou kunnen worden gemaakt, dat de onderhavige dranken in Portugal zijn aangekomen heeft zij tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft met de onder 1.4 vermelde stukken - vooronderstellenderwijs met belanghebbende ervan uitgaande dat het een vertaling betreft van het bijgevoegde stuk in de Portugese taal, hetgeen door de Inspecteur is betwist - niet aannemelijk gemaakt, dat daadwerkelijk strafvervolging is ingesteld tegen de in die stukken genoemde [J] en dat zij met misbruik van (de naam van) [F] goederen in ontvangst zou hebben genomen. Voorts heeft de Rechtbank terecht overwogen, dat de omstandigheid dat de vervoerder heeft verklaard dat zij de goederen bij belanghebbende heeft afgehaald niet betekent dat de onderhavige dranken Nederland hebben verlaten en dat de onregelmatigheid buiten Nederland zou zijn begaan. Tevens heeft de Rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat de vervoerder en [E] niet bereid zijn geweest bewijzen over te leggen aan belanghebbende ten aanzien van de aflevering van de goederen in het wettelijk systeem voor rekening en risico van belanghebbende komt. Het Hof is mitsdien van oordeel, dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan aan te tonen dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lidstaat.
4.16.
Uit al vorenoverwogene volgt, dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord.
Vraag II
4.17.
Belanghebbende stelt dat de bestreden uitspraak onvoldoende dan wel onzorgvuldig is gemotiveerd. Daargelaten wat daarvan zij, merkt het Hof op dat deze klacht ongegrond is reeds omdat blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat, indien de uitspraak op een bezwaarschrift niet of niet voldoende met redenen is omkleed, dit alleen ten gevolge heeft dat het Hof verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen (onder meer: de arresten van de Hoge Raad van 15 april 1953, 11 275, BNB 1953/155; van 4 april 1973, 17 036, BNB 1973/117; van 25 oktober 1978, 18 967, BNB 1978/311; van 26 maart 1980, 19 418, BNB 1980/161*; van 26 februari 1986, 23 567, BNB 1986/138 en van 5 april 1995, 30 120, ECLI:NL:HR:1995:AA1541).
4.18.
Voorts overweegt het Hof dat belanghebbende niet heeft gesteld door de gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar, daargelaten of daar sprake van is, te zijn benadeeld, zodat vraag II mede ontkennend kan en zal worden beantwoord op grond van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb.
4.19.
Gelet op vorenoverwogene moet vraag II ontkennend worden beantwoord.
Slotsom
4.20.
Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
4.21.
Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van het griffierecht
4.22.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.23.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 19 november 2015 door P. Fortuin, voorzitter, H.A. Wiggers en W.P.J. Schramade, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.