ECLI:NL:HR:2024:1659
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak met ondergeschikt belang
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 april 2024, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had eerder een aanslag watersysteemheffing voor het jaar 2020 opgelegd aan belanghebbende.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft in cassatie geklaagd over de uitspraak van het Hof. Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend, en er zijn conclusies van repliek en dupliek uitgewisseld. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.
Met betrekking tot de proceskostenvergoeding heeft het Hof geoordeeld dat deze in beginsel kon worden vastgesteld op € 1.750, maar heeft dit bedrag gematigd tot € 437,50, omdat belanghebbende slechts in het gelijk was gesteld op een punt van ondergeschikt belang. De Hoge Raad heeft bevestigd dat het Hof deze matiging terecht heeft toegepast en dat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.