ECLI:NL:HR:2017:2828

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
17/01579
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaken en waterverdedigingswerken in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van onroerende zaken in relatie tot waterverdedigingswerken. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak aan de [a-straat 1] te [Z], had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het Hof had eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak te hoog had vastgesteld, waarbij het geschil zich richtte op de toepassing van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken zoals vastgelegd in artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de waarderingsuitzondering beperkt blijft tot het waterverdedigingswerk zelf, in dit geval de dijk, en dat de daartoe behorende delen die dienen tot woning niet onder deze uitzondering vallen. De Raad oordeelde dat alleen het dijklichaam als waterverdedigingswerk moet worden aangemerkt en dat de zones naast de dijk, waar voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van de dijk, niet tot de waarderingsuitzondering behoren. De middelen van de belanghebbende faalden, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak heeft implicaties voor de waardering van onroerende zaken die zich bevinden in de nabijheid van waterverdedigingswerken en verduidelijkt de reikwijdte van de waarderingsuitzondering in de Wet waardering onroerende zaken.

Uitspraak

10 november 2017
nr. 17/01579
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 21 maart 2017, nr. BK-16/00411, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de directeur van het samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/1020) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning met een schuur, een stal, een mestkelder en percelen (landbouw)grond. De onroerende zaak is gelegen aan een waterverdedigingswerk, een dijk, in het gebied van het waterschap Rivierenland (hierna: het Waterschap).
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitste zich toe op de vraag op welke delen van de onroerende zaak de waarderingsuitzondering van toepassing is voor waterverdedigingswerken als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling).
2.2.2
Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016, nr. 15/00518, ECLI:NL:HR:2016:364, BNB 2016/96, geoordeeld dat de waarderingsuitzondering beperkt blijft tot het waterverdedigingswerk (de dijk) met uitzondering van de daartoe behorende delen die dienen tot woning.
2.3.1.
Tegen het in 2.2.2 weergegeven oordeel richten zich de middelen.
2.3.2.
Het eerste middel betoogt onder meer dat het Hof heeft miskend dat op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling, mede buiten aanmerking moet blijven de waarde die is toe te rekenen aan de naast de onderhavige dijk gelegen zones waarin op grond van de keur van het Waterschap voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van die dijk.
2.3.3.
Dit betoog faalt. Alleen het dijklichaam zelf is een waterverdedigingswerk als bedoeld in voormeld artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling. De omstandigheid dat een waterschap ter bescherming en beheer van dat dijklichaam voorschriften vaststelt en beheersmaatregelen neemt die gelden voor naastgelegen zones, brengt niet mee dat die zones gerekend moeten worden tot de in voormelde bepaling bedoelde werken die bij de waardering buiten aanmerking moeten blijven.
2.3.4.
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.