ECLI:NL:HR:2005:AU7726

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vennootschapsbelasting en omkering van de bewijslast

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van X Ltd. te Gibraltar tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2002, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1995. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd van ƒ 20.000.000, vergezeld van een boete van ƒ 1000 wegens niet-tijdige aangifte. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag en de boete. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de boete vernietigde, maar de aanslag voor het overige handhaafde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door mr. P.A. Mackaaij en de Staatssecretaris door mr. S.R. Markus.

De Hoge Raad overweegt dat indien de rechter overweegt te beslissen dat een bepaalde omstandigheid aanwezig is die moet leiden tot omkering van de bewijslast, maar de inspecteur zich niet op die omstandigheid heeft beroepen, de rechter de belanghebbende in de gelegenheid moet stellen zich hierover uit te laten. Het Hof heeft deze regel miskend, aangezien niet blijkt dat de Inspecteur zich op de relevante omstandigheid heeft beroepen en het Hof belanghebbende niet de gelegenheid heeft geboden om zich hierover uit te laten. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

Nr. 40.817
9 december 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X Ltd. te Gibraltar tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 september 2002, nr. P00/01975, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 20.000.000 alsmede een boete van ƒ 1000 wegens niet-tijdige aangifte. De aanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voorzover deze de boete betreft, de boete vernietigd en de aanslag voor het overige gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbende door mr. P.A. Mackaaij, advocaat te Amsterdam, de Staatssecretaris door mr. S.R. Markus, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft in onderdeel 5.5.3 van zijn uitspraak geoordeeld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan haar administratie- en bewaarverplichtingen zoals bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet), hetgeen inhoudt dat ingevolge artikel 27e van de Wet de bewijslast moet worden omgekeerd.
3.2. Indien de rechter overweegt te beslissen dat een bepaalde omstandigheid aanwezig is die ingevolge artikel 27e van de Wet moet leiden tot zogenoemde omkering van de bewijslast, maar de inspecteur zich niet op die omstandigheid heeft beroepen, brengt een goede procesorde mee dat de rechter die beslissing niet neemt dan nadat hij de belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld zich daaromtrent uit te laten.
Voorzover het vijfde middel strekt ten betoge dat het Hof deze regel heeft miskend, slaagt het. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur zich heeft beroepen op de omstandigheid welke het Hof aan zijn oordeel dat artikel 27e van de Wet van toepassing is, ten grondslag heeft gelegd. Nu voorts uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding evenmin blijkt dat het Hof belanghebbende evenbedoelde gelegenheid heeft geboden, is zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2005.