ECLI:NL:GHDHA:2025:245
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake schending informatieverplichting Wet WOZ en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een belanghebbende en de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, eigenaar van een appartement, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2022, die was vastgesteld op € 399.000. De Heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende de belanghebbende wel een proceskostenvergoeding toe van € 418,50 en droeg de Heffingsambtenaar op het griffierecht van € 50 te vergoeden.
In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de Rechtbank ten onrechte de schending van de informatieverplichting van artikel 40, lid 2, Wet WOZ had gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende betoogde dat hij door het niet verstrekken van de VvE-gegevens was benadeeld. Het Hof oordeelde dat de schending van de informatieverplichting was vastgesteld, maar dat de belanghebbende niet in zijn belangen was geschaad, omdat hij alsnog kennis had kunnen nemen van de gegevens. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor van 0,25 voor de proceskostenvergoeding terecht was, gezien de beperkte complexiteit van de zaak. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.