Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“
De op de zaak betrekking hebbende stukken
10. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient verweerder alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol (kunnen) hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. In het geval verweerder verzuimt te voldoen aan de verplichting om (tijdig) stukken te overleggen, kan de rechter op grond van artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekking maken die hem geraden voorkomt.
11. De rechtbank is, anders dan eiser stelt, niet gebleken dat bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken niet zijn overgelegd. Ook heeft eiser onvoldoende geconcretiseerd welke op de zaak betrekking hebbende stukken nog zouden ontbreken. De klacht dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, faalt daarom.
14. Een door de vennootschap aan de aandeelhouder toegekend voordeel is een uitdeling indien en voor zover aannemelijk is dat de vennootschap daardoor de betrokkene als aandeelhouder heeft willen bevoordelen en tevens dat deze zich daarvan bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had moeten zijn.
15. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de Limited met de gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering eiser als middellijk aandeelhouder heeft willen bevoordelen. Eiser weerspreekt evenwel dat hij zich van deze bevoordeling bewust was of zich daarvan redelijkerwijs bewust moet zijn geweest. Aldus zou niet zijn voldaan aan de vereiste dubbele bewustheid.
16. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ingevolge artikel 84A van de Statuten van de Limited moet de directie van de Limited voor alle transacties die een bedrag van € 100.000 te boven gaan de toestemming hebben van de aandeelhouder. Hoewel de NV de enig aandeelhouder was van de Limited, kan het niet anders zijn dan dat eiser als middellijk aandeelhouder en degene die feitelijk namens de NV alle handelingen verricht nauw betrokken is geweest bij het besluit tot kwijtschelding van een deel van de vordering, hetgeen feitelijk ook niet wordt ontkend. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat eiser zich redelijkerwijs moet hebben gerealiseerd dat hij door deze gedeeltelijke kwijtschelding werd bevoordeeld. Gelet op de financiële positie van eiser was er immers geen enkele reden om tot kwijtschelding van een deel van de vordering over te gaan. Eiser was voldoende solvabel. Dat de effectenportefeuille inmiddels in waarde was gedaald, is in dit verband niet relevant. De omvang van de lening was ook niet gekoppeld aan de waarde van de effectenportefeuille.
17. Aan eiser is op de voet van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) een vergrijpboete opgelegd. Ingevolge dit artikel kan aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd als het aan zijn opzet is te wijten dat er niet, dan wel een onjuiste of een onvolledige aangifte is gedaan.
Verweerder stelt dat het aan (voorwaardelijk) opzet van eiser is te wijten dat een onjuiste aangifte is ingediend. Wetende dat hij een aanzienlijk voordeel genoot, heeft hij dit voordeel niet in zijn aangifte vermeld.
18. Het is aan verweerder om (voorwaardelijk) opzet aannemelijk te maken. Verweerder heeft in dat kader onder meer gewezen op e-mailcorrespondentie tussen eiser en een adviseur van [H] in de week voorafgaand aan het besluit tot kwijtschelding. In deze e-mails zijn passages weggelakt onder vermelding van het woord “advies”. Verweerder stelt dat uit de delen van de tekst van deze e-mailcorrespondentie die niet zijn weggelakt, kan worden afgeleid het eisers idee was om een deel van de vordering kwijt te schelden en dit niet in de aangifte op te nemen. Eiser heeft [naam adviseur] , verantwoordelijk voor de indiening van de aangifte, bovendien niet het groene licht gegeven de kwijtschelding in zijn aangifte op te nemen, aldus verweerder.
19. Eiser heeft de stelling van verweerder gemotiveerd weersproken. Eiser stelt dat de aangifte is ingevuld en ingediend door [G] , medewerker van [naam adviseur] belastingadviseurs zonder dat zij de aangifte van tevoren met eiser had afgestemd. [G] was niet op de hoogte van de gedeeltelijke kwijtschelding. [naam adviseur] was daarvan wel op de hoogte, maar hij heeft hierover niet gesproken met [G] . Van het opzettelijk onjuist (laten) indienen van de aangifte door eiser is geen sprake. Ter onderbouwing heeft eiser schriftelijke verklaringen overgelegd van [G] en [naam adviseur] .
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, tegenover de gemotiveerde weerspreking door eiser, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser (voorwaardelijk) opzettelijk een onjuiste aangifte heeft laten indienen.
“3.4.1. (…)
Indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen (hierna: deskundige adviseur), is er geen aanleiding tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept.
(…)
3.4.3.Opmerking verdient in dit verband dat ook indien de belastingplichtige zich in een geval als het onderhavige wél zelf heeft verdiept in de op hem toepasselijke belastingregelingen, hetgeen belanghebbende stelt gedaan te hebben, dat enkele feit nog niet meebrengt dat hij gehouden is om te controleren of zijn deskundige adviseur in de door deze opgemaakte aangiften die regelingen juist heeft toegepast.”
22. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde eiser niet te twijfelen aan de zorgvuldige taakuitoefening door zijn adviseur. [naam adviseur] was op de hoogte van de kwijtschelding en eiser mocht er daarom op vertrouwen dat zijn adviseur een juiste aangifte zou indienen. Eiser was niet gehouden de aangifte te controleren. Dat [naam adviseur] de aangifte niet zelf heeft ingevuld en ingediend maar dat [G] dit heeft gedaan en dat [naam adviseur] heeft verzuimd om [G] in te lichten over de kwijtschelding, kan eiser niet worden tegengeworpen. Dat eiser, naar verweerder stelt, opzettelijk een onjuiste aangifte zou hebben laten indienen, kan de rechtbank niet afleiden uit de door verweerder genoemde e-mailcorrespondentie tussen eiser en de adviseur van [H] en volgt ook anderszins niet uit de gedingstukken. De boete wordt dan ook vernietigd.
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking en dient het beroep voor het overige ongegrond te worden verklaard.”
Omschrijving geschil in het principale hoger beroep en het incidentele hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.In het principale hoger beroep is in geschil of de onderhavige vergrijpboete terecht is opgelegd.
4.2.In het incidentele hoger beroep is in de eerste plaats in geschil of de kwijtschelding van het bedrag van € 16.646.729 door de Limited aan belanghebbende moet worden aangemerkt als een uitdeling van winst. Verder is in geschil of de tussenbeslissing van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank juist is, alsmede of de Inspecteur het voorschrift van artikel 8:42 Awb heeft geschonden.
4.3.Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, het griffierecht en de proceskosten, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot € 1.493.105 (€ 9.816.469 -/- € 8.323.364) en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente, alsmede tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.4.Het door de Inspecteur ingestelde principale hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de boetebeschikking betreft en tot vermindering van de boetebeschikking met € 20.000 in verband met overschrijding van de redelijke termijn in fiscale boetezaken.