4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“
Beoordeling van het geschil
Verzuimboete – afwezigheid van alle schuld (avas)
8. Artikel 7, derde lid van de Wet op de dividendbelasting 1965 verplicht de belastingplichtige de dividendbelasting in te houden op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld. Het vierde lid van dit artikel in verbinding met artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat de inhoudingsplichtige de ingehouden dividendbelasting op aangifte afdraagt en dat de inhoudingsplichtige gehouden is de belasting overeenkomstig de aangifte aan de Belastingdienst te betalen binnen één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
9. Wanneer de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald dan kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen. Dat bepaalt artikel 20 van de AWR. Wanneer zich een dergelijke situatie voordoet vormt dit een verzuim, waarvoor de inspecteur op grond van artikel 67c, eerste lid, van de AWR een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. In geval van een betalingsverzuim legt de inspecteur een boete op van drie procent van de niet, gedeeltelijk niet of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR en wordt de boete minimaal gesteld op € 50 (paragraaf 23, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
10. De dividendbelasting is een belasting die eiseres op eigen initiatief dient aan te geven en te betalen. Vaststaat dat de dividendbelasting niet binnen één maand, nadat het dividend beschikbaar is gesteld, is afgedragen. Verweerder heeft op die grond, in overeenstemming met de hierboven genoemde bepalingen, een verzuimboete van 3% opgelegd van de niet afgedragen dividendbelasting.
11. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Het enkele nalaten (tijdig) te betalen, vormt reeds voldoende grond voor het opleggen van de boete. Wel dient bij avas de oplegging van een boete achterwege te blijven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een fout van de bank, ten gevolge waarvan de betaling te laat op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven. Het beroep van een belastingplichtige op avas wordt gehonoreerd als hij stelt, en bij betwisting aannemelijk maakt, dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres bij het doen van de aangifte niet de zorgvuldigheid betracht die van haar in redelijkheid gevergd kan worden. Het beschikbaar stellen van dividend en het doen van de aangifte hiervoor is geen dagelijkse bezigheid en moet daarom met zorgvuldigheid gebeuren, te meer nu eiseres voor de eerste keer aangifte dividendbelasting deed. In de door (de directeur van) eiseres ondertekende aangifte staat duidelijk vermeld dat de volgens de aangifte verschuldigde dividendbelasting binnen één maand na de dag waarop het dividend beschikbaar is gesteld betaald dient te worden en hoe betaling plaats dient te vinden. Ook wordt in het aangifteformulier gewezen op de (mogelijke) consequenties van het niet op tijd betalen. Daar komt bij dat eiseres 1) het aangifteformulier naar een onjuist adres heeft verstuurd, 2) een onjuist RSIN/fiscaal nummer – en dus ook het aangiftenummer – op de eerste pagina van het aangifteformulier heeft ingevuld en 3) op geen enkele pagina van het formulier op de daartoe bestemde plek het RSIN/fiscaal nummer heeft ingevuld, terwijl dit alles op een heldere manier op het aangifteformulier is vermeld en eventueel is uitgelegd (zie 1.).
13. Verder dient het feit dat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat zij een betalingsherinnering of enig ander bericht van verweerder zou ontvangen en daarom heeft gewacht met de betaling, voor haar eigen rekening en risico te komen. Vooral nu op het aangifteformulier helder is vermeld binnen welke termijn de belasting betaald dient te worden en dat het uitblijven van een (tijdige) betaling consequenties heeft. Ook heeft verweerder onbetwist gesteld dat voor de dividendbelasting pas een betalingsherinnering wordt verstuurd, nadat een naheffingsaanslag is opgelegd, waardoor het niet versturen van betalingsherinnering niet voor rekening van verweerder dient te komen.
14. Ter zitting heeft eiseres nog het standpunt ingenomen dat de consequenties als gevolg van de te late betaling niet aan haar, maar aan verweerder te wijten zijn, omdat verweerder niet met een geautomatiseerd systeem voor heffing van de dividendbelasting werkt, terwijl dit, anno 2023, wel verwacht mag worden. Wanneer gewerkt zou worden met een geautomatiseerd systeem, zoals wel bij loonheffingen het geval is, had de te late betaling direct gesignaleerd kunnen worden en had dit minder tot geen consequenties voor eiseres opgeleverd. De rechtbank begrijpt dat een geautomatiseerd systeem voor sommige belastingplichtigen (zoals voor eiseres), wenselijk is, maar dat verweerder hier voor de heffing van dividendbelasting geen gebruik van maakt kan hem niet worden tegengeworpen. Immers bestaat er geen wettelijke bepaling welke verweerder verplicht om gebruik te maken van een dergelijk geautomatiseerd systeem.
15. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen heeft eiseres dan ook niet de nodige zorgvuldigheid betracht voor een tijdige betaling. Van avas kan dan ook niet worden gesproken.
Verzuimboete – pleitbaar standpunt
16. Ook wanneer sprake is van een pleitbaar standpunt dient de verzuimboete achterwege te blijven. Van een pleitbaar standpunt kan uitsluitend worden gesproken indien het een standpunt over de interpretatie van het (fiscale) recht betreft, dus om een - geheel of gedeeltelijk - rechtskundig standpunt. Daaronder is mede te begrijpen de rechtskundige duiding van de feiten. De pleitbaarheid van een standpunt wordt naar objectieve maatstaven beoordeeld (zie Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638 en Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:970). 17. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de argumenten die eiseres naar voren heeft gebracht, namelijk dat zij van meet af aan van mening was juist te handelen en zij niet over de benodigde fiscale kennis beschikte, van zuiver feitelijke aard en deze kunnen dus geen pleitbaar standpunt opleveren. Zoals hierboven overwogen was verweerder ook niet verplicht een betalingsherinnering toe te sturen aan eiseres, waardoor ook het standpunt van eiseres dat zij ten onrechte geen betalingsherinnering heeft ontvangen, niet maakt dat gesproken kan worden van een pleitbaar standpunt.
18. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente op basis van de wet correct is berekend. Wel kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur onder omstandigheden meebrengen dat berekening van belastingrente moet worden beperkt (Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126). Het belopen van belastingrente is in het onderhavige geval een gevolg van de omstandigheid dat eiseres de dividendbelasting niet tijdig heeft voldaan. Niet kan worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij in zo een geval bij de correctie overeenkomstig de wettelijke bepalingen belastingrente in rekening brengt (Hoge Raad 25 februari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BP5536). Dat volgens eiseres verweerder te lang heeft gewacht met het opleggen van een naheffingsaanslag, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Immers heeft verweerder een termijn van 5 jaar na afloop van het tijdvak de tijd om een naheffingsaanslag op te leggen. Nu verweerder na ongeveer 5 maanden de naheffingsaanslag aan eiseres heeft opgelegd, kan niet worden gezegd dat dit aan de ruime kant is, laat staan onredelijk lang. Daarnaast is het aan eiseres zelf te wijten dat het – in haar ogen – (te) lang heeft geduurd, aangezien zij een verkeerd RSIN/fiscaal nummer in de aangifte heeft opgenomen en het aangifteformulier naar een onjuist adres heeft verstuurd (zie 12.). Gelet hierop ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de belastingrente te matigen. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Vertrouwensbeginsel
19. Voor zover eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, omdat de tekst op de website van de Belastingdienst bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij, alvorens een verzuimboete opgelegd zou worden, een betalingsherinnering zou ontvangen, faalt dit. De informatie op de website van de Belastingdienst dient ter voorlichting, is algemeen van aard en kan in beginsel niet worden aangemerkt als een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de inspecteur waaraan vertrouwen kan worden ontleend. Dit is anders als een belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid niet had hoeven te beseffen en hij, afgaande op – achteraf bezien onjuiste – informatie, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen (vgl. Hoge Raad, 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654). Dat zich dat bij eiseres heeft voorgedaan is echter onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien kan uit de informatie waarop eiseres zich beroept op geen enkele wijze worden afgeleid dat voor de dividendbelasting eerst een betalingsherinnering zou ontvangen, alvorens een verzuimboete zou worden opgelegd. De informatie is daarvoor te algemeen van aard. 20. Dat volgens eiseres verweerder in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld en geen evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt, door in dit geval een verzuimboete op te leggen, terwijl artikel 67c van de AWR verweerder hiertoe niet verplicht, volgt de rechtbank niet. Het feit dat artikel 67c van de AWR een zogenoemde ‘kan bepaling’ is, maakt niet dat verweerder door in het voorliggende geval gebruik te maken van die bevoegdheid handelt in strijd met het evenredigheidsbeginsel of andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Alleen onder zeer bijzondere omstandigheden zal van een verzuimboete kunnen worden afgezien. De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheden zich hier niet voordoen, te meer niet nu het eiseres voornamelijk zelf te verwijten is dat de belasting niet tijdig is betaald (zie 12.). Het enkele feit dat zij voor de eerste keer dividend beschikbaar heeft gesteld en aangifte dividendbelasting heeft gedaan, maakt dat niet anders.
21. Ook de stelling van eiseres dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet op al haar bezwaarpunten door verweerder is ingegaan, faalt. Uit de uitspraak op bezwaar wordt voldoende duidelijk op welke gronden de naheffingsaanslag en verzuimboete zijn opgelegd, alsook op grond waarvan de belastingrente in rekening zijn gebracht en waarom deze correct zijn berekend. Oftewel verweerder heeft voldoende toegelicht op welke gronden zij het bezwaar van eiseres heeft afgewezen.
22. Het standpunt van eiseres dat een vennootschap van een kennis van haar wel betalingsherinneringen heeft ontvangen en dus sprake is van rechtsongelijkheid, vat de rechtbank op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
23. Van een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn, indien 1) een begunstigend beleid wordt gevoerd, dan wel 2) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of 3) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Daarbij rust de bewijslast op eiseres, om aannemelijk te maken dat sprake is van een ongelijke behandeling door verweerder.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een meerderheid van met eiseres vergelijkbare gevallen gunstiger heeft behandeld dan eiseres zelf. Met de enkele (blote) stelling dat een vennootschap van een kennis van haar wel een betalingsherinnering heeft ontvangen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat een juiste wetstoepassing in de meerderheid van de met eiseres vergelijkbare gevallen achterwege is gebleven. Gelet hierop is geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
25. Gelet op het vorenoverwogene zijn dan ook de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen aan eiseres opgelegd. Ook de belastingrente is terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres in rekening gebracht. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”