Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
Het is verder in algemene zin toelaatbaar dat de inspecteur bij of krachtens wettelijke regeling de bevoegdheid heeft de plaats en het tijdstip van een belastingcontrole te bepalen. Hoewel de wetgever in artikel 10, lid 8, van de Wet niet heeft vastgelegd dat de controle plaatsvindt op een door de inspecteur aan te wijzen plaats, valt de in artikel 8, lid 8, van de Uitvoeringsregeling neergelegde bevoegdheid van de inspecteur daarom binnen de delegatieruimte van artikel 10, lid 8, van de Wet. Middel 1, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.
Anders dan de middelen 2 en 3 betogen, kan niet worden geoordeeld dat de Inspecteur in redelijkheid niet tot toepassing van het hiervoor weergegeven controlebeleid heeft kunnen besluiten noch dat dit beleid vanwege de voor de belastingplichtige daarmee gemoeide kosten en tijd ten opzichte van het nagestreefde doel disproportioneel is. Dit geldt evenzeer bij beoordeling van dit controlebeleid vanuit een Unierechtelijk perspectief.
4.Proceskosten
5.Beslissing
,L.F. van Kalmthout, en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2020.