5.4.Het Hof zal de onder 5.3 beknopt uitééngezette bewijsvolgorde ook in het onderhavige geschil toepassen, daarbij uitgaande van de vragen waarop partijen het geschil hebben toegespitst, te weten:
- welke deelwaarde(n) dient (dienen) te worden toegekend aan de tot de onroerende zaak behorende grond?
- is de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de correctie wegens technische veroudering van de door hem onderscheiden delen van de onroerende zaak uitgegaan van de juiste, althans niet te lange resterende levensduren en van de juiste, althans niet te hoge restwaarden?
Welke deelwaarde(n) dient (dienen) te worden toegekend aan de tot de onroerende zaak behorende grond?
5.5.1.De Heffingsambtenaar is voor de bepaling van de deelwaarde(n) van de grond uitgegaan van de in de grondprijzennota van de gemeente [woonplaats] genoemde uitgifteprijs van grond voor maatschappelijke en bijzondere doeleinden bij extensief gebruik van de grond (minder dan 20% bebouwd) van € 190 per m2. Om rekening te houden met de grootte van het perceel grond dat tot de onroerende zaak behoort, is het bedrag € 190 per m2 in het taxatierapport van de Heffingsambtenaar verminderd tot € 100 (€ 121 inclusief omzetbelasting) per m2. Deze rekenprijs per m2 heeft de Heffingsambtenaar toegepast voor ‘de grond die de eigenaar/gebruiker nodig heeft om de normale bedrijfsactiviteiten uit te voeren waarvoor het bedrijf bestemd is’, door hem kortweg ‘de primaire grond’ genoemd. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de rekenprijs per m2 van de primaire grond van € 100 niet te hoog is, heeft de Heffingsambtenaar voorts gewezen op de onder 2.4.4. vermelde verkopen van grond. Tot de primaire grond behoren, aldus de Heffingsambtenaar, de ondergrond van het hoofdgebouw, de aanbouwen en het bijgebouw, de bij deze deelobjecten in gebruik zijnde grond, de begraafplaats, de urnentuin alsmede de grond onder en bij de toegangsweg en de parkeerplaatsen. De oppervlakte van de primaire grond is 16.400 m2. Voor de overige grond, die in het taxatierapport ‘de secundaire grond’ wordt genoemd, met een oppervlakte van 91.080 m2, is een rekenprijs van € 10 per m2 toegepast.
5.5.2.Naar de opvatting van belanghebbende dient de rekenprijs van € 100 (€ 121 inclusief omzetbelasting) per m2 te worden toegepast op de ‘grond niet-woning’, waaronder, naar het Hof begrijpt, is te verstaan de ondergrond van zes deelobjecten, door belanghebbende aangeduid als crematorium 1972, crematorium 1984 (2x), crematorium 1995, crematorium 2013 en crematorium bijgebouw 19841, almede de grond die uitsluitend in gebruik is bij deze deelobjecten. De oppervlakte van de grond niet-woning is volgens belanghebbende 3.088 m2. De overige tot de onroerende zaak behorende grond (de ‘restgrond’) heeft volgens belanghebbende een oppervlakte van 103.793 m2. De restgrond dient volgens belanghebbende gewaardeerd te worden op € 10 (€ 12,10 inclusief omzetbelasting) per m2. Ten aanzien van de grond die in gebruik is als begraafplaats en urnentuin stelt belanghebbende primair dat deze niet in de waardebepaling dient te worden betrokken dan wel subsidiair dat deze op € 10 per m2 dient te worden gewaardeerd.
5.5.3.Nu belanghebbende de (onderbouwing van de) door de Heffingsambtenaar in aanmerking genomen deelwaarde van de grond gemotiveerd heeft weersproken, ligt het op de weg van de Heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de deelwaarde van de grond niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Het geschil over de deelwaarde van de grond spitst zich toe op de vraag of de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de deelwaarde van de grond terecht
- op een deel van de grond, groot 16.400 m2, een rekenprijs van € 100 (€ 121 inclusief omzetbelasting) per
m2 heeft toegepast; en
1. Zie het schema onder 2.5.
- op een deel van de grond, groot 91.080 m2, een rekenprijs van € 10 heeft toegepast2.
5.5.4.Beide partijen zijn van mening dat een rekenprijs van € 100 (€ 121 inclusief omzetbelasting) per m2 juist is voor zover het gaat om de meest waardevolle grond die behoort tot de onroerende zaak – door de Heffingsambtenaar “primaire grond” en door belanghebbende ‘grond niet-woning’ genoemd –, zij het dat partijen verschillend denken over de omvang van dit meest waardevolle deel (de Heffingsambtenaar: 16.400 m2, belanghebbende: 3.088 m2). Ook zijn beide partijen van mening dat een rekenprijs van € 10 per m2 juist is voor dat deel van de grond dat door de Heffingsambtenaar ‘secundaire grond’ en door belanghebbende ‘restgrond’ wordt genoemd, met dien verstande dat dat volgens belanghebbende primair alleen ziet op dat deel van de restgrond dat bij de infrastructuur behoort. Voor zover de restgrond aan de urnentuin en de begraafplaats moet worden toegerekend is belanghebbende primair van mening dat daaraan geen waarde moet worden toegekend en subsidiair dat daaraan eveneens een waarde van € 10 per m2 moet worden toegekend. Voorts verschillen partijen van mening over de omvang van de secundaire dan wel restgrond (de Heffingsambtenaar: 91.080 m2, belanghebbende: 103.793 m2).
5.5.5.Het Hof zal eerst de door de Heffingsambtenaar bij de waardebepaling gebruikte verdeling van de grond in primaire grond en secundaire grond beoordelen.
De Heffingsambtenaar heeft als primaire grond niet alleen aangemerkt de ondergrond van de gebouwen en de grond die uitsluitend in gebruik is bij de gebouwen, maar ook de begraafplaats, de urnentuin en de toegangsweg met parkeerplaatsen. Het Hof volgt de Heffingsambtenaar hierin en neemt daarbij in aanmerking dat de begraafplaats, de urnentuin en de toegangsweg met parkeerplaatsen, gelet op de bestemming van de onroerende zaak, essentieel zijn voor de exploitatie van de onroerende zaak en niet minder dan de ondergrond van de gebouwen en de grond die uitsluitend in gebruik is bij de gebouwen, bepalend zijn voor de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de eigenaar heeft (zie onder 5.2). Daarbij moet rekening worden gehouden met de aard en bestemming van de onroerende zaak3.
Naar volgt uit de onder 2.3 vermelde feiten worden de tot de onroerende zaak behorende gebouwen overeenkomstig hun aard en bestemming geëxploiteerd als (delen van) een uitvaartcentrum en/of een crematorium. Die exploitatie is niet beperkt tot activiteiten in en rond de gebouwen, maar omvat ook de teraardebestellingen op de begraafplaats, de bijzettingen in de urnentuin en het onderhoud van de urnentuin en de circa 1.600 graven op de begraafplaats. Hetzelfde geldt voor de toegangsweg en de parkeerplaatsen.
Naar het oordeel van het Hof omvat de primaire grond, naast de grond onder en rond de gebouwen, de grond die in gebruik is als begraafplaats en urnentuin alsmede de grond waarop de toegangsweg en de parkeerplaatsen zijn aangelegd. Het Hof volgt de Heffingsambtenaar in diens standpunt dat de oppervlakte van de primaire grond
16.400 m2 is. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende niet heeft betwist dat, als ervan wordt uitgegaan dat de primaire grond ook de begraafplaats, de urnentuin, de toegangsweg en de parkeerplaatsen omvat, deze een oppervlakte van 16.400 m2 heeft.
5.5.6.Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met wat hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de rekenprijs voor de primaire grond van € 100 (€ 121 inclusief omzetbelasting) per m2 niet te hoog is. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
Een indicatie is de in de grondprijzennota van de gemeente [woonplaats] genoemde uitgifteprijs van grond voor maatschappelijke en bijzondere doeleinden bij extensief gebruik van de grond van € 190 per m2 (zie onder 2.4.4.). Hoewel deze uitgifteprijs, omdat de Heffingsambtenaar niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de uitgifteprijs rond de waardepeildatum tussen van elkaar onafhankelijke partijen is overeengekomen voor grond met dezelfde bestemming als die van de tot de onroerende zaak behorende grond,
2 In het taxatierapport van de Heffingsambtenaar is de waarde van de secundaire grond exclusief omzetbelasting in aanmerking genomen.
3 Zie artikel 17 lid 3 aanhef en onderdeel a, van de Wet WOZ.
op zich onvoldoende is als onderbouwing van de door de Heffingsambtenaar in aanmerking genomen rekenprijs per m2 van de primaire grond, heeft de Heffingsambtenaar met deze uitgifteprijs, in combinatie met de onder
2.4.4vermelde, rond de waardepeildatum overeengekomen verkoopprijzen van grond ten behoeve dan de bouw van een hotel (€ 202 per m2), een bedrijventerrein (€ 230 per m2) en een opslagterrein (€ 250 per m2) , alsmede de uit de verkoopprijs van een crematorium met 29.240 m2 grond herleide gemiddelde verkoopprijs per m2 van de grond van € 93, het Hof ervan overtuigd dat de in het taxatierapport van de Heffingsambtenaar voor de primaire grond in aanmerking genomen rekenprijs per m2 van € 100 (exclusief omzetbelasting) niet te hoog is. Wat belanghebbende ter betwisting van de door de Heffingsambtenaar in aanmerking genomen rekenprijs per m2 van de primaire grond heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt het Hof in aanmerking wat hierna onder 5.5.7. is overwogen over de door de Heffingsambtenaar gebruikte rekenprijzen van € 100 per m2 en € 10 per m2, in samenhang bezien. Daaraan doet, anders dan belanghebbende stelt, niet af dat hij de onroerende zaak verhuurt.
5.5.7.Het gemiddelde van de uitgifteprijs van grond in de gemeente [woonplaats] van
€ 190 per m2, de verkoopprijzen van grond in [woonplaats] en [woonplaats 2] van € 202 per m2,
€ 230 per m2 en € 250 per m2 en de uit verkoopprijs ven een crematorium in [woonplaats 3] herleide gemiddelde verkoopprijs van € 93 per m2 (zie onder 2.4.4 en 5.5.6) bedraagt (€ 202 + € 230 + € 250 + € 93 =) € 775 /4 oftewel (afgerond) € 194. De gemiddelde rekenprijs per m2 van de grond behorende bij de onroerende zaak bedraagt € 2.550.800/107.480 oftewel (afgerond) 24 per m2 exclusief omzetbelasting en € 2.895.200/107.480, oftewel (afgerond) € 27 per m2 inclusief omzetbelasting. Gelet op de verhouding tussen de gemiddelde rekenprijs per m2 van grond, berekend op basis van de door de Heffingsambtenaar in het geding gebrachte uitgifte- en verkoopprijzen, en de gemiddelde rekenprijs per m2 van de grond behorende bij de onroerende zaak waarvan de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak is uitgegaan – de eerste is tenminste circa 7 keer zo hoog als de laatste – is het Hof van oordeel dat de door de Heffingsambtenaar gehanteerde grondwaarde zoveel lager is dan de waarde die uit de verkoopcijfers volgt, dat aannemelijk is dat niet alleen de door de Heffingsambtenaar gebruikte rekenprijs voor de primaire grond van € 100 per m2, maar ook de door hem gebruikte rekenprijs van € 10 per m2 voor de secundaire grond niet te hoog is. Het Hof overweegt hierbij dat naar zijn oordeel de verschillen tussen de percelen grond in [woonplaats] en [woonplaats 2] en (de grond bij) het crematorium in [woonplaats 3] enerzijds en de grond behorende bij de onroerende zaak anderzijds geen reden zijn om enkel op grond daarvan de door de Heffingsambtenaar in het geding gebrachte verkoopcijfers van grond in [woonplaats] , en [woonplaats 2] alsmede het verkoopcijfer van het crematorium in [woonplaats 3] buiten beschouwing te laten.
5.5.8.Wat belanghebbende op dit punt heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het Hof neemt hierbij in aanmerking wat onder 5.5.1 tot en met 5.5.7 is overwogen. Belanghebbende heeft haar standpunt dat de grond van de begraafplaats en de urnentuin bij de waardering geheel buiten beschouwing zou moeten blijven of slechts op € 10 zou moeten vastgesteld niet met marktgegevens of ander objectieve en controleerbare gegevens onderbouwd, en niet aannemelijk gemaakt.
Voorafgaande aan de beantwoording van vraag 2) onder 5.4: gebruik van taxatiewijzers
5.6.1.Uit de arresten van de Hoge Raad van 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:169, BNB 2020/72 en 23 oktober 2020, ECLI:NL:2020:1671, BNB 2020/174 volgt dat ter bepaling van technische levensduren en de restwaarden van gebouwde deelobjecten van een onroerende zaak in het algemeen gebruik kan worden gemaakt van taxatiewijzers mits partijen de richtsnoeren van die taxatiewijzers als uitgangspunt voor de waardering hebben aanvaard. Voorts geldt dat, indien partijen de richtsnoeren van een of meer taxatiewijzers als uitgangspunt voor de waardering hebben aanvaard en (een van de) partijen van bepaalde kengetallen in de taxatiewijzer(s) afwijkt (afwijken), de partij(en) die afwijkt (afwijken) de gronden voor deze afwijkingen moet(en) stellen en bij betwisting aannemelijk moet(en) maken (HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:2020:1671, r.o. 2.4.3.). 5.6.2.Beide partijen hebben voor de bepaling van de deelwaardes de Taxatiewijzer en kengetallen deel 6 Crematoria, waardepeildatum 1 januari 2019 (Taxatiewijzer Crematoria) en de Taxatiewijzer en kengetallen deel 26, Algemene kengetallen, waardepeildatum 1 januari 2019 (Taxatiewijzer Algemene kengetallen) als uitgangspunt voor de waardering aanvaard, in het bijzonder de daarin opgenomen, onder 2.4.5 vermelde, archetypes. Dit brengt mee dat als een van de partijen in (één van) haar standpunten van één of meer kengetallen afwijkt, zij de gronden daarvoor moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Dit geldt ook als de bewijslast op grond van wat onder 5.3 is overwogen, bij de wederpartij ligt.
Is de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de correctie wegens technische veroudering van de gebouwde delen van de onroerende zaak uitgegaan van de juiste, althans niet te lange resterende levensduren?
5.7.1.Volgens de Heffingsambtenaar bedragen de op waardepeildatum resterende levensduren (rld) van de onderscheiden delen van de onroerende zaak:
Deel
rld belanghebbende
rld Heffingsambtenaar
Hoofdgebouw 1972 Ruwbouw
Afbouw Installaties
0 jaar
0 jaar
0 jaar
10 jaar
5 jaar
5 jaar
Aanbouw 1984 Ruwbouw Afbouw
Installaties
0 jaar
0 jaar
0 jaar
20 jaar
5 jaar
5 jaar
Aanbouw 1995 Ruwbouw Afbouw
Installaties
0 jaar
0 jaar
0 jaar
31 jaar
5 jaar
5 jaar
Aanbouw 2013 Ruwbouw Afbouw
Installaties
0 jaar
0 jaar
0 jaar
49 jaar
14 jaar
14 jaar
Bijgebouw 1994 Ruwbouw Afbouw
Installaties
0 jaar
0 jaar
0 jaar
20 jaar
5 jaar
5 jaar
Poorten Afbouw
niet vermeld
6 jaar
Hekwerk Afbouw
niet vermeld
6 jaar
Bestrating
Asfalt – ruwbouw Klinkers -ruwbouw
Divers - ruwbouw
niet vermeld niet vermeld
niet vermeld
10 jaar
10 jaar
26 jaar
5.7.2.Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 18, lid 1, Wet WOZ, de bepaling van de waarde van een onroerende zaak elk jaar opnieuw geschiedt naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Indien – zoals in het onderhavige geval – de te bepalen waarde de gecorrigeerde vervangingswaarde is, betekent dit – onder meer – dat elk jaar opnieuw de parameters worden bepaald aan de hand waarvan de correctie(s) voor technische veroudering van de gebouwde delen van de
onroerende zaak wordt (worden) berekend. Tot die parameters behoren de in het onderhavige geval tussen partijen in geschil zijnde resterende levensduren, als vermeld in de tabel onder 5.7.1.
5.7.4.Op de Heffingsambtenaar rust - zoals in 5.6.1 en 5.6.2 is overwogen - de bewijslast, voor zover hij de resterende levensduren ten opzichte van de voorheen bestendig in aanmerking genomen resterende levensduren aanpast en daarmee afwijkt van de Taxatiewijzers en de belanghebbende deze aanpassing betwist. De Heffingsambtenaar dient in dat geval feiten te stellen en bij betwisting door de belanghebbende aannemelijk te maken, die de aanpassing van de resterende levensduren in voldoende mate onderbouwen.
5.7.5.De Heffingsambtenaar heeft ter zake van de bij de afbouw en installaties van het hoofdgebouw en de eerste en tweede aanbouw en bij de ruwbouw van het hoofdgebouw toegepaste verlengde levensduur onweersproken gesteld, dat die gebouwde delen van de onroerende zaak nog een groot aantal jaren in gebruik zullen blijven en het onderhoud en de investeringen ook afgestemd zijn op deze verwachting. Er is sprake van een meerjarig onderhoudsplan dat erop is gericht dat de gebouwen en de installaties steeds goed blijven functioneren. Daarbij worden ook steeds onderdelen vervangen om het functioneren te waarborgen. Verder zal, met name door de vergrijzing van de Nederlandse bevolking de vraag naar begrafenissen en crematies op zijn minst tot 2055 blijven stijgen. Met het oog daarop is in 2013 opnieuw in de onroerende zaak geïnvesteerd en om diezelfde reden zijn er geen plannen voor de sloop van de gebouwde delen van de onroerende zaak en/of beëindiging van het huidige gebruik van de onroerende zaak. Hiermee heeft de Heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat de afname van de waarde die de zaak in economische zin heeft voor de eigenaar, zo daarvan in de komende jaren al sprake zal zijn, zich over een langere periode zal uitstrekken dan die waarmee voorheen bij de waardebepaling is rekening gehouden. Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat de voorheen gehanteerde uitgangspunten bij de bepaling van de technische levensduur inmiddels zijn achterhaald en dat, beoordeeld naar hetgeen op de waardepeildatum 1 januari 2019 bekend was over de feiten die bepalend zijn voor de resterende technische levensduren van de gebouwde delen van de onroerende zaak, het einde daarvan niet eerder dan na ommekomst van de in de rechterkolom van de onder tabel onder 5.7.1 vermelde perioden zal zijn bereikt.
5.7.6.Hieraan doet niet af hetgeen belanghebbende ter betwisting van de in de tabel onder 5.7.1 genoemde resterende levensduren heeft aangevoerd. Voor de opvatting van belanghebbende dat bij de jaarlijkse bepaling van de parameters aan de hand waarvan de correctie(s) voor technische veroudering van (de gebouwde delen van een) onroerende zaak wordt (worden) berekend, niet of slechts onder de door haar genoemde omstandigheden, zoals een tussentijdse ingrijpende verbouwing, kan worden afgeweken van de voor eerdere jaren bij de bepaling van die correctie(s) in aanmerking genomen levensduren, is in het recht geen steun te vinden. De Heffingsambtenaar heeft de resterende levensduur van het hoofdgebouw voor wat betreft de ruwbouw op 10 jaar getaxeerd. Het Hof acht aannemelijk dat dit gebouw op de waardepeildatum 1 januari 2019, belastingjaar 2020, de functie heeft van een reservegebouw en dat de resterende levensduur op 10 jaar kan worden ingeschat. Het feit dat de oven daarin al enige tijd buiten gebruik is betekent niet dat aan het gebouw reeds daarom geen enkele resterende levensduur meer zou kunnen worden toegekend nu het gebouw voor de gebruiker de bestemming reservegebouw heeft en met inachtneming van deze bestemming de resterende levensduur is bepaald.
Is de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de correctie wegens technische veroudering van de door hem onderscheiden delen van de onroerende zaak uitgegaan van de juiste, althans niet te hoge restwaarden?
5.8.1.De Heffingsambtenaar voert aan dat hij restwaarden tot uitgangspunt heeft genomen die liggen binnen of zelfs onder de bandbreedten van de restwaarden voor de ruwbouw, de afbouw en de installaties voor de onder
5.4.2genoemde archetypen U793000N (Crematorium 1966-1985), U795000L (Crematorium ≥ 2001) en
B5101200 (Kantoor(gebouw). De Heffingsambtenaar is aldus gebleven binnen de bandbreedten van de
5.8.2.Belanghebbende echter stelt zich op het standpunt dat de restwaarden dienen te worden vastgesteld op 5% voor de ruwbouw, de afbouw en de installaties van de door haar onderscheiden gebouwde delen van de onroerende zaak. Belanghebbende wenst aldus af te wijken van de kengetallen uit de Taxatiewijzers. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.6.1 en 5.6.2 is het aan belanghebbende de gronden voor deze afwijking te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken. Aangezien belanghebbende haar stelling niet met marktgegevens of andere relevante, voor het Hof toetsbare gegevens heeft onderbouwd heeft belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan.