2.27.Met inachtneming van de in de uitspraak op bezwaar opgenomen bedragen zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes verminderd tot de in 1.3 vermelde bedragen.
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“
Navorderingstermijn 2012
16. Op grond van artikel 16, derde lid, van de Awr, wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag verlengd met de duur van het uitstel dat is verleend voor het doen van aangifte. Voor het jaar 2012 is voor het doen van aangifte uitstel verleend tot 1 mei 2014, ofwel 13 maanden gerekend vanaf 1 april 2013. De navorderingstermijn eindigde voor het jaar 2012 dan ook op 31 januari 2019. Nu de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2012 zijn opgelegd op 30 januari 2019, is deze termijn niet overschreden.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
17. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken.[5]
18. Verweerder stelt dat niet de vereiste aangifte is gedaan, nu eiser geen inkomen heeft aangegeven dat ziet op het aanbieden van kansspelen. Ter onderbouwing wijst verweerder op de bevindingen van het onderzoek van de FIOD en op de strafrechtelijke veroordeling van eiser.
19. Uit de hierboven geciteerde delen van het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek volgt dat eiser in 2009 betrokken is geweest bij het aanbieden van kansspelen en dat in elk geval reeds in 2012 via eiser bij [Website 1] kon worden gespeeld. De enkele stelling van eiser dat hij in 2012 en 2013 nog niet voor [Website 1] werkte, is onvoldoende om aan de bevindingen van het FIOD-onderzoek voorbij te gaan. Voorts betwist eiser niet dat hij in elk geval vanaf de tweede helft van 2014 voor zijn werkzaamheden voor [Website 1] een vergoeding van € 1.500 per maand ontving. Tevens heeft eiser, blijkens het strafdossier, in de periode 2012 tot en met februari 2015 gokken via voetballijsten mogelijk gemaakt, waarmee eiser gelden heeft verdiend. Gelet op het door eiser aangegeven belastbare inkomen, de bevindingen van de FIOD en de door eiser van [Website 1] ontvangen bedragen, acht de rechtbank aannemelijk dat de volgens de aangiften IB/PVV verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat eiser zich daarvan bewust moet zijn geweest. Eiser heeft dan ook voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 niet de vereiste aangiften gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
20. Eiser stelt dat zijn betrokkenheid bij het aanbieden van kansspelen gering is geweest en dat [A] “de grote baas is achter het gokimperium.” Daarnaast ontvingen andere betrokkenen volgens eiser hogere bedragen van [Website 1] dan hij. Met deze stellingen heeft eiser niet aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast voldaan. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe de rolverdeling tussen hemzelf, [A] en anderen was vormgegeven en ook niet onder welke (financiële) voorwaarden hij bij het aanbieden van gokspelen was betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
21. Ook indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moeten de correcties berusten op een redelijke schatting. Uit de uitspraken op bezwaar volgt dat de heffingsgrondslag van de (verminderde) navorderingsaanslagen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 bestaat uit door [Website 1] betaalde commissie vermeerderd met factor 2,54 van bij [Website 1] ingezette bedragen (het factor-2,54 inkomen) en inkomen uit de voetballijsten. Voor het jaar 2015 is daarnaast tevens nagevorderd over inkomsten uit [Website 2] . Genoemde bronnen zijn volledig toegerekend aan eiser.
22. Bij het bepalen van de omvang van de commissie van [Website 1] , het ‘factor 2,54’-inkomen, het inkomen uit de voetballijsten en het inkomen uit [Website 2] is verweerder uitgegaan van de bevindingen van het strafrechtelijke onderzoek. De rechtbank acht dit uitgangspunt redelijk. Daarbij weegt de rechtbank mee dat geen andere informatie voorhanden is. Wat betreft de toerekening van het volledige inkomen aan eiser komt de rechtbank tot een ander oordeel. Uit de bevindingen van het strafrechtelijk onderzoek en het vonnis van 20 december 2019 volgt dat eiser vanaf augustus 2013 (het vertrek van [A] naar [buitenland] ) met [A] heeft samengewerkt. Bij deze samenwerking had eiser een belangrijke rol binnen de organisatie, maar was hij niet de leider. Eiser moest verantwoording afleggen aan [A] , bijvoorbeeld over de financiën. De rechtbank acht gelet hierop niet redelijk dat (een gedeelte van) het resultaat van het samenwerkingsverband vóór augustus 2013 aan eiser wordt toegerekend. Voor de periode vanaf augustus 2013 kan slechts een gedeelte van het resultaat van het samenwerkingsverband aan eiser worden toegerekend, gelet op zijn rol binnen de organisatie. Met betrekking tot de voetballijsten stelt de rechtbank vast dat eiser blijkens het strafdossier ook al vóór augustus 2014 samenwerkte met [A] . Dit volgt uit het tapgesprek van 5 mei 2014, waarin eiser de wens uitsprak om met de voetballijsten te willen stoppen, maar dat [A] aangaf dat eiser daar in elk geval tot na het WK mee door moest gaan. Uit dit gesprek volgt ook dat eiser wel een rol had bij het gokken door middel van de voetballijsten, maar dat [A] daarbij meer als leider fungeerde. Door eiser is geen openheid gegeven over zijn betrokkenheid bij de voetballijsten in de periode vóór augustus 2014, maar hij heeft deze ook niet ontkent. Onderhavige zaken verschillen van de zaak die voorlag in het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2013.[6] In die zaak was over de onderlinge verhoudingen tussen de betrokkenen niets bekend. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat verweerder met betrekking tot de verdienste bij [Website 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aantal spelers ook daadwerkelijk is toegenomen tot 30 in februari 2015. Gelet daarop acht de rechtbank een schatting van € 15.000 gerelateerd aan met 15 actieve spelers op 13 januari 2015 redelijk.
23. Met inachtneming van de verhouding tussen [A] en eiser stelt de rechtbank het resultaat dat eiser heeft behaald met zijn deelname aan het samenwerkingsverband, vast op 40% van het totaal:
Omschrijving
2012
2013
2014
2015
A1
Commissies [Website 1]
Geen samenwerking
€ 189.209
€ 294.013
€ 3.972
A2
Winst samenwerkingsverband
Geen samenwerking
€ 694.740
€ 1.311.845
€ 154.018
Totaal
(€ 883.949x40%=) € 353.579
€ 353.579 x 5/12 =
€ 147.324
€ 1.605.858 x 40% = € 642.343
€ 157.990 x 40%=
€ 63.196
B2
[Website 2]
€ 0
€ 0
€ 0
€ 15.000 x 40% =
€ 6.000
C
Voetballijsten
(€ 50.000 x 40%=) €20.000
(€ 50.000 x 40%=) € 20.000
(€ 50.000 x 40%=) € 20.000
(€ 50.000 x 40%=) € 20.000
(…)
Totaal
€ 20.000
€ 167.324
€ 662.343
€ 89.196
24. Het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning dient als volgt te worden verminderd:
2012
2013
2014
2015
Fiscale winst cf aangifte
€ 20.357
€ 26.217
€ 38.679
€ - 40.085
Aandeel eiser (40%)
€ 20.000
€ 167.324
€ 662.343
€ 89.196
Af: zelfstandigenaftrek
€ 7.280
€ 7.280
€ 7.280
€ 7.280
Af: MKB-winstvrijstelling
€ 3.969
€ 26.077
€ 97.124
€ 5.856
Saldo inkomsten eigen woning
€ - 16.965
€ - 16.965
€ - 2.500
€ 0
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 12.143
€ 143.219
€ 594.118
€ 35.975
25. De vergrijpboetes bij de navorderingsaanslagen IB/PVV zijn opgelegd op grond van artikel 67e van de Awr in samenhang met paragraaf 25, derde lid en paragraaf 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Voor het opleggen van dergelijke vergrijpboetes bestaat in elk geval aanleiding, indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
26. Op verweerder rust de bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Met wat verweerder heeft aangevoerd, is hij hierin geslaagd. Door de hierboven genoemde inkomensbestanddelen niet in zijn aangiften IB/PVV op te nemen, heeft eiser bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Gezien de hoogte van het niet aangegeven inkomen, kan dit hem ook niet zijn ontgaan. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. Voor matiging van de boetes in verband met de omkering en verzwaring van de bewijslast bestaat geen aanleiding, aangezien de (navorderings)aanslagen met name zijn gebaseerd op gegevens uit het strafrechtelijke onderzoek die bij eiser als bekend mogen worden verondersteld. De rechtbank acht vergrijpboetes van 50% van de te weinig geheven belasting passend en geboden. De vergrijpboetes dienen wel te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV.
27. Ambtshalve ziet de rechtbank in de duur van de procedure aanleiding om de boetes te matigen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn wat betreft de boetes is aangevangen met de kennisgevingen van 9 januari 2019 (2012) en 19 maart 2019 (2013, 2014 en 2015) en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan meer dan 4 jaren zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim 2 jaar overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boetes, conform de door Gerechtshof Amsterdam[7] geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 20%.
28. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd die verband houden met belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen te worden verminderd.
29. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen die zien op de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 alsmede de beroepen die zien op de navorderingsaanslagen Zvw voor de jaren 2012 en 2015 gegrond te worden verklaard. De beroepen die zien op de navorderingsaanslagen Zvw voor de jaren 2013 en 2014 dienen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Voor de vaststelling van de vergoeding merkt de rechtbank onderhavige zaken aan als samenhangend nu de zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. De rechtbank stelt de kostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken). Gedurende de bezwaarfase is niet om een proceskostenvergoeding verzocht.
31. Omdat in onderhavige zaken geen griffierecht is geheven, bestaat geen aanleiding in deze zaken griffierecht aan eiser te laten vergoeden.
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen