ECLI:NL:HR:2016:2665

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
15/05483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de commerciële aard van tarieven door een religieuze organisatie en de gevolgen voor het algemeen belang

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de commerciële tarieven van een religieuze organisatie, hier aangeduid als belanghebbende. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2015, waarin werd geoordeeld over de aan belanghebbende afgegeven beschikking op basis van artikel 6.33 van de Wet IB 2001. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld na een verwijzingsarrest van 12 december 2014, waarin het Gerechtshof Amsterdam was aangesproken op zijn eerdere oordeel.

Belanghebbende, die deel uitmaakt van een wereldwijde organisatie, houdt wekelijks zondagsdiensten en biedt verschillende spirituele activiteiten aan, waaronder auditing en trainingen. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de vraag of de tarieven die door belanghebbende in rekening worden gebracht voor deze activiteiten commercieel van aard zijn en of daarmee het algemeen belang in gelijke mate als particuliere belangen wordt gediend. Het Hof had vastgesteld dat belanghebbende met de tariefstelling streeft naar het behalen van exploitatieoverschotten, wat leidde tot de conclusie dat de tarieven commercieel zijn.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vaststelling van het Hof dat de tarieven commercieel zijn, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. De middelen van belanghebbende zijn verworpen, en de Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Hof om te onderzoeken of de activiteiten van belanghebbende het algemeen belang dienen, en bevestigt de rol van commerciële tarieven in deze beoordeling. De proceskosten zijn niet toegewezen, aangezien de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

25 november 2016
nr. 15/05483
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 21 oktober 2015, nr. BK-15/00009, betreffende de aan belanghebbende afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (tekst 2008). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is op het beroep van de Staatssecretaris bij arrest van de Hoge Raad van 12 december 2014, nr. 13/05820, ECLI:NL:HR:2014:3565, BNB 2015/59 (hierna: het verwijzingsarrest), vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak mondeling doen toelichten, belanghebbende door H.H. Drijer, advocaat te Rotterdam, de Staatssecretaris door C.M. Bergman, advocaat te ’s‑Gravenhage.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 juli 2016 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2016:785).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende maakt deel uit van de wereldwijde organisatie [X] (hierna: [X]).
3.1.2.
Belanghebbende houdt wekelijks zondagsdiensten. Verder zijn er huwelijks-, naamgevings en overlijdensceremoniën en andere bijeenkomsten in het teken van de leer van de [X]. Ter bevordering van spirituele groei worden auditing en trainingen aangeboden aan leden van de kerkgemeenschap van belanghebbende. De verzorging door belanghebbende van auditing en trainingen vormt een onderdeel van de religieuze beleving en is een middel om het geloof dat belanghebbende aanhangt te verspreiden.
3.1.3.
De auditing en trainingen maken in 2008 en 2009 tezamen meer dan 50 percent uit van de activiteiten van belanghebbende.
3.2.1.
Zoals in het verwijzingsarrest (onderdeel 2.4.6) is overwogen, diende het Hof te onderzoeken of door de activiteiten van belanghebbende het algemeen belang minstens in gelijke mate als particuliere belangen wordt gediend. Daartoe diende het Hof met name te beoordelen, of de tarieven die belanghebbende in rekening brengt voor auditing en trainingen commercieel van aard zijn (zie onderdeel 2.4.5 van dat arrest).
3.2.2.
Het Hof heeft aan zijn oordeel dat de zojuist bedoelde tarieven commercieel van aard zijn onder meer ten grondslag gelegd zijn vaststelling dat belanghebbende met de tariefstelling streeft naar het behalen van exploitatieoverschotten, en deze daadwerkelijk heeft behaald.
3.3.1.
Het eerste middel faalt voor zover het opkomt tegen de hiervoor in 3.2.2 weergegeven vaststelling. Die vaststelling is van feitelijke aard en kan daarom in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Voorts is die vaststelling niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.3.2.
Die vaststelling draagt zelfstandig ’s Hofs oordeel dat de tarieven die belanghebbende in rekening brengt voor auditing en trainingen commercieel van aard zijn. Beslissend voor de beantwoording van de vraag of activiteiten worden verricht tegen tarieven die commercieel van aard zijn, is namelijk of met de tariefstelling wordt gestreefd naar het behalen van exploitatieoverschotten.
Aan zijn oordeel dat de tarieven voor auditing en trainingen commercieel van aard zijn heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat met die activiteiten het algemeen belang niet minstens in gelijke mate als particuliere belangen wordt gediend, wat er zij van de overige gronden die het Hof voor die gevolgtrekking van belang achtte.
3.3.3.
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016.