In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 6.002 en is gebaseerd op de registratie van een gebruikte Mercedes-Benz C-klasse Estate. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde en ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade afwees. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Belanghebbende voerde aan dat de naheffingsaanslag te hoog was en dat er rekening gehouden moest worden met een vermindering wegens schade aan de auto. De Rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de schade en dat de taxatiemethode die hij had toegepast niet kon worden gebruikt. Het Hof bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
Daarnaast heeft het Hof geoordeeld over de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank had vastgesteld dat de redelijke termijn met een maand was overschreden, maar had geen schadevergoeding toegekend. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat hij geen schadevergoeding zou ontvangen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de vergoeding van immateriële schade en de Inspecteur veroordeeld tot betaling van € 500 aan belanghebbende.