In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2013 en 2014. De belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], had tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag beroep ingesteld. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de belanghebbende betwistte dat deze terecht waren. De Rechtbank had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep instelde.
Voor het jaar 2013 oordeelde het Hof dat de Inspecteur niet kon navorderen op basis van een nieuw feit, omdat er geen nieuw feit was dat de Inspecteur niet eerder had kunnen kennen. De rechtbank had vastgesteld dat de aangifte IB/PVV 2013 was uitgeworpen, maar dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag redelijkerwijs met de giftenaftrek bekend had kunnen zijn. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld door de aangifte slechts gedeeltelijk te beoordelen.
Voor het jaar 2014 oordeelde het Hof dat de Inspecteur wel kon navorderen op basis van een kenbare fout, omdat de aangifte automatisch was afgedaan zonder handmatige beoordeling. De belanghebbende had geen pleitbaar standpunt ingenomen, omdat de stichtingen waaraan hij had geschonken niet als ANBI waren aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank voor het jaar 2014, maar vernietigde de uitspraak voor het jaar 2013 en de beschikking belastingrente 2013. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.