2.2.Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitste zich toe op de beantwoording van de vragen:
( a) of alle tot de onroerende zaak behorende grond (het perceel) ‘als woning dient’ in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) in welk geval alle grond bij de bepaling van de waarde in aanmerking moet worden genomen, en, bij ontkennende beantwoording van die vraag;
( b) of van de tot de onroerende zaak behorende grond een gedeelte, groot 740 m2 (standpunt belanghebbende), dan wel een gedeelte, groot 595 m2 (standpunt heffingsambtenaar), dient te worden aangemerkt als waterverdedigings- of waterbeheersingswerk dat wordt beheerd door een orgaan, dienst of instelling van een publiekrechtelijke rechtspersoon;
( c) of bij de bepaling van de waarde van het woonhuis een vermindering van € 50.000 moet worden toegepast vanwege de beperkingen van de gebruiksmogelijkheden van de woning door invloed van de Keur.
2.3.1.Het Hof heeft met betrekking tot het hiervoor onder (a) vermelde geschilpunt onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken geoordeeld dat het begrip ‘dienen als woning’ als bedoeld in artikel 2, lid 1, letter f, van de Uitvoeringsregeling, ziet op die delen van een onroerende zaak waarin daadwerkelijk wordt gewoond. Delen van een onroerende zaak waarin niet daadwerkelijk wordt gewoond, maar die behoren bij, in gebruik zijn met, en dienstbaar zijn aan de delen van de onroerende zaak waarin daadwerkelijk wordt gewoond, dienen volgens het Hof niet als woning in de zin van deze bepaling. Naar ’s Hofs oordeel dient derhalve de tot de onroerende zaak behorende grond – niet zijnde de ondergrond van het bouwwerk – buiten aanmerking te blijven bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak, althans indien en voor zover de onroerende zaak wordt beheerd door een orgaan, instelling of dienst van een publiekrechtelijke rechtspersoon.
2.3.2.Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat het in voormelde bepaling opgenomen vereiste van ‘beheer’ zich uitstrekt tot dat deel van het waterverdedigingswerk waaraan de publiekrechtelijke rechtspersoon zorg besteedt in de zin van regelgeving, handhaving, onderhoud en verbetering. Het Hof heeft de afmeting van de grond waarop de vrijstelling toepassing vindt, bepaald op 595 m2. Het Hof heeft daartoe onder meer overwogen dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hoogheemraadschap het feitelijke beheer in vorenbedoelde zin heeft gevoerd over een groter deel van de tot de onroerende zaak behorende grond dan deze oppervlakte.
2.3.3.Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Keur een negatief effect heeft op de waarde van de woning. Daarbij komt, aldus het Hof, dat met een eventuele negatieve invloed van de Keur op de waarde van de onroerende zaak al rekening wordt gehouden door toepassing van de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken en dat een eventuele waardedruk is verdisconteerd in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten [a-straat 2] en [a-straat 3] en dus is meegenomen bij de herleiding van de waarde van de woning uit deze verkoopprijzen.
2.3.4.Vorenvermelde oordelen brachten het Hof tot de slotsom dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak nader moet worden bepaald op € 699.300.