ECLI:NL:HR:2007:AZ9676
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omkering van de bewijslast bij navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbende tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage met betrekking tot navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 1996 en 1997. De belanghebbende had geen aangifte gedaan voor deze jaren, ondanks herhaalde aanmaningen van de Inspecteur. De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de bewijslast op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is omgekeerd. Het Hof heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wat leidde tot de omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het Hof de beginselen van een goede procesorde heeft geschonden door niet de gelegenheid te bieden om zich uit te laten over de omkering van de bewijslast.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof inderdaad de procesorde heeft geschonden. De Hoge Raad stelt dat indien de rechter overweegt te beslissen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, de belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om zich hierover uit te laten. Dit is niet gebeurd, waardoor de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Minister van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.