5.1.Artikel 18, lid 4, Wet WOZ luidt als volgt:
“Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke bij de waardebepaling buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan, indien die waarde geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van de belastingen.”
Artikel 2, aanhef en lid 1, onder f, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ luidt als volgt:
“Bij de bepaling van de waarde wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van: waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;”
Informatieplicht en artikel 8:42 Awb
5.2.1.Belanghebbende stelt in het hogerberoepschrift dat de Heffingsambtenaar geen of onvoldoende inzicht heeft gegeven in de opbouw van de nader vastgestelde waarde van € 633.000. Hij stelt dat de Heffingsambtenaar niet duidelijk heeft gemaakt hoe de verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum en dat onduidelijk is of de Heffingsambtenaar bij het opstellen van de prijsindex is uitgegaan van de data waarop de leveringen bij de notaris hebben plaatsgevonden of van de data waarop de (voorlopige) koopovereenkomsten zijn gesloten. Ook stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar in de (hoger)beroepsfase niet heeft uitgelegd hoe de vastgestelde waarde tot stand is gekomen, maar de (nader) vastgestelde waarde heeft verdedigd en daartoe met nieuwe of andere gegevens is gekomen. In het nader stuk stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar in strijd met artikel 8:42 Awb ‘de daadwerkelijk gehanteerde VLOK-waarden van de referentieobjecten etc.’ niet heeft overgelegd. Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar door de handmatige aanpassing van de onderbouwing het proces bewust heeft gefrustreerd en hem en de rechter in eerste aanleg heeft misleid, hetgeen heeft geleid tot immateriële schade die op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan hem vergoed dient te worden. Ter zitting heeft belanghebbende nader gepreciseerd dat hij weliswaar het taxatieverslag heeft ontvangen, maar geen inzicht heeft gekregen in de achterliggende of onderbouwende gegevens. Ook stelt hij dat de factor voor voorzieningen voor [adres 2] (referentiewoning 1) in beroep ten onrechte naar beneden toe is aangepast en dat de voorzieningenfactor voor zijn woning op dezelfde factor zou moeten worden vastgesteld. Tenslotte stelt belanghebbende dat de factor voor kwaliteit/luxe voor [adres 3] , (referentiewoning 2) ten onrechte op een 2 is gesteld.
5.2.2.Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient de heffingsambtenaar aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Behalve het taxatieverslag moeten ook andere gegevens die ten grondslag liggen aan de waarde worden verstrekt, indien daartoe een voldoende specifiek verzoek is gedaan (Hoge Raad 18 augustus 2023, nr. 22/01219, ECLI:NL:HR:2023:1052). De Heffingsambtenaar heeft inzicht gegeven in de totstandkoming van de vastgestelde waarde door het verstrekken van het taxatieverslag en de bijbehorende toelichting. Belanghebbende heeft naar aanleiding hiervan niet, althans niet specifiek genoeg, gevraagd om meer of andere gegevens of om een extra uitleg, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hij geen extra gegevens nodig had om de vastgestelde WOZ-waarde te controleren (Hoge Raad 15 maart 2024, nr. 23/01551, ECLI:NL:HR:2024:290). Van een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is daarom geen sprake. 5.2.3.Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de rechtsregel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in r.o. 2.3.3 van het arrest van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316, BNB 2018/182, dat het bestuursorgaan moet zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de keuzes, aannames en gegevens indien het genomen besluit geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces en de belanghebbende de juistheid van de bij dat geautomatiseerde proces gemaakte keuzes en van de daarbij gebruikte gegevens en aannames wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar daarentegen in beroep (handmatig) aangepaste gegevens heeft overgelegd. Het Hof kan het standpunt van belanghebbende niet volgen. Belanghebbende beschikte in de bezwaarfase over het taxatieverslag. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende in die fase om meer inzicht in de keuzes, aannames en gegevens heeft gevraagd als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest. Dat de Heffingsambtenaar in beroep en hoger beroep matrices heeft overgelegd met meer en soms andere gegevens is slechts het gevolg van een nadere onderbouwing van de waarde in reactie op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd. De Heffingsambtenaar heeft zijn matrices ook uitgebreid toegelicht en belanghebbende heeft niet gesteld welk inzicht dan nog ontbreekt. Dat belanghebbende het met die keuzes, aannames en gegevens niet eens is zal het Hof beoordelen, maar dat levert geen strijd op met voornoemde rechtsregel. 5.2.4.Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb moet de Heffingsambtenaar binnen vier weken na het indienen van de gronden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zenden. Dit betreft de stukken die de Heffingsambtenaar ter beschikking hebben gestaan en die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende vragen gesteld over de (wijze van berekening van de) indexering, over de berekening van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken en de toegepaste VLOK-waarden voor zijn woning en de referentiewoningen. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend en daarop tijdens de zitting een toelichting gegeven. Belanghebbende heeft niet gesteld welke stukken naar zijn mening dan nog ontbreken. Naar het oordeel van het Hof zijn alle voor het geding relevante stukken door de Heffingsambtenaar overgelegd, zodat is voldaan aan de verplichting van artikel 8:42, lid 1, Awb.
5.3.1.De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.3.2.De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een matrix overgelegd. Naar volgt uit de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (de vergelijkingsobjecten). De Heffingsambtenaar heeft daarop ter zitting een uitgebreide toelichting gegeven. De in het taxatierapport en de matrix genoemde vergelijkingsobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met de woning. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte, ligging en kwaliteit van de opstallen, is in de matrix in voldoende mate rekening gehouden. Deze verschillen zijn niet van een zodanige aard en omvang dat de vergelijkingsobjecten te dezen niet goed bruikbaar zijn. Ten aanzien van hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd overweegt het Hof het volgende.
Indexering van de verkoopcijfers van de referentiewoningen
5.4.1.In de beroepsfase heeft de Heffingsambtenaar een matrix overgelegd waarin de verkoopcijfers van de daarin genoemde referentiewoningen zijn geïndexeerd vanaf de datum van het sluiten van de (voorlopige) koopovereenkomst naar de waardepeildatum. De Heffingsambtenaar heeft tevens een weergave overgelegd van de gehanteerde indexering in een zogenoemde bolletjesgrafiek. Uit de toelichting door de Heffingsambtenaar in het verweerschrift in hoger beroep blijkt dat bij het maken van deze bolletjesgrafiek is uitgegaan van de leveringsdata van de verkochte woningen bij de notaris. Belanghebbende stelt in het nader stuk dat deze wijze van indexeren leidt tot ongelijke waarderingen. Immers, de referentiewoningen worden geïndexeerd vanaf de datum van de (voorlopige) koopovereenkomst, maar de indexcijfers gaan uit van de leveringsdata. Bovendien is de indexering pas later handmatig toegepast vanaf de datum van de (voorlopige) koopovereenkomst, terwijl bij de initiële waardering alleen wordt gekeken naar de leveringsdata van de referentiewoningen. Deze werkwijze is volgens belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.4.2.In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar een nieuwe matrix overgelegd, waarbij de verkoopcijfers van de referentiewoningen niet langer zijn geïndexeerd vanaf de datum van de (voorlopige) koopovereenkomst, maar vanaf de leveringsdata, zoals dat ook in de initiële waardering gebeurt. De bolletjesgrafiek, waaruit de index wordt afgeleid, gaat eveneens uit van leveringsdata van de gebruikte verkopen. Hoewel uit het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016 (nr. 14/04882, ECLI:NL:HR:2016:113) kan worden afgeleid dat de verkoopprijs ten tijde van het sluiten van de (voorlopige) koopovereenkomst de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt en indexering vanaf die datum is aangewezen indien de leveringsdatum meer dan drie maanden daarna is gelegen, is de Heffingsambtenaar voor zowel de initiële waardering van alle woningen binnen de gemeente als in de matrix in hoger beroep uitgegaan van de leveringsdata en heeft de Heffingsambtenaar de verkoopprijzen geïndexeerd vanaf deze leveringsdata. In dit geval is dit niet in het nadeel van belanghebbende, nu rond de waardepeildatum sprake was van een stijgende markt. Gelet hierop heeft de wijze van indexeren in dit geval niet tot een te hoge waarde geleid. Ook is aldus een consistente lijn gevolgd voor de indexering. Nu zowel voor de indexeringscijfers als voor de waardering van de vergelijkingsobjecten wordt uitgegaan van de leveringsdata is evenmin sprake van ongelijke waarderingen. De waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken
5.5.1.Belanghebbende stelt dat te weinig grond is uitgezonderd van de waardering. De Heffingsambtenaar heeft 37m2 van de grond buiten de waardering gelaten als gevolg van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken. Daarnaast is nog 7m2 van het perceeloppervlak buiten de waardering gelaten, omdat dit water betreft en geen grond. Deze uitzondering van 7m2 is tussen partijen niet in geschil. Volgens belanghebbende valt er echter 53m2 onder de uitzondering voor waterverdedigingswerken in plaats van 37m2. Belanghebbende heeft als bijlage bij het hogerberoepschrift een e-mail van het Hoogheemraadschap van Rijnland van 28 november 2023 overgelegd, waar deze oppervlakte uit blijkt. In het verweerschrift heeft de Heffingsambtenaar toegelicht dat het Hoogheemraadschap van Rijnland na de waardepeildatum, maar vóór de toestandsdatum, de legger heeft gewijzigd. Hieruit blijkt dat de oppervlakte van de kernzone van het waterverdedigingswerk inderdaad 53m2 bedraagt. Er moet dus 16m2 grond extra worden uitgezonderd. De grief van belanghebbende slaagt dus.
5.5.2.Volgens de Heffingsambtenaar leidt de extra uitzondering tot een waardevermindering van € 8.000. Belanghebbende stelt echter dat de Heffingsambtenaar bij de berekening van de verlaging uitgaat van een te lage vierkante meterprijs voor de grond, als gevolg van het toepassen van de grondstaffel over de overgebleven vierkante meters grond. Belanghebbende stelt dat de aftrek voor de waarderingsuitzondering naar de gemiddelde grondwaarde zou moeten plaatsvinden. Het Hof oordeelt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2787, dat de wijze van berekening van de Heffingsambtenaar, waarbij het aantal vierkante meters uit te zonderen grond van de totale perceeloppervlakte wordt afgetrokken en de grondstaffel wordt toegepast op de overgebleven vierkante meters, juist is. 5.5.3.Belanghebbende heeft gesteld dat niet alleen de waarde van de vierkante meters grond, die tot het waterverdedigingswerk behoort, moet worden uitgezonderd, maar dat tevens de waarde van de ligplaats van de WOZ-waarde moet worden afgetrokken. Daartoe stelt hij – zo begrijpt het Hof – dat de ligplaats in de kernzone van het waterverdedigingswerk ligt. Bij het uitzonderen van de waarde van het waterverdedigingswerk moet volgens belanghebbende daarom ook de waarde van de ligplaats worden uitgezonderd.
5.5.4.De waarderingsuitzondering in artikel 2, aanhef en lid 1 onder f van de Uitvoeringsregeling Uitgezonderde objecten Wet WOZ geldt ten aanzien van waterverdedigings- en waterbeheersingswerken. Het vereiste van ‘beheer’ brengt mee, dat slechts het deel van het waterverdedigingswerk waaraan de publiekrechtelijke rechtspersoon zorg besteedt in de zin van regelgeving, handhaving, onderhoud en verbetering voor de uitzondering in aanmerking komt (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:364). Alleen het dijklichaam zelf, dat wil zeggen de kernzone van het waterverdedigingswerk, valt onder de waarderingsuitzondering (Hoge Raad 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2828). Belanghebbende doet een beroep op een waardeverminderende omstandigheid, zodat hij hiervan de bewijslast draagt (Hoge Raad 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ligplaats tot (de kernzone van) het waterverdedigingswerk behoort. Voorts is gesteld noch gebleken dat het Hoogheemraadschap het beheer over de ligplaats voert. Voor een verdere uitzondering dan de oppervlakte van de grond die tot de kernzone van het waterverdedigingswerk behoort (te weten 53 m², zie rechtsoverweging 5.5.1) is gelet op het voorgaande geen plaats. Verschillen in VLOK-factoren
5.6.1.Belanghebbende stelt dat in beroep de factor voor voorzieningen van referentiewoning 1 ten onrechte is verlaagd naar 2. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan toegevoegd dat als factor 2 juist is, dit ook ten aanzien van de woning zou moeten gelden, omdat de badkamer en keuken vergelijkbaar zijn qua leeftijd.
5.6.2.De Heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de voorzieningen van referentiewoning 1 in beroep als onder gemiddeld zijn beoordeeld, omdat uit het inlichtingenformulier dat bij de verkoop is ingevuld is gebleken dat de keuken weliswaar minder dan vijftien jaar oud is, maar dat de badkamer ouder is dan vijftien jaar. Gelet op de bij het verweerschrift bijgevoegde inlichtingenformulier van referentiewoning 1 komt het Hof dit niet onjuist voor. Belanghebbende heeft voorts geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan dit niet als juist kan worden aangenomen.
5.6.3.Ter zitting heeft belanghebbende gesteld, dat de voorzieningen van zijn woning qua leeftijd vergelijkbaar zijn met de voorzieningen van referentiewoning 1. Daaraan verbindt belanghebbende de conclusie dat de voorzieningenfactor voor zijn woning ook 2 zou moeten zijn. Van het gestelde feit heeft belanghebbende echter geen enkel bewijs bijgevoegd. De Heffingsambtenaar heeft aangegeven hier ter zitting niet op te kunnen reageren, omdat deze stelling niet eerder naar voren is gebracht. Met de Heffingsambtenaar acht het Hof deze stelling te laat naar voren gebracht, zodat het Hof eraan voorbij gaat.
5.6.4.Belanghebbende heeft in het nader stuk gesteld dat de factor voor kwaliteit/luxe voor referentiewoning 2 ten onrechte op een 2 is gesteld. Uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde iWOZ-gegevens met foto’s blijkt immers, dat de kwaliteit/luxe van deze woning niet onder gemiddeld is. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat zijn woning te hoog is gewaardeerd, omdat voor zijn woning factor 3 is gehanteerd voor kwaliteit en luxe.
5.6.5.De Heffingsambtenaar heeft op deze stelling niet gereageerd. Het tot de stukken behorende iWOZ rapport met uitgebreide beschrijving en fotoreportage geeft echter aanleiding te oordelen dat de kwaliteit/luxe van de woning en de referentiewoning 2 vergelijkbaar zijn, zodat het hanteren van eenzelfde factor voor de hand had gelegen. Nu iedere toelichting van de Heffingsambtenaar hierop ontbreekt leidt dat het Hof tot de conclusie dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
5.7.1.Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar de waarde ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat de inpandige garages van de woning en de referentiewoningen blijkens de waardematrix verschillende eenheidsprijzen per vierkante meter kennen. De Heffingsambtenaar heeft bij de waardematrix en ter zitting toegelicht dat bij de herrekening van de verkopen naar eenheidsprijzen allereerst de grondwaarde wordt afgetrokken, waarbij voor de berekening van de grondwaarde gebruik wordt gemaakt van de grondstaffel. Voor de berekening van de waarde van het hoofdgebouw wordt vervolgens uitgegaan van een standaardgrootte van de woning van 120m2, zodat de vierkante meterprijs van een hoofdgebouw met een afwijkende grootte wordt gecorrigeerd. De waarde per vierkante meter van de inpandige garage wordt vervolgens op 75% van de waarde van het hoofdgebouw gesteld. Dakkapellen hebben een eenheidsprijs van € 1.000 en dakterrassen/balkons een eenheidsprijs van € 300 per m2. Het resterende bedrag wordt verdeeld over de overige bijgebouwen, hetgeen verschillende eenheidsprijzen voor de overige bijgebouwen tot gevolg kan hebben. Naar het Hof begrijpt zijn de verschillende vierkante meterprijzen voor inpandige garages het gevolg van de verschillende vierkante meterprijzen voor het hoofdgebouw, die op hun beurt verklaard kunnen worden door (afwijking van) de standaardgrootte.
5.7.2.Met hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd heeft hij een afdoende verklaring gegeven voor de wijze waarop de waarde consequent en evenwichtig over de m2 van de (deel)objecten wordt verdeeld. De verschillen die daardoor ontstaan voor de deelwaarden van de inpandige garages hebben naar het oordeel van het Hof niet tot gevolg dat de waarde verder dient te worden verminderd.
5.8.1.Belanghebbende heeft zelf een waardematrix ingebracht. Deze is voor de referentiewoningen gelijk aan de waardematrix van de Heffingsambtenaar, maar luidt ten aanzien van de eigen woning als volgt:
De woning
eenheid
eenheidsprijs
waarde
Correctie ligplaats
Waarde na correctie ligplaats
Woning m²
120
2.908
348.96
-35.339,02
313.620,98
Grond m²
235
747,77
175.725
175.725
Inpandige garage
45
2.119,97
95,398,64
-9.660,98
85.737,66
Dakkapel
2
2
2
Dakkapel
2
2
2
Dakterras/balkon
9
300
2.7
2.7
Water
7
Uitgezonderde grond
53
Ligplaats
45
45
Totale perceelwaarde
626.783,64
Correctie voor uitgezonderde grond
Ligplaats
-45
Water
-7
747,77
-5.234,36
Uitgezonderde grond
-53
747,77
-39.631,60
WOZ-waarde
536.917,68
5.8.2.In deze matrix gaat belanghebbende uit van onjuiste uitgangspunten ten aanzien van de waarderingsuitzondering, de toepassing van de grondstaffel en de factor voor kwaliteit/luxe bij referentiewoning 2. Aan de matrix van belanghebbende gaat het Hof reeds daarom voorbij. Tot een verdere vermindering van de waarde leidt de matrix aldus niet.