ECLI:NL:GHARL:2025:574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
21-003037-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de megazaak Eris met betrekking tot liquidaties en criminele organisatie

In de megazaak Eris, die zich richt op een criminele organisatie betrokken bij liquidaties, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. Negentien verdachten stonden terecht, waaronder de hoofdverdachte, die als leider van de organisatie wordt beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van meerdere liquidaties, waaronder die van [slachtoffer 21] en [slachtoffer 18]. De verdachte is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, gelijk aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het hof heeft in zijn overwegingen de rol van de kroongetuige en de betrouwbaarheid van diens verklaringen besproken, evenals de bewijsvoering die is verkregen uit PGP-communicatie en andere gegevensdragers. Het hof heeft ook de juridische implicaties van de kroongetuigenregeling en de rechtmatigheid van het bewijs besproken, waarbij het belang van een eerlijk proces en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zijn gewogen. De zaak heeft geleid tot een breed scala aan juridische overwegingen, waaronder de toepassing van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat deelname aan een criminele organisatie bestraft. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de samenleving, waarbij het hof de noodzaak van een stevige reactie op georganiseerde criminaliteit onderstreept.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003037-22
Uitspraakdatum: 12 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zittingslocatie Badhoevedorp, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 juli 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers
16-659121-19, 16-659028-20, 16-659031-20 en 16-659035-20 tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
momenteel verblijvende in [PI] .

1.INLEIDING

1.1.
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 21] van het leven beroofd bij NS-station Breukelen (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [kroongetuige] en [naam 24] . [kroongetuige] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje; [naam 24] in Nederland. [kroongetuige] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, en ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een overeenkomst als kroongetuige gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en andere strafbare feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke actiedag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd, heeft de naam Eris gekregen.
1.2.
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd samen met anderen, al dan niet in wisselende samenstelling, betrokken te zijn geweest bij een of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. Bij negentien verdachten is uiteindelijk hoger beroep ingesteld en gehandhaafd. In de zaak van de kroongetuige is het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep ingetrokken. Bij een van de verdachten in de zaak Breuk is geen hoger beroep ingesteld.
In dit arrest zijn de beslissingen van het hof opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn genomen en de overwegingen die daartoe hebben geleid.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die voor een groot deel onderling met elkaar zijn verweven, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat het hof net als de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte zal ingaan, maar waar nodig ook op wat in andere zaken is aangevoerd.
Voor de leesbaarheid van het arrest gebruikt het hof in plaats van de termen ‘(mede)verdachte’ de namen van de (mede)verdachten: [medeverdachte 14] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 18] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] , [kroongetuige] , [naam 24] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 19] . Het hof gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar het hof de naam
‘ [kroongetuige] ’ noemt, gaat het om [kroongetuige] ; zijn vader wordt steeds aangeduid als
[getuige 4] .
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] hem heeft verteld dat ene [naam 45] de opdrachtgever van een aantal liquidaties was. Die naam wordt ook genoemd in een van de door [medeverdachte 14] vastgelegde PGPgesprekken. De officier van justitie heeft in eerste aanleg toegelicht dat [naam 45] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou de persoon zijn die aan de organisatie van [medeverdachte 14] liquidatieopdrachten heeft gegeven. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [medeverdachte 14] communiceerde met een of meer personen met de volgende gebruikersnamen:
  • ‘Sir’;
  • ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER(S)’;
  • ‘TICKET TO HELL MOTHERFUCKERS’;
  • ‘LAST MAN STANDING’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [naam 45] schuilgaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het Erisdossier. Omdat [naam 45] in het onderzoek Marengo wordt vervolgd, heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het onderzoek Eris te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [naam 45] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en dat de rechtbank en het hof hem ook niet hebben kunnen confronteren met aanwijzingen dat hij achter de genoemde PGP-namen schuilgaat. Daarnaast is het voor het beoordelen van de rol van de verdachten in Eris ook niet van belang welke persoon of personen schuilgaan achter de hierboven genoemde gebruikersnamen. Het hof zal daarom spreken van ‘de opdrachtgever’, tenzij de verklaringen van [kroongetuige] of de inhoud van andere bewijsmiddelen wordt weergegeven waarin de naam [naam 45] wordt genoemd.
1.3.
Het Eris-dossier
De verschillende deelonderzoeken van het onderzoek Eris zijn in chronologische volgorde:
Charon, de moord op [slachtoffer 11] op 31 januari 2017;
Eend, het beramen van de moord op [slachtoffer 15] in de periode van
2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3. Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 18 februari 2017;
4. Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 22] op 18 februari 2017;
5. Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] op 18 februari 2017;
6. Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 12] en [slachtoffer 17] op
18 februari 2017;
7. Barbera, de poging tot/voorbereiding van de moord op [slachtoffer 10] op 9 maart 2017;
8. Arford, de poging tot/voorbereiding van de moord op [slachtoffer 14] , [slachtoffer 5] ,
[slachtoffer 13] en [slachtoffer 20] op 17 maart 2017;
9. Charlie17, de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017;
10. Gezicht, de poging om met een raketwerper een granaat af te schieten op een woning in Doorn op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in Doorn op 29 juni 2017;
11. Breuk, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017;
12. Langenhorst, de moord op [slachtoffer 23] op 26 juli 2017;
13. Lis, de moord op [slachtoffer 4] op 21 september 2017;
14. Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 6] in de periode van
juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15. Art. 140 Sr, deelname aan de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
Daarnaast maken de volgende deelonderzoeken deel uit van het onderzoek Eris:
16. Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 19] en [slachtoffer 8] in de periode van 2017-2018 (verdachten [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] );
17. Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 1] );
18. Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 16] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 6] ).
De rechtbank heeft over de samenstelling van de dossiers het volgende overwogen:
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Daardoor maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
Anders dan in eerste aanleg zijn de processen-verbaal van de behandeling ter zitting in hoger beroep in de zaken van de medeverdachten niet in het dossier van elke verdachte gevoegd. Wel zijn de aanvullingen op de diverse zaakdossiers in het dossier van elke verdachte gevoegd. Daarnaast is het proces-verbaal van het verhoor als getuige van een verdachte in een zaak van een medeverdachte ook gevoegd in het dossier van die verdachte.
1.4.
De opbouw van de arresten
De arresten zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleiding
Hoofdstuk 2: Het vonnis van de rechtbank
Hoofdstuk 3: Het hoger beroep
Hoofdstuk 4: De verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 5: De voorvragen, overwegingen en algemene conclusies over de kroongetuige en overwegingen over het onderzoek aan gegevensdragers en locatiegegevens
Hoofdstuk 6: De waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen
Hoofdstuk 7: De bewezenverklaring
Hoofdstuk 8: De strafbaarheid van de feiten
Hoofdstuk 9: De strafbaarheid van de verdachte
Hoofdstuk 10: De strafmaat
Hoofdstuk 11: Het beslag
Hoofdstuk 12: De vorderingen van de benadeelde partijen
Hoofdstuk 13: De toepasselijke wettelijke voorschriften
Hoofdstuk 14: De beslissing
Bijlage 1: De zittingsdagen in eerste aanleg en in hoger beroep per verdachte
Bijlage 2: De tenlastelegging per verdachte
Bijlage 3: De door het hof vastgestelde veredelingen en identificaties
Bijlage 4: De door het hof gebruikte (andere) bewijsmiddelen
In bijlage 3 bij dit arrest heeft het hof de gebruikers van diverse PGP-accounts, telefoons, en andere gegevensdragers veredeld en geïdentificeerd. Waar het hof in het arrest overweegt dat een gebruiker is veredeld/geïdentificeerd, verwijst het hof daarvoor naar de bewijsmiddelen en conclusies in deze bijlage 3.
In bijlage 4 heeft het hof per deelonderzoek de bewijsmiddelen opgenomen die het voor het bewijs in dat deelonderzoek gebruikt. In een aantal deelonderzoeken verwijst het hof op grond van de onderlinge verwevenheid daarbij naar bewijsmiddelen die in andere deelonderzoeken zijn gebruikt, voor zover zij in dat deelonderzoek voor het bewijs ook redengevend zijn.
Gelet op de onderlinge verwevenheid van de deelonderzoeken, inclusief het deelonderzoek over de criminele organisatie waarbinnen het merendeel van de vermoedelijke strafbare feiten is gepleegd, zijn in geval van een bewezenverklaring de bijlagen 3 en 4 voor alle verdachten grotendeels gelijkluidend. Dit geldt niet voor de deelonderzoeken Waterspin, Amarone en Brunello. De feiten van die deelonderzoeken zouden niet in het verband van de criminele organisatie zijn gepleegd. De bewijsmiddelen van de feiten van die deelonderzoeken zijn bij een bewezenverklaring daarom alleen in een bijlage bij het vonnis van de verdachten in die deelonderzoeken opgenomen.

2.Het vonnis van de rechtbank

De rechtbank Midden-Nederland heeft [verdachte] bij vonnis van 5 juli 2022 veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
  • het medeplegen van poging tot uitlokking van het medeplegen van moord op
  • het medeplegen van poging tot uitlokking van het medeplegen van moord op
  • het medeplegen van poging tot uitlokking van het medeplegen van moord op
  • het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 18] (deelonderzoek Charlie17);
  • het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van bedreiging van de bewoners van de [adres] in Doorn en het medeplegen van uitlokking van het in vereniging geweld plegen tegen de woningen gelegen aan de [adres] en de [adres] in Doorn (deelonderzoek Gezicht);
  • het medeplegen van moord op [slachtoffer 21] (deelonderzoek Breuk);
  • het als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft aan [verdachte] een levenslange gevangenisstraf opgelegd.
[verdachte] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen. Voor zover het hof zich kan vinden in de overwegingen van de rechtbank, neemt het die voor een deel over.

3.HET HOGER BEROEP

3.1.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg. Een overzicht van de zittingsdagen in eerste aanleg en in hoger beroep is opgenomen in bijlage 1.
Dit arrest wordt op tegenspraak gewezen. Na voorbereidende zittingen is op
1 december 2023 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn meerdere zittingsdagen gevolgd. Op verscheidene dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de advocaten-generaal in het onderzoek Eris en van wat [verdachte] en zijn raadslieden, mrs. J.B. van Faassen en
N.C.J. Meijering, naar voren hebben gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en hun eventuele toelichting op die vorderingen. Dit betreft in de onderhavige zaak de volgende personen:
  • [benadeelde partij 13] , bijgestaan door mr. F.A. ten Berge;
  • [benadeelde partij 14] , bijgestaan door mr. F.A. ten Berge;
  • [benadeelde partij 17] ;
  • [benadeelde partij 5] ;
  • [benadeelde partij 16] , bijgestaan door mr. W. van Egmond.
3.2.
De omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft [verdachte] vrijgesproken van het tenlastegelegde in het deelonderzoek Arford en het onder de feiten 5 en 7 tenlastegelegde in het deelonderzoek Gezicht. Het hoger beroep van [verdachte] is onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen deze vrijspraak.
Gelet op wat er is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor [verdachte] tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal [verdachte] daarom
niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak.
3.3.
Het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 6]
Op 22 november 2023 is verzocht om het horen als getuige van [getuige 6] . De belangrijkste reden om deze persoon te horen is gelegen in de verklaring van [medeverdachte 14] dat hij via [getuige 6] in contact is gekomen met een zekere [getuige 5] . [getuige 6] zou het contact van [medeverdachte 14] met [getuige 5] kunnen bevestigen en daarmee ook het bestaan van [getuige 5] . Het hof heeft het verzoek toegewezen op 8 december 2023 en daarbij bepaald dat de getuige in alle zaken diende te worden gehoord.
Van de getuige is geen verblijfplaats bekend geworden. Hij is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen onder vermelding van ‘vertrek naar het buitenland’, zonder dat bekend is naar welk land hij is vertrokken. Het raadplegen van de politiesystemen heeft niet geleid tot aanknopingspunten voor een verblijfplaats van de getuige. De verdediging heeft geen informatie verschaft en ook anderszins is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat de niet te traceren getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het hof heeft daarom van de oproeping van de niet verschenen getuige afgezien op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn (ter terechtzitting) zal verschijnen als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [getuige 6] niet als getuige is gehoord. De getuige is een zogenoemde ‘defence witness’ en geen getuige die al een voor [verdachte] belastende verklaring heeft afgelegd die het hof eventueel voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Er is bovendien een goede reden dat de verdediging de getuige niet heeft kunnen bevragen: hij bleek ondanks de nodige inspanningen vanaf 8 december 2023 van de autoriteiten niet te traceren. Daarbij komt dat er geen aanwijzingen zijn dat de getuige uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten.
3.4.
Het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 9]
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft verzocht de getuige [getuige 9] te horen. Dit verzoek is op
31 maart 2023 toegewezen. Het verzoek is voornamelijk van belang in de zaak tegen [medeverdachte 16] omdat de getuige mogelijk (nader) kan verklaren over een auto met het kenteken [kenteken] die door de getuige van 7 juni 2017 tot en met 18 juli 2017 is gehuurd en waarvan [medeverdachte 16] in die periode gebruik zou hebben gemaakt. Het hof heeft bepaald dat deze getuige ook in de zaken tegen de medeverdachten in de zaak Breuk ( [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] en [verdachte] ) diende te worden gehoord.
De actuele verblijfplaats van [getuige 9] is niet bekend geworden. Er zijn meerdere pogingen gedaan om de verblijfplaats van de getuige te achterhalen. Het laatst bekende adres (in het buitenland) bleek niet meer actueel. Op verzoek van het hof en de raadsheer-commissaris heeft de politie geregeld gecontroleerd of inmiddels een verblijfplaats van de getuige bekend was. Dat heeft niet tot bekendheid met een verblijfadres van de getuige geleid. De verdediging heeft geen informatie verschaft en ook anderszins is geen informatie naar voren gekomen waaruit zou kunnen blijken dat de niet te traceren getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Het hof heeft daarom uiteindelijk van de oproeping van de niet verschenen getuige afgezien op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn (ter terechtzitting) zal verschijnen als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [getuige 9] niet als getuige is gehoord. De getuige heeft tegenover de politie al een verklaring afgelegd, maar niet kan worden gezegd dat deze verklaring een voor [verdachte] belastende strekking heeft (de verklaring houdt in essentie in dat hij wel eens auto’s huurt, maar dat hij geen herinnering heeft aan de huur van een auto met het kenteken [kenteken] in juni/juli 2017). Het betreft ook geen verklaring die de rechtbank voor het bewijs heeft gebruikt of die het hof voor het bewijs zou willen gebruiken. Er is bovendien een goede reden dat de verdediging de getuige niet heeft kunnen bevragen: hij bleek ondanks de nodige inspanningen vanaf 31 maart 2023 van de autoriteiten niet te traceren. Daarbij komt dat er geen aanwijzingen zijn dat de getuige uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [verdachte] ten laste gelegde feiten.

4.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting in eerste aanleg en op de zitting in hoger beroep gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, als bijlage 2 aan dit arrest gehecht.
De verdenking komt er kort, feitelijk en chronologisch weergegeven op neer dat [verdachte] :
Ten aanzien van het deelonderzoek Eend (16-659028-20)
Primair:in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018 in Nederland met een ander of anderen heeft geprobeerd de moord op [slachtoffer 15] uit te lokken;
Subsidiair:op 26 februari 2017 in Nederland medeplichtig is geweest aan de poging tot het uitlokken van de moord op
[slachtoffer 15] ;
Meer subsidiair:in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op
[slachtoffer 15] heeft verricht;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Mus en Barbera (16-659121-19)
Feit 1, primair:in de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen heeft geprobeerd
[slachtoffer 3] te vermoorden;
Feit 1, subsidiair:in de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen de poging om
[slachtoffer 3] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 1, meer subsidiair:in de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging om [slachtoffer 3] te vermoorden;
Feit 1, nog meer subsidiair:in de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen heeft geprobeerd de moord op [slachtoffer 3] uit te lokken;
Feit 1, nog meer meerin de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in
subsidiair:Nederland met een ander of anderen de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 3] heeft uitgelokt;
Feit 1, meest subsidiair:in de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 3] heeft verricht;
Feit 2, primair:op 9 maart 2017 in Spijkenisse met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 10] te vermoorden;
Feit 2, subsidiair:in de periode van januari tot en met 9 maart 2017 in Spijkenisse en/of Nieuwegein met een ander of anderen de poging om [slachtoffer 10] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 2, meer subsidiair:in de periode van januari tot en met 9 maart 2017 in Nieuwegein met een ander of anderen heeft geprobeerd de moord op [slachtoffer 10] uit te lokken;
Feit 2, nog meer meerin de periode van januari tot en met 9 maart 2017 in
subsidiair:Spijkenisse met een ander of anderen de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 10] heeft uitgelokt;
Feit 2, meest subsidiair:in de periode van januari tot en met 9 maart 2017 te Spijkenisse met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 10] heeft verricht;
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20)
Primair:op 17 april 2017 in Den Haag met een ander of anderen
[slachtoffer 18] heeft vermoord;
Subsidiair:in de periode van 1 januari tot en met 17 april 2017 in
Den Haag met een ander of anderen de moord op
[slachtoffer 18] heeft uitgelokt;
Meer subsidiair:in de periode van 1 januari tot en met 17 april 2017 in
Den Haag met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 18] ;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Gezicht en Breuk (16-659121-19)
Feit 4, primair:op 28 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] te doden door een raketwerper op de woning te richten en de trekker over te halen;
Feit 4, subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Nieuwegein en/of Doorn met een ander of anderen de poging om personen in/rond de woning aan de [adres] te doden heeft uitgelokt;
Feit 4, meer subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Nieuwegein en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging om personen in/rond de woning aan de [adres] te doden;
Feit 4, meer meer subsidiair:op 28 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] met de dood heeft bedreigd door een raketwerper op de woning aan de [adres] te richten;
Feit 4, nog meer meerin de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Doorn
subsidiair:en/of Nieuwegein met een ander of anderen de bedreiging van personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] heeft uitgelokt;
Feit 4, meest subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 in Nieuwegein en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de bedreiging van personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] ;
Feit 6, primair:op 29 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] en een naastgelegen woning te doden door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 6, subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Nieuwegein en/of Doorn met een ander of anderen de poging tot het doden van personen in/rond de woningen aan de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 6, meer subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Nieuwegein en/of Doorn met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging tot het doden van personen in/rond de woningen aan de [adres] ;
Feit 6, meer meer subsidiair:op 29 juni 2017 in Doorn openlijk geweld heeft gepleegd op de [adres] door woningen te beschieten;
Feit 6, nog meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Doorn
subsidiair:en/of Nieuwegein met een ander of anderen het plegen van openlijk geweld op de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 6, nog meer meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Doorn
subsidiair:en/of Nieuwegein met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan het plegen van openlijk geweld op de [adres] ;
Feit 6, nog meer meer meerop 29 juni 2017 in Doorn met een ander of anderen
meer subsidiair:personen in/rond de woningen aan de [adres] met de dood heeft bedreigd door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 6, nog meer meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Doorn
meer meer subsidiair:en/of Nieuwegein de bedreiging van de bewoners van de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 6, meest subsidiair:in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 in Doorn en/of Nieuwegein met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de bedreiging van de bewoners van de [adres] ;
Feit 8, primair:op 7 juli 2017 in Breukelen [slachtoffer 21] met een ander of anderen heeft vermoord;
Feit 8, subsidiair:in de periode van 5 juli tot en met 7 juli 2017 in Nieuwegein, Breukelen en/of Mijdrecht met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 21] heeft uitgelokt;
Feit 8, meer subsidiair:in de periode van 5 juli tot en met op 7 juli 2017 in Nieuwegein, Breukelen, en/of Mijdrecht met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op
[slachtoffer 21] ;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659035-20)
in de periode van 1 januari 2017 tot en met
21 november 2018 in Den Haag, Leiden, Almere, Rotterdam, Spijkenisse, Breukelen, Mijdrecht, Zoetermeer en/of Doorn heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5.
DE VOORVRAGEN, OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES OVER DE KROONGETUIGE EN OVERWEGINGEN OVER HET ONDERZOEK AAN GEGEVENSDRAGERS EN LOCATIEGEGEVENS
De dagvaarding is geldig, het hof is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
5.1.
De kroongetuige
De rechtbank heeft uitgebreide overwegingen gewijd aan de kroongetuige en de betrouwbaarheid van de door hem afgelegde verklaringen. Het hof kan zich grotendeels vinden in de overwegingen van de rechtbank over de kroongetuige en neemt deze daarom voor een groot deel over. Op enkele onderdelen wijkt het hof ervan af.
5.1.1.
Algemeen
De kerntaak van de feitenrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. De feitenrechter beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid daarvan is betwist.
Als eerste zal het hof de totstandkoming van de overeenkomst met [kroongetuige] schetsen. Daarna zal het de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komen de verweren die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige betwisten aan bod. Hoewel niet alle raadslieden zich (concreet) bij alle verweren hebben aangesloten, of zelfs expliciet hebben aangegeven een verweer niet te voeren, zal het hof deze verweren ambtshalve bespreken in alle arresten waarin de verklaringen van [kroongetuige] van belang zijn.
Bij de beoordeling heeft het hof rekening gehouden met de artikelen 226g e.v. van het Wetboek van Strafvordering die zien op de kroongetuigeregeling, met artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook heeft het hof acht geslagen op de voorafgaande beschouwing over het gebruik van verklaringen van kroongetuigen in HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602 (Passageproces), onder 3.
5.1.2.
De totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [kroongetuige] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 21] , gepleegd op 7 juli 2017 in Breukelen. Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [kroongetuige] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat is om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met
mei 2018 heeft [kroongetuige] in totaal 25 zogenoemde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [kroongetuige] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat met [kroongetuige] een overeenkomst gesloten. Daarbij heeft [kroongetuige] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen over een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte [
het hof begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige]. De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [kroongetuige] van de overeenkomst de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten op twaalf jaren gevangenisstraf te stellen. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige is, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (de basisstrafeis). De strafvervolging van [kroongetuige] zou zich, behoudens bij gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] , het medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, het medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, het medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, en ook – bij voldoende bewijs – het medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 in Doorn en tot deelname aan een criminele organisatie.
5.1.3.
De rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn meerdere verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het
openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [kroongetuige] , omdat de overeenkomst met [kroongetuige] niet rechtmatig zou zijn.
Er is onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is om te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [kroongetuige] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [kroongetuige] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Verder zou de uiteindelijke nettostrafeis van acht jaren in de overeenkomst disproportioneel laag zijn en zou het openbaar ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden hebben afgezien van vervolging van
[kroongetuige] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd, met name omdat het openbaar ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het door [kroongetuige] wederrechtelijk verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 21] , omdat [kroongetuige] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [kroongetuige] niet wordt vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechter en de verdediging.
Het hof beantwoordt aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [kroongetuige] aan de orde waren, de vraag of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. Het hof bespreekt dit aan de hand van de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst met kroongetuige in dit geval mogelijk?Het hof beoordeelt allereerst of de overeenkomst met [kroongetuige] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [kroongetuige] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [kroongetuige] te komen. [kroongetuige] kon verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [kroongetuige] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Zijn verklaringen boden veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en voor onderzoek naar zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de (fictieve) datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Omdat de verklaringen al lang daarvoor zijn afgelegd, kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst, aldus het openbaar ministerie.
Het hof bespreekt het verweer over de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, aan het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. De Staat neemt ook een gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze persoon op zich door zijn medewerking aan de opsporing te vragen.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat ten aanzien van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter geen toetsende rol is toebedeeld. De totstandkoming van de afspraak in de zin van artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de specifieke maatregelen voor de bescherming van de getuige zijn juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk is geworden dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de kroongetuigenovereenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat hoe de kroongetuige de specifieke maatregelen voor zijn feitelijke bescherming ervaart en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke, toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook nu nog geen grond. Het openbaar ministerie is niet gehouden de processenverbaal en/of andere voorwerpen betreffende toezeggingen die zijn gedaan in verband met de feitelijke bescherming van de getuige op enig moment bij de processtukken te voegen. Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van de bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen
. [1] Het hof wijst er overigens in dit verband op dat [kroongetuige] de kluisverklaringen al heeft afgelegd voordat met hem de in artikel 226g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde afspraak is gemaakt, dus zonder dat hij wist of de afspraak zou worden gemaakt en, zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de toegezegde feitelijke maatregelen voor de bescherming van [kroongetuige] nóg later, pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf worden bepaald. Er is dus geen aanwijzing dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst, laat staan dat onder invloed van verboden toezeggingen in strijd met de waarheid zou zijn verklaard.
Ook overigens is niet gebleken van verboden toezeggingen.
Overeenkomst proportioneel?
Het hof zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [kroongetuige] en het afzien van vervolging van de vader van [kroongetuige] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [kroongetuige] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het openbaar ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om
[kroongetuige] niet te vervolgen in het deelonderzoek Langenhorst ruim na het sluiten van de overeenkomst door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek is genomen en dat daarbij niet het opportuniteitsbeginsel is toegepast, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het openbaar ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het openbaar ministerie gelegen in het gegeven dat [kroongetuige] – in tegenstelling tot de andere verdachten – heeft duidelijk gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Zijn verklaringen hierover acht het openbaar ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l van het Wetboek van Strafvordering. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van de Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het openbaar ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is, spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het openbaar ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er sprake kunnen zijn van een niet toelaatbare toezegging in de zin van de Aanwijzing.
Het hof stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [kroongetuige] en het openbaar ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [kroongetuige] is meegedeeld.
Ook is niet gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [kroongetuige] voor zijn handelingen in het deelonderzoek Langenhorst is te duiden als een niet toelaatbare toezegging. Artikel 226g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat in de op schrift gestelde afspraak met de kroongetuige wordt vastgelegd voor welke strafbare feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het openbaar ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is het niet onbegrijpelijk dat het openbaar ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor op dat moment al voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of waarvoor in ieder geval geldt dat de mogelijkheid van voldoende bewijs na verder onderzoek reëel is. Als het openbaar ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of vervolging zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou volgens die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het openbaar ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [kroongetuige] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat
– kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [kroongetuige] ontbrak. Het hof constateert dat ook medeverdachte [naam 24] niet is vervolgd in de zaak Langenhorst en dat er aanwijzingen zijn dat [naam 24] en [kroongetuige] zich in aanloop naar de liquidatie hebben teruggetrokken. Men kan er over twisten of daardoor het opzet niet is te bewijzen of dat er sprake is van vrijwillige terugtred, maar het hof acht de beoordeling van de slagingskans van een vervolging van [kroongetuige] in de zaak Langenhorst niet onbegrijpelijk. Er is geen sprake van een situatie waarin het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd van vervolging voor bepaalde feiten af te zien en het achterwege laten van vervolging achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het openbaar ministerie besloten dat de vader van de kroongetuige, [getuige 4] , niet zal worden vervolgd voor mogelijke betrokkenheid bij strafbare feiten in het dossier Eris. Maar voor een toezegging aan [kroongetuige] dat zijn vader niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris, is geen aanwijzing gevonden.
Netto strafeis disproportioneel?Het openbaar ministerie heeft gesteld dat de strafeis niet disproportioneel laag is. Het openbaar ministerie heeft in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [kroongetuige] , toegezegd om 50% hiervan, dus twaalf jaren gevangenisstraf, als straf te eisen.
Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het openbaar ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor de door de kroongetuige af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het openbaar ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
Het hof kan de rechtmatigheid van de basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die aan [kroongetuige] zijn ten laste gelegd. Zoals gezegd, gaat het om het medeplegen van moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat. Daarbij zijn ook de feiten in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie betrokken. Gelet op de ten laste gelegde feiten en de andere omstandigheden van het geval en in aanmerking genomen zijn ruime beoordelingsvrijheid, heeft het openbaar ministerie in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis kunnen komen. Die basisstrafeis, van 24 jaren gevangenisstraf, is niet zo laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen. Daarom acht het hof de overeenkomst met [kroongetuige] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg heeft het openbaar ministerie aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dat is ook gebeurd. De reden was dat sinds de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend niet langer kan zijn dan twee jaren. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaren in beginsel nog een nettostraf van acht jaren betekenen. Daar mocht [kroongetuige] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan, aldus het openbaar ministerie. Uitgaande van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaren in beginsel een nettostraf van tien jaren. De inhoud van de overeenkomst bood volgens het openbaar ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen dat de kroongetuige netto acht jaren moet zitten. In eerste aanleg is daarom niet 24 jaren gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaren gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaren (in plaats van twaalf jaren) gevangenisstraf.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie in afwijking van de tekst van de overeenkomst met de kroongetuige een gevangenisstraf van tien jaren in plaats van twaalf jaren heeft gevorderd. Er zijn geen aanwijzingen dat die lagere strafeis eerder aan de kroongetuige was toegezegd. Het openbaar ministerie heeft de afwijking van de in de overeenkomst genoemde bruto-eis gemotiveerd en de rechtbank heeft die motivering beoordeeld en de strafeis overgenomen. Het hof vindt in deze gang van zaken geen aanleiding de overeenkomst met de kroongetuige of de uitvoering daarvan onrechtmatig te achten. Er is geen reden om aan te nemen dat door deze gang van zaken de verklaringen van de kroongetuige zijn beïnvloed of dat op een andere manier rechtens te respecteren belangen van verdachten zijn geschaad.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?Als het openbaar ministerie los van een eventuele overeenkomst niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het openbaar ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het openbaar ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Volgens het openbaar ministerie is geen sprake geweest van een toezegging aan [kroongetuige] dat tegen hem geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de processtukken blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [kroongetuige] en zijn raadsman. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het openbaar ministerie heeft verder aangevoerd dat [kroongetuige] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ander land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul. Hij zal in het begin een redelijke tegemoetkoming van het Team Getuigenbescherming ontvangen. Uitgangspunt voor de hoogte van die tegemoetkoming is dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan moet kunnen opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus in feite ook door het Team Getuigenbescherming moeten worden betaald. Dat is volgens het openbaar ministerie geen werkelijke ontneming en uit het oogpunt van de Staat een
vestzak-broekzakaangelegenheid. Om die reden dient het openbaar ministerie geen vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in tegen [kroongetuige] .
Nog los van het feit dat niet gebleken is van een toezegging aan de kroongetuige over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende reden heeft kunnen zien om het aanhangig maken van een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Het hof betrekt hierbij ook dat bij geen van de andere verdachten in het Eris-dossier een ontnemingsvordering is ingediend (of is aangekondigd) en de hoogte van het bedrag dat [kroongetuige] voor zijn rol in de moord op [slachtoffer 21] betaald heeft gekregen (€ 10.000,-). Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is geen sprake.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat [kroongetuige] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat hij door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers. Voor zover de verdediging daarmee heeft bedoeld te betogen dat op dit punt sprake is van een (verkapte) financiële beloning en daarmee van een niet toelaatbare toezegging, kan dit betoog niet slagen. Niet is gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Bovendien is niet gebleken van enige toezegging door het openbaar ministerie dat deze eventuele schulden niet meer zouden hoeven te worden betaald.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [kroongetuige] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering. Het openbaar ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht. Uit de omvang van de vervolging, de strafeis en evenmin uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [kroongetuige] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is bij de met [kroongetuige] gemaakte afspraak als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte of het uitsluiten van de verklaringen van [kroongetuige] van het gebruik voor het bewijs, slagen dus niet.
5.1.4.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige
Meerdere raadslieden hebben gewezen op de onbetrouwbaarheid van de kroongetuige. Aangevoerd is dat [kroongetuige] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichting. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [kroongetuige] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Bijna alle raadslieden hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van (een deel van) de verklaringen van [kroongetuige] betwist. In de zaak van [medeverdachte 13] is dit punt – in eerste aanleg en herhaald in hoger beroep – als volgt verwoord:
De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [medeverdachte 14] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.
Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP) tijdens het verhoren van [kroongetuige] , het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen.
Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining en de werking van het geheugen, of om een deskundige ter zitting daarover te bevragen.
Het openbaar ministerie heeft het volgende aangevoerd. [kroongetuige] heeft in zijn kluisverklaringen uitsluitend uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [kroongetuige] bij de verhoorders in het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft hij over een onderwerp globaal telkens hetzelfde verhaal als tijdens de kluisverklaringen verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten naar aanleiding van verhelderende vragen vooral meer details dan de kluisverklaringen. Uiteindelijk is [kroongetuige] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Dat gebeurde soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met (objectieve) onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken die hij zich kennelijk niet goed herinnerde helder te krijgen. Dat ging vaak om het verduidelijken van tijd en plaats. Zo heeft [kroongetuige] zich vergist in de plaats waar een van zijn vele ontmoetingen met [medeverdachte 14] is geweest (Leiden of Zoetermeer) en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen goed in de tijd te plaatsen. Het openbaar ministerie heeft in dit verband tot slot opgemerkt dat in elk geval helder is hoe de verklaringen van [kroongetuige] tot stand zijn gekomen en dat controle voor de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uit te voeren is, als gevolg van de zeer getrapte manier van verhoren van [kroongetuige] en de woordelijke uitwerking van zijn verhoren.
Het hof stelt in dit verband voorop dat het niet de betrouwbaarheid van de persoon van
[kroongetuige] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen. Het feit dat een kroongetuige in het verleden ook bij andere misdrijven betrokken is geweest en/of dat hij in het verleden mogelijk onbetrouwbaar is gebleken wat betreft zijn verklaringen over niet in de afspraak als bedoeld in artikel 226g van het Wetboek van Strafvordering opgenomen misdrijven, is op zich geen reden om geen waarde te hechten aan zijn als kroongetuige afgelegde verklaringen. Uiteindelijk gaat het erom of de verklaringen van de kroongetuige over de aan de verdachten ten laste gelegde feiten betrouwbaar zijn.
Een kritische benadering van de verklaringen van [kroongetuige] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige en aan hem strafvermindering en bescherming in het vooruitzicht zijn gesteld in ruil voor informatie over misdrijven. Het gaat dan meestal om informatie die zonder de verklaring van de kroongetuige niet, of zeer moeilijk, door de opsporingsinstanties is te verkrijgen. De van de kroongetuige te verkrijgen informatie moet voor de opsporingsautoriteiten een meerwaarde hebben. Daarin kan een motief zijn gelegen om informatie te verschaffen die niet op waarheid berust. Om die reden is het van belang dat de door de kroongetuige gegeven informatie zoveel mogelijk wordt getoetst in het opsporingsonderzoek en bij de berechting. Om diezelfde reden dienen zijn verklaringen met extra behoedzaamheid te worden beoordeeld, zoals ook tot uitdrukking komt in de motiveringseis van artikel 360, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de bewijsminimumregel dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag worden aangenomen.
De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om de verklaringen die zien op informatie die [kroongetuige] stelt van [medeverdachte 14] te hebben verkregen. Zowel [kroongetuige] als [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide.
Uitgangspunt is dat een verklaring van een getuige over wat hij van een andere persoon heeft gehoord in beginsel bruikbaar is voor het bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [kroongetuige] zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect dat hij iets van [medeverdachte 14] heeft gehoord uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [kroongetuige] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van dergelijke verklaringen, [medeverdachte 14] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het ontkennen van de beweringen van [kroongetuige] en het presenteren van een ongeloofwaardig alternatief scenario.
De van de kroongetuige verkregen informatie is divers van aard. Zo heeft hij niet alleen verklaard over gebeurtenissen die hij zelf heeft meegemaakt, maar ook over wat hij van anderen, met name [medeverdachte 14] , heeft gehoord. Ten slotte heeft hij ook verklaard over de algemene gang van zaken bij Caloh Wagoh, waarvan hij deel heeft uitgemaakt.
Als informatie die de kroongetuige zegt te hebben verkregen van derden niet past bij de overige onderzoeksresultaten, kan maar hoeft dat niet te duiden op onbetrouwbaarheid van de kroongetuige. In dat geval is het ook mogelijk dat de kroongetuige naar waarheid heeft verklaard over wat hij heeft gehoord maar van die derde niet de juiste informatie heeft gekregen. Als voorbeeld noemt het hof een voorval in het deelonderzoek Breuk. De kroongetuige heeft verklaard dat zijn opdrachtgever hem op 5 juli 2017 heeft bericht dat het beoogde slachtoffer vanwege een file later zou komen. Dat het beoogde slachtoffer die dag na zijn vertrek uit Rotterdam om ongeveer 19.00 uur door een file is opgehouden, acht het hof niet waarschijnlijk. Voor deze ogenschijnlijke onjuistheid zijn meerdere verklaringen mogelijk: de kroongetuige kan de file hebben verzonnen, maar hij kan ook naar waarheid hebben verklaard over onjuiste informatie die hij van de opdrachtgever had gekregen, waarbij de opdrachtgever op zijn beurt deze onjuiste informatie van derden kan hebben ontvangen.
Van belang is of onderdelen van de verklaring van de kroongetuige steun vinden in ander bewijsmateriaal en passen bij de overige bevindingen van het onderzoek. De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid van beïnvloeding van de kroongetuige door de politie. In dat verband is van belang of en, zo ja, hoe en wanneer de informatie van de kroongetuige in het onderzoek is bevestigd. Hierbij is een aantal situaties te onderscheiden:
  • De informatie van de kroongetuige is geheel nieuw en wordt pas later in het onderzoek bevestigd door gegevens waarvan de kroongetuige niet op de hoogte kon zijn;
  • De informatie kan worden bevestigd met zich al in het dossier bevindende onderzoeksresultaten of andere gegevens waarvan de kroongetuige op de hoogte kon zijn;
  • De informatie wordt verkregen naar aanleiding van aan de kroongetuige voorgehouden onderzoeksresultaten.
Het is duidelijk dat de mogelijkheid van beïnvloeding in de als eerste vermelde situatie het kleinst en in de laatste situatie het grootst is.
Ook op het hof komt [kroongetuige] in zijn manier van verklaren bij de politie en de
rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting over als een getuige die duidelijk en in grote lijnen consistent en zonder te aarzelen verklaart. Van belang is ook dat [kroongetuige] ook heeft verklaard over zijn rol in zaken waarin hij tot op dat moment bij het openbaar ministerie niet in beeld was gekomen en dat zijn op punten gedetailleerde verklaringen voor een belangrijk deel bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen zoals die in het verificatie/falsificatiedossier. Veel verklaringen van [kroongetuige] vinden bevestiging in opnames van PGP- en whatsappgesprekken die pas later onder [medeverdachte 14] zijn aangetroffen. Van de aanwezigheid van die opnames waren [kroongetuige] en de politie niet op de hoogte op het moment dat de kluisverklaringen werden afgelegd. Het hof geeft daarvan enkele voorbeelden:
  • De verklaring van de kroongetuige dat een zekere “ [naam gelijkend op naam 45] ” of “ [naam gelijkend op naam 45] ” opdrachtgever voor een aantal liquidaties was, komt overeen met een PGP-gesprek tussen [medeverdachte 14] en ‘The wizzard’ waarin “ [naam gelijkend op naam 45] ” als opdrachtgever wordt genoemd;
  • De kroongetuige heeft verklaard dat [medeverdachte 14] hem een A4’tje met een foto van
[slachtoffer 23] op een bruiloft heeft laten zien. Op die foto was het hoofd van
[slachtoffer 23] omcirkeld. Op gegevensdragers van [medeverdachte 14] is een foto gevonden van een A4’tje met een foto van [slachtoffer 23] met zijn hoofd omcirkeld die ook verder aan de beschrijving van de kroongetuige voldoet;
  • [medeverdachte 14] zou opdracht hebben gegeven voor de beschieting van een woning aan de [adres] in Doorn. Op gegevensdragers van [medeverdachte 14] is een beeldopname van een PGP-gesprek aangetroffen waarin wordt gesproken over een donkere straat met bomen bij de afslag Maarn (Doorn) van de A12. Ook is op die gegevensdrager een afbeelding van een printje van een routebeschrijving van Google Maps van ‘Mijn locatie’ naar de [adres] in Doorn gevonden;
  • [medeverdachte 14] zou zijn benaderd door [medeverdachte 18] omdat zijn zoon in de problemen was gekomen door een vergismoord. Onder [medeverdachte 14] zijn beeldopnames van whatsappgesprekken en PGPgesprekken tussen beiden van ongeveer twee weken na de betreffende vergismoord over de zoon van [medeverdachte 18] aangetroffen;
  • Het geld voor de moord op [slachtoffer 21] zou op de dag na de moord door een motorrijder zijn opgehaald. Op gegevensdragers van [medeverdachte 14] is de volgende chat van
8 juli 2017 aangetroffen: “Ok ik stuur hem, hij komt op de motor”.
Ook op veel andere onderdelen worden de verklaringen van de kroongetuige bevestigd door die bij [medeverdachte 14] aangetroffen opnames. Het hof komt daar bij de bespreking van de zaakdossiers op terug.
De conclusie is dat de verklaringen van de kroongetuige in de kern en op hoofdlijnen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Wel is duidelijk gebleken dat [kroongetuige] moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde feitelijkheden (nader) heeft ingevuld en met elkaar heeft verward, zoals in de deelonderzoeken Lis en Barbera, waar hij het heeft over het Belgische slachtoffer. Ook heeft [kroongetuige] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuiging in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [kroongetuige] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord en de rol van [kroongetuige] zelf betreft.
Een aantal raadslieden heeft ook terecht erop gewezen dat het geheugen alleen al door het tijdsverloop beïnvloedbaar is en dat informatie die naderhand is verkregen, vermengd kan worden met wat een getuige zelf heeft waargenomen. Het hof komt niet tot de conclusie dat [kroongetuige] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard. Dat neemt niet weg dat de verklaringen van [kroongetuige] slechts bruikbaar zijn voor het bewijs als het hof oordeelt dat zij betrouwbaar zijn en conform de waarheid zijn afgelegd.
Ondanks de kanttekeningen die op onderdelen bij de verklaringen van [kroongetuige] kunnen worden geplaatst, blijft tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen en in het licht van de overige onderzoeksbevindingen het beeld van [kroongetuige] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de woordelijk uitgewerkte verhoren van
[kroongetuige] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen of het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken. Ook verder zijn hiervoor geen aanwijzingen te vinden. Het hof ziet geen noodzaak om in dit verband nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen.
Bewijsminimum
Een aantal raadslieden heeft aangevoerd dat de strafrechtelijke betrokkenheid van een verdachte niet enkel of in beslissende mate kan worden gegrond op de verklaring van een kroongetuige. Er moet voldoende ander bewijs zijn voor de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is deze opvatting onjuist. Het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4). De beslissing tot de bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit moet naast de eventuele verklaring van de kroongetuige ook op een of meer andere bewijsmiddelen zijn gebaseerd. Die andere bewijsmiddelen mogen volgens artikel 344a van het Wetboek van Strafvordering niet slechts bestaan uit verklaringen van andere kroongetuigen. Dat neemt niet weg dat de wettelijke regeling van de kroongetuige inclusief artikel 344a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet ertegen verzetten dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde in overwegende mate steunt op verklaringen van een getuige met wie door de officier van justitie een afspraak is gemaakt op grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:601, rov. 8.4). Dat het gebruik van een verklaring van een kroongetuige voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet is onderworpen aan een verdere wettelijke beperking dan die van artikel 344a, vierde lid, en artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, laat onverlet dat het hof bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de bewijswaarde van de verklaringen van de kroongetuige, zoals hiervoor al is overwogen, behoedzaam te werk gaat.
5.2.
Het onderzoek aan gegevensdragers en locatiegegevens
In het onderzoek Eris zijn diverse mobiele telefoons, computers en andere elektronische gegevensdragers inbeslaggenomen. De politie heeft zich toegang verschaft tot die gegevensdragers en onderzoek gedaan naar de gegevens die daarin zijn opgeslagen of anderszins zijn te vinden. Daarnaast heeft de officier van justitie in het onderzoek Eris verkeers- en locatiegegevens gevorderd, hebben telecomaanbieders toegang verleend tot dergelijke gegevens en heeft de politie ook daarnaar onderzoek gedaan.
Naar aanleiding van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en de Hoge Raad ziet het hof aanleiding ambtshalve het volgende te overwegen over het onderzoek aan de gegevens in mobiele telefoons, computers en andere gegevensdragers en over het onderzoek aan de verkeers- en locatiegegevens.
Het HvJ EU heeft geoordeeld dat een onderzoek naar de gegevens die beschikbaar zijn in een elektronische gegevensdrager, zoals een smartphone, valt onder de reikwijdte van de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (EU) 2016/680. [2] Deze richtlijn diende uiterlijk op 6 mei 2018 in nationale wetgeving te zijn omgezet. Met de wetgeving waarmee Nederland uitvoering heeft gegeven aan Richtlijn (EU) 2016/680 zijn geen wijzigingen doorgevoerd van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de regeling van de inbeslagneming van een gegevensdrager en het onderzoek van de gegevens die op of in een (mobiele) gegevensdrager zijn te vinden. [3] In HvJ EU 4 oktober 2024, zaak C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830 (
Landeck) heeft het hof geoordeeld dat voor het verkrijgen van toegang tot dergelijke gegevens voorafgaande toestemming nodig is van een rechterlijke instantie of een onafhankelijk, niet bij de opsporing betrokken, bestuursorgaan indien er een kans is dat die toegang het mogelijk maakt nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken. [4]
Richtlijn 2002/85/EG [5] geeft regels over privacy en elektronische communicatie en bepaalt (in artikel 5) dat de lidstaten het vertrouwelijke karakter van elektronische communicatie en daarmee verband houdende persoonsgegevens in de vorm van (historische)
verkeers- en locatiegegevens garanderen. Richtlijn 2002/85/EG biedt de lidstaten de mogelijkheid die vertrouwelijkheid te doorbreken voor de bestrijding, opsporing en vervolging van strafbare feiten (zie artikel 15). Daarvoor gelden voorwaarden. De richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie is in Nederland geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet. Telecomaanbieders mogen op grond van de Telecommunicatiewet de vertrouwelijkheid van de door hen verzamelde gegevens doorbreken als dit noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. In een arrest van 2 maart 2021 heeft het HvJ EU de voorwaarden voor toegang tot bewaarde verkeers- en locatiegegevens verduidelijkt en aangescherpt. [6] De toegang tot historische verkeersgegevens, waaruit (nauwkeurige) conclusies kunnen worden getrokken over de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker, moet zijn onderworpen aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijk bestuursorgaan. [7]
Naar aanleiding van HvJ EU 2 maart 2021, C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (
Prokuratuur) is de Hoge Raad tot het oordeel gekomen dat de onder andere in artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheden tot het vorderen van
verkeers- en locatiegegevens niet in overeenstemming is met de eisen die Richtlijn 2002/58/EG stelt, als de toepassing van de betreffende bevoegdheid meebrengt dat sprake is van een ernstige inmenging in het recht op bescherming van het privéleven en de beslissing tot de toepassing van die bevoegdheid wordt genomen door de officier van justitie. Vereist is in een dergelijk geval – behalve in spoedeisende situaties – dat voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit plaatsvindt. Dit voorafgaande toezicht is niet vereist wanneer het uitsluitend gaat om het verlenen van toegang tot gegevens aan de hand waarvan de betrokken gebruiker kan worden geïdentificeerd, zonder dat de gegevens in verband kunnen worden gebracht met informatie over de tot stand gebrachte communicatie. De Hoge Raad heeft in het arrest HvJ EU 2 maart 2021, C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (
Prokuratuur) aanleiding gezien te bepalen dat als de officier van justitie verkeers- en locatiegegevens wil verkrijgen die meer omvatten dan uitsluitend identificerende gegevens, hij gehouden is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris te vorderen voor het vorderen van die gegevens. [8]
Het hof constateert dat uit de procestukken niet ten aanzien van elke gegevensdrager duidelijk wordt of de rechter-commissaris, de officier van justitie of een andere opsporingsambtenaar deze in beslag heeft genomen. Waar een mobiele telefoon of een andere elektronische gegevensdrager in beslag is genomen door de rechter-commissaris kan er – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – van worden uitgegaan dat met de inbeslagneming is beoogd onderzoek naar de inhoud van deze gegevensdrager te laten doen door de politie en andere door politie en justitie ingeschakelde personen zoals deskundigen van het NFI. De bevoegdheid van de rechter-commissaris tot inbeslagneming biedt in een dergelijk geval de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan het inbeslaggenomen voorwerp, ook als dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Omdat de processtukken niet ten aanzien van elke gegevensdrager duidelijk maken door wie deze in beslag is genomen, moet ermee rekening worden gehouden dat niet alleen de rechtercommissaris maar ook de officier van justitie en andere opsporingsambtenaren elektronische gegevensdragers in beslag hebben genomen. Het hof kan bovendien aan de hand van de processtukken niet vaststellen of de rechter-commissaris – een rechterlijke instantie volgens de rechtspraak van het HvJ EU – per afzonderlijke gegevensdrager toestemming heeft gegeven voor onderzoek aan de daarin beschikbare gegevens, ook als er een kans is dat die toegang het mogelijk maakt nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken.
Daarnaast moet het hof op grond van de processtukken ervan uitgaan dat de politie zonder voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit onderzoek heeft gedaan aan gevorderde verkeers- en locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens).
In het geval dat voorafgaande toestemming (in de vorm van een schriftelijke machtiging) van de rechter-commissaris ontbreekt, is er in de zojuist bedoelde gevallen waarin een elektronische gegevensdrager bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte door de officier van justitie of een andere opsporingsambtenaar in beslag is genomen en onderzoek is gedaan naar de daarin beschikbare gegevens, waarbij er een kans bestaat dat nauwkeurige conclusies over iemands privéleven worden getrokken, en in de gevallen waarin onderzoek is gedaan aan door de officier van justitie gevorderde verkeers- en locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens), sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte.
De omstandigheid dat de officier van justitie bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte een vordering heeft gedaan tot het verstrekken van verkeers- of locatiegegevens (anders dan uitsluitend identificerende gegevens) zonder dat van tevoren een machtiging van de rechter-commissaris is verkregen, terwijl die machtiging wel was vereist, levert als zodanig geen grond op voor bewijsuitsluiting (zie HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475, rov. 6.12.4).
Naar het oordeel van het hof heeft hetzelfde te gelden ten aanzien van het vormverzuim dat zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris onderzoek is gedaan aan in een gegevensdrager beschikbare gegevens als er een kans is om nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken. Van belang hierbij is dat het uitsluiten van de resultaten van dergelijk onderzoek van het gebruik voor het bewijs niet noodzakelijk is om een schending van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM – en het daarmee overeenkomende artikel 47, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – te voorkomen, tenzij door een of meer van de vormverzuimen in het verloop van de strafprocedure complicaties zijn opgetreden die het voeren van de verdediging ernstig hebben bemoeilijkt en die vormverzuimen vervolgens niet in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen.
Dergelijke complicaties zijn door de verdediging niet gesteld en ook overigens niet gebleken.
Voor de toepassing van strafvermindering is vereist dat de verdachte door het vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim is gerechtvaardigd. Strafvermindering laat zich als rechtsgevolg dat geschikt is voor compensatie van door de verdachte ondervonden nadeel, verbinden aan onder meer vormverzuimen waardoor inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De vraag of, en de mate waarin de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is geschonden, is daarbij mede bepalend voor de ernst van het verzuim en het door het verzuim daadwerkelijk geleden nadeel. Voor de toepassing van strafvermindering moet het gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast. Als door het vormverzuim in niet meer dan geringe mate inbreuk is gemaakt op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kan de rechter volstaan met de enkele constatering van dat vormverzuim.
(HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, rov. 2.3.2 en 2.3.4.)
In het onderzoek Eris gaat het om de verdenking van zeer ernstige strafbare feiten. Het onderzoek is gericht tegen een criminele organisatie die zich zou hebben beziggehouden met het plegen van liquidaties en daarbij gebruikmaakte van PGP-telefoons. Het onderzoeken van de inhoud van inbeslaggenomen gegevensdragers was noodzakelijk. Minder ingrijpende, maar even effectieve mogelijkheden, waren niet voorhanden. De inbreuk op het privéleven van de verdachte verschilt per gegevensdrager. In het geval van gegevens in PGP-telefoons gaat het – als deze bewaard zijn gebleven – voornamelijk om communicatie over de voorbereiding en de uitvoering van ernstige misdrijven en was ook van tevoren duidelijk dat het gebruik van PGP-telefoons alleen diende om criminele activiteiten te verhullen. De kans om dan nauwkeurige conclusies over iemands privéleven te trekken is gering. Bij het onderzoek aan gegevens in andere gegevensdragers dan PGP-telefoons is in het onderzoek Eris, naast talloze gegevens over criminele gedragingen, ook toegang verkregen tot gegevens die niet met criminele activiteiten te maken hebben. Daarbij is de privacy van de verdachte en personen uit zijn directe omgeving zoals gezinsleden (wel) in het geding.
Niet is gebleken dat de politie toegang heeft verkregen tot gegevens van grote aantallen willekeurige derden, zoals het geval kan zijn bij het zich toegang verschaffen tot de op een server beschikbare gegevens, in welk geval het nemen van maatregelen ter bescherming van de privacy van derden kan zijn geboden. De gegevens waartoe in het onderzoek Eris toegang is verkregen, betreffen voornamelijk de verdachten zelf en personen uit hun omgeving.
Dat door het onderzoek aan de gegevens die in de (onder de verdachte) inbeslaggenomen gegevensdragers beschikbaar zijn en door het onderzoek aan de
verkeers- en locatiegegevens inzicht is verkregen in aspecten van het privéleven van de verdachte en eventueel degenen waarmee de verdachte contact had, is onontkoombaar. Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten die in het onderzoek Eris centraal staan het rechtvaardigt dat dit onderzoek is verricht en dat het belang daarvan opweegt tegen de daarmee gepaard gaande schending van de privacy van de verdachte en een beperkt aantal derden. Het hof gaat er dan ook van uit dat, gelet vooral op de aard en ernst van de verdenkingen, de rechter-commissaris voor dit onderzoek voorafgaande toestemming zou hebben verleend als de officier van justitie deze had gevorderd.
De verdachte heeft geen verweer gevoerd over de hier door het hof ambtshalve aan de orde gestelde vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, die (mogelijk) een inbreuk hebben gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. De verdediging heeft niet gesteld dat de belangen van de verdachte in de strafzaak door een of meer van de bedoelde vormverzuimen concreet zijn aangetast.
Het hof volstaat mede daarom met de enkele constatering dat in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte een of meerdere van de door het hof aan de orde gestelde vormverzuimen zijn begaan.

6.De waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen

6.1.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan:
  • het in het deelonderzoek Eend primair tenlastegelegde;
  • het in het deelonderzoek Mus onder 1 nog meer subsidiair tenlastegelegde;
  • het in het deelonderzoek Barbera onder 2 meer subsidiair tenlastegelegde;
  • het in het deelonderzoek Gezicht onder 4 nog meer meer subsidiair en feit 6 nog meer meer subsidiair tenlastegelegde;
  • het in het deelonderzoek Breuk onder 8 primair tenlastegelegde;
  • het in het deelonderzoek Charlie17 subsidiair tenlastegelegde;
  • het als leider deelnemen aan een criminele organisatie.
De advocaten-generaal verwijzen daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft verzocht hem vrij te spreken van het in de deelonderzoeken Eend, Mus, Gezicht en Charlie17 tenlastegelegde. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wat betreft het deelonderzoek Breuk hooguit medeplichtigheid aan moord kan worden bewezen. Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie heeft de verdediging verzocht [verdachte] vrij te spreken van de strafverzwarende kwalificatie ‘leidinggeven’.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het tenlastegelegde in het deelonderzoek Barbera.
6.3.
Het oordeel van het hof
6.3.1.
Conclusies veredelingen en identificaties
Het hof heeft op basis van de bewijsmiddelen en conclusies die zijn opgenomen in bijlage 3 onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
[verdachte]
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen stelt het hof vast dat [verdachte] schuilging achter de PGPaccounts ‘B.I.G’, ‘Keyser soze’, ‘Keyser soze0’ en ‘Keyser soze new’.
[verdachte] heeft uiteindelijk ter terechtzitting bekend dat hij tot medio april 2017 de gebruiker was van het account ‘B.I.G’, althans dat hij het betreffende toestel in die periode in zijn bezit heeft gehad en heeft gebruikt, nadat hij dit overigens aanvankelijk bij de politie zeer stellig heeft ontkend. Ook zonder deze erkenning van de zijde van [verdachte] volgt uit de gebruikte bewijsmiddelen onmiskenbaar dat [verdachte] het PGPaccount ‘B.I.G’ heeft gebruikt. Het hof volgt [verdachte] niet in zijn verweer dat hij sinds medio april 2017 niet langer schuilging achter het account ‘B.I.G’, aangezien dit wordt weersproken door de gebruikte bewijsmiddelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De PGP-naam ‘B.I.G’ behoort bij PGP-pin F19C54. Dit blijkt uit de administratie die bij [naam 3] is aangetroffen en correspondeert met de gegevens die zijn gevonden in het PGPtoestel van [kroongetuige] , waarin de naam ‘B.I.G’ ook in combinatie met de PIN F19C54 wordt genoemd. Uit de administratie van [naam 3] blijkt dat dit PGP-pinnummer in ieder geval vanaf 14 januari 2017 is gekoppeld aan het simnummer eindigend op *7053, terwijl daarbij de naam ‘Bigga’ en [plaats] ’ [
het hof begrijpt: [adres] in Nieuwegein] staat vermeld. Het hof concludeert dat de simkaart eindigend op *7053 en behorend bij de PGP-pin F19C54 op enig moment na 14 januari 2017 aan [verdachte] is verstrekt.
Het simnummer *7053 is bevraagd bij BlackBerry, waaruit naar voren is gekomen dat dit nummer ook geregistreerd stond in combinatie met het IMEInummer 356966052620491 (verder: #0491) en het IMSInummer 310170809369705 (verder: *9705), die voor het eerst is gezien op 18 april 2017.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het (gewone) telefoonnummer van [verdachte] (*3580) ook in de periode vanaf 18 april 2017 veelvuldig in de directe nabijheid is van de PGP met het
IMSI-nummer eindigend op *9705, terwijl beide toestellen gezamenlijk dezelfde reisbewegingen maken en op dezelfde momenten (ook in de nachtelijke uren) in de directe nabijheid van de woning van [verdachte] zendmasten aanstralen. Op geen enkel moment bevinden de toestellen zich rond een zelfde tijdstip op locaties die zover van elkaar af liggen dat gezamenlijke reisbewegingen onwaarschijnlijk zijn. Dat is opmerkelijk omdat beide toestellen geregeld buiten Nieuwegein zijn gebruikt.
Ook de inhoud van de hierna te bespreken berichten geeft steun aan de conclusie dat de gebruiker van ‘B.I.G’, ‘Keyser soze’, ‘Keyser soze0’ en ‘Keyser soze new’ telkens dezelfde persoon is. Op grond hiervan stelt het hof vast dat [verdachte] ook in de periode na medio april 2017 gebruik heeft gemaakt van de PGP met de accountnaam ‘B.I.G’.
[verdachte] heeft gesuggereerd dat niet hij maar bijvoorbeeld iemand die vaak met hem meereisde en/of vlak bij hem in de buurt woonde, de gebruiker van het betreffende PGP-toestel zou kunnen zijn. Dit is echter zo onwaarschijnlijk, gelet op de veelvoud aan voor [verdachte] belastende omstandigheden, dat die enkele niet nader onderbouwde suggestie niet tot een andere conclusie kan leiden. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank is nog nader onderzocht of een specifieke andere persoon, genaamd [getuige 15] , na medio april 2017 wellicht over het PGP-toestel met de accountnaam ‘B.I.G’ heeft kunnen beschikken, maar de resultaten van dat onderzoek bieden geen aanknopingspunten voor de gevolgtrekking dat die persoon in plaats van [verdachte] het toestel in zijn bezit zou hebben gehad, maar versterken juist de conclusie dat [verdachte] de accountnaam ook na medio april 2017 heeft gebruikt. In hoger beroep is [getuige 15] als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij na zijn detentie in Suriname (in maart 2017) niet meer in Nederland is geweest.
De verdediging stelt dat in verklaringen van [medeverdachte 14] en [kroongetuige] steun kan worden gevonden voor het scenario dat [getuige 15] na medio april 2017 de gebruiker is geweest van het account ‘B.I.G’. Aan het noemen van de naam [getuige 15] of [getuige 15] door [kroongetuige] en [medeverdachte 14] hecht het hof geen waarde. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij op grond van berichten in de media betrokkenheid van ene [getuige 15] vermoedt, maar hij heeft dat zelf nooit gehoord. Uit eigen wetenschap weet hij niets over [getuige 15] . Aan de verklaring van [medeverdachte 14] over [getuige 15] hecht het hof ook geen waarde. [medeverdachte 14] heeft verklaard [getuige 15] niet te kennen, maar hij zou de naam hebben gehoord van een zekere [getuige 5] . Het hof heeft vastgesteld dat het verhaal over het bestaan en de rol van [getuige 5] zeer onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig is.
Met betrekking tot de accountnamen ‘Keyser soze’, ‘Keyser soze0’ en ‘Keyser soze new’ heeft [verdachte] zich op zijn zwijgrecht beroepen. Uit de bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat [verdachte] de gebruiker is van deze accountnamen. In de genoemde PGP-chatgesprekken tussen ‘Keyser soze0’ en ‘C murder’ (veredeld als [medeverdachte 14] ) spreekt ‘Keyser soze0’ van een wapen (‘ijzer’) dat door de mannen van [medeverdachte 14] kan worden opgepikt op de [adres] in Nieuwegein, de straatnaam van het toenmalige woonadres van [verdachte] . Ook spreekt
‘Keyser soze0’ over een track [
het hof begrijpt: baken] onder zijn auto en schakelt hij [medeverdachte 14] mannen in om hem daarbij te helpen. Uit onderzoek Loos naar de poging tot liquidatie van twee mannen in Noordeloos bleek uit een melding van een Sirenebureau dat [verdachte] op
16 februari 2018 in Spanje is gecontroleerd. Dat ‘Keyser soze’ aangaf dat een baken onder zijn auto zat en dat [verdachte] op 16 februari 2018 in Spanje was, zoals in het PGP-gesprek van 10 januari 2018 door ‘Keyser soze’ wordt aangegeven, versterkt de conclusie dat
‘Keyser soze’ als accountnaam door [verdachte] werd gebruikt.
Het ligt voor de hand dat het account ‘Keyser soze new’ een nieuw account is van de gebruiker van ‘Keyser soze’ en ‘Keyser soze0’. Dit wordt bevestigd door een bericht van ‘Keyser soze new’ van 28 februari 2018 waarin wordt gesproken over een vergadering in Hotel [hotel] , volgens ‘Keyser soze new’, “1 afslag na die afslag bij mij na beneden”. Hotel [hotel] ligt aan de snelweg A2 bij afslag 11. Afslag 10 is ten noorden van afslag 11 en is de afslag van de A2 die het dichtste bij de toenmalige woning van [verdachte] aan de [adres] is gelegen.
Uit de volgende chats leidt het hof af dat de ‘Keyser soze’accounts en het ‘B.I.G’-account gebruikt werden door dezelfde persoon die ook wel als ‘big’ wordt aangeduid.
Op 11 december 2017 om 12.21 uur schrijft [medeverdachte 14] aan ‘Max Payne’, veredeld als [medeverdachte 6] : “Heb big je mail gestuurd. Voor als ik slaag of niet te bereiken ben”. ‘Max Payne’ antwoordt om 12.22 uur: “Ja sir ik heb hem”. Uit de contacttabel van een onder [medeverdachte 6] inbeslaggenomen telefoon blijkt dat het contact ‘Keyser soze’ op 10 december 2017 om 23.21 uur is toegevoegd. De tijd in die tabel is weergegeven in UTC+0. [9] Dat betekent dat de werkelijke tijd in Nederland een uur later was en exact overeenkomt met het bericht van [medeverdachte 14] dat ‘Max Payne’ de email van big ontvangt.
In de chats van 14 december 2017 tussen [medeverdachte 14] en ‘LAST MAN STANDING’ wordt gesproken over de situatie met ‘Big’ en de track, die duidelijk verwijst naar de chats tussen ‘Keyser soze0’ en [medeverdachte 14] . Op dezelfde dag vraagt ‘Max Payne’ aan ‘Keyser soze’ of het laat wordt wat het geld betreft. ‘Keyser soze’ antwoordt dat “C” dat zal geven aan ‘Max Payne’. Daarop vraagt ‘Max Payne’ aan ‘C MURDAH’ oftewel [medeverdachte 14] : “Ik tekst u omdat ik pap bij u kan halen sir”. [medeverdachte 14] antwoordt dat dit klopt maar dat ‘Max Payne’ geen geld aan big moet vragen maar dat hij dat via [medeverdachte 14] moet doen.
Op 29 maart 2018 schrijft [medeverdachte 14] via het account ‘C MURDAH’ aan ‘Max Payne’: “Hebt big gezegd dat ik je die kop geef”. Later die middag schrijft ‘Keyser soze new’ aan ‘Max Payne’: “C gaat u die kop geven als goed is sir”.
In een chat van 14 december 2017 spreken [medeverdachte 14] en ‘Keyser soze0’ over hoe ze vorig jaar zijn begonnen. Op dat moment was het bijna een jaar geleden dat [medeverdachte 14] voor het eerst contact had met ‘B.I.G’. Het staat vast dat dit account toen door [verdachte] werd gebruikt.
In een chatgesprek van 9 juli 2017 vraag [medeverdachte 14] aan ‘B.I.G’ of een verhoging van de beloning mogelijk is. De reactie van ‘B.I.G’ luidt: “Ik weet niet wat je met hem heb besproken maar ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers dus ik weet niet wat ie zegt en wij eten niks uit wat jij krijgt heb ik je al gemeld” en “Ja als je alles zelf doet maar je heb uit ervaring nu gezien dat dat niet werkt dsn zijn we 10 jaar verder voor iemand weg s bro en laatst kwam je klagen dat dat niet jullie werk us alleen heads werd gevraagd als ik m nu dit weer ga zeggen Is zomaar bro en die man houd niet van hele tijd over pap praten heb he al gemerkt”. De persoon die in juli 2017 schuilgaat achter ‘B.I.G’ benadrukt dat hij spotters, lokkers, auto’s en wapens regelt en betaalt. Hij zegt daarmee in feite dat hij een grote rol speelt in de voorbereiding van liquidaties. De omstandigheid dat [medeverdachte 14] en [verdachte] – ervan uitgaande dat [verdachte] schuilgaat achter de accountants ‘Keyser soze’, ‘Keyser soze0’ en ‘Keyser soze new’ – in december 2017 terugblikken op het begin van hun samenwerking past naar het oordeel van het hof beter bij het scenario dat na medio april 2017 [verdachte] de gebruiker van ‘B.I.G’ is gebleven en dat alleen [verdachte] achter de accounts ‘B.I.G’ en ‘Keyser soze’, ‘Keyser soze0’ en ‘Keyser soze new’ schuilging, dan bij het scenario dat vanaf medio april 2017 iemand anders ‘B.I.G’ is gaan gebruiken en dat die persoon dan in juli 2017 benadrukt dat hij spotters, lokkers, auto’s en wapens regelt en betaalt en daarmee in feite zegt dat hij een grote rol speelt in de voorbereiding van liquidaties, zonder dat die grote rol van die andere persoon in het gesprek in december 2017 tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] ergens tot uitdrukking komt.
In hetzelfde chatgesprek van 9 juli 2017 praten [medeverdachte 14] en ‘B.I.G’ ook over Suriname. [medeverdachte 14] zegt dat hij daar bezig is een chapter van zijn motorclub te openen. De gebruiker van ‘B.I.G’ merkt dan op “Ja was daar februari”, wat past bij de reis naar Suriname die [verdachte] met zijn gezin in februari 2017 in verband met de verjaardag van zijn schoonvader heeft gemaakt.
Namens [verdachte] is aangevoerd dat uit het bericht van ‘Keyser soze0’ inhoudende dat een jongen al een paar dagen loopt te kloten bij iemand in de straat kan worden afgeleid dat iemand anders dan ‘Keyser soze0’ wordt geobserveerd en dat dus ‘Keyser soze0’ de persoon ‘big’ niet kan zijn. Het hof deelt die conclusie niet. Zoals gezegd, blijkt uit het vervolg van de chats dat de auto van ‘Keyser soze0’ is voorzien van een peilbaken. Dat wijst er juist op dat ‘Keyser soze0’ zelf werd geobserveerd en dat ‘Keyser soze0’ en ‘big’ in deze berichten dezelfde persoon zijn.
Overige verdachten
Het hof concludeert ten aanzien van de andere verdachten het volgende:
- [medeverdachte 14] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘CB1D45’ (tussen 18 en
20 februari 2017), ‘C murder/971817’, ‘C MURDAH’, ‘C40’ en NN2 (deelonderzoek Goudvink);
- [medeverdachte 2] is de gebruiker van het PGP-account ‘The wizzard’;
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van het PGP-account ‘Max Payne’ en [medeverdachte 6] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’ en ‘Max’;
  • [medeverdachte 3] is van 22 tot en met 24 februari 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘CB1D45’ en [medeverdachte 3] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’;
  • [medeverdachte 7] is van 14 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 de gebruiker van het
PGP-account ‘CB1D45’ en [medeverdachte 7] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 7] ’;
- [medeverdachte 10] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 10] ’;
  • [medeverdachte 18] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 18] ’;
  • [medeverdachte 17] is de gebruiker van het PGP-account ‘Storing’.
6.3.2.
Eend
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.2.1.
De aangetroffen chats
Op 2 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘971817’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘Lone ranger’. Dit account is niet veredeld. ‘Lone ranger’ stuurt in dit gesprek aan [medeverdachte 14] : “Sportschool adres [adres] in Meern sir. Huis adres is [adres] ”.
Op 4 februari 2017 stuurt ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] , naar [medeverdachte 14] : “Is zijn gym trouwens sir!”. Vervolgens stuurt [medeverdachte 2] een bericht van ‘B.I.G’, veredeld als [verdachte] , door dat afkomstig is van het account ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKERS’, door het hof aangeduid als de opdrachtgever. Hierin staat: “Hy sluit hem vaak af alleen”. [medeverdachte 2] stuurt daarna naar [medeverdachte 14] dat hij een klein moment moet hebben en dat [medeverdachte 2] zo alles zal doorsturen.
Uit het dossier van de deelonderzoeken Mus, Kraai, Duif en Spreeuw blijkt dat er op 18 en 19 februari 2017 eveneens een PGP-chatgesprek plaatsvindt tussen een account veredeld als [medeverdachte 14] , ‘CB1D45’, en [medeverdachte 2] waar min of meer op dezelfde manier informatie wordt gedeeld over personen (‘ [naam gelijkend op namen slachtoffer 1 en 2] ’, ‘ [bijnaam] ’, ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ en ‘ [bijnaam] en [bijnaam] ’) die moeten worden geliquideerd.
Op 26 februari 2017 stuurt [verdachte] de berichten “In die porsche ryd zyn vriendin vaak klopt” en “Sir dat is die man precies op die foto die u stuurde” door van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKERS’. [medeverdachte 14] reageert daarop door te stellen dat hij dan genoeg weet.
Er is nader onderzoek gedaan naar de inhoud van bovengenoemde gesprekken. Hieruit is gebleken dat in februari 2017 op de [adres] in de Meern een democenter was gevestigd van de sportschool [sportschool] . De uiteindelijke belanghebbende van deze sportschool was [slachtoffer 15] . [slachtoffer 15] had in februari 2017 een relatie met [naam 46] . Zij woonde in 2017 op de [adres] in Utrecht. Deze [naam 46] had van 17 april 2015 tot 25 februari 2017 een Porsche Panamera op naam staan.
Verder bleek uit onderzoek naar de onder [medeverdachte 14] inbeslaggenomen Acer-laptop dat hierop verschillende afbeeldingen van [slachtoffer 15] staan.
6.3.2.2.
De rol van [medeverdachte 2]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat geprobeerd is [medeverdachte 14] uit te lokken tot het liquideren van [slachtoffer 15] door aan hem berichten te sturen waarin informatie over
[slachtoffer 15] wordt gedeeld. Het hof overweegt over de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 2] daarbij het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aanvankelijk op 2 februari 2017 ene ‘Lone Ranger’ via een
PGP-toestel aan [medeverdachte 14] informatie geeft over een persoon die is veredeld als [slachtoffer 15] , te weten het adres van zijn sportschool en zijn huisadres. Op 4 februari 2017 stuurt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] : “Is zijn gym trouwens sir!”. Daarmee geeft [medeverdachte 2] kennelijk aan [medeverdachte 14] informatie over de sportschool van [slachtoffer 15] . Aansluitend stuurt [medeverdachte 2] nadere informatie aan [medeverdachte 14] , te weten dat ‘hij’ [
het hof begrijpt: [slachtoffer 15]] zijn gym vaak alleen afsluit. Dit bericht is afkomstig van een account van de opdrachtgever, die dit bericht naar [verdachte] heeft gestuurd terwijl [verdachte] dit bericht op zijn beurt aan [medeverdachte 2] heeft gestuurd. Aansluitend bericht [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] dat hij nog even een moment moet hebben en dat [medeverdachte 2] zo alles zal doorsturen. Op 26 februari 2017 stuurt [verdachte] een bericht van de opdrachtgever over de auto waarin de vriendin van [slachtoffer 15] rijdt en een tekst over een foto, althans de bevestiging dat “dat de man op de foto is die u stuurde”. Aangezien op gegevensdragers bij [medeverdachte 14] foto’s van [slachtoffer 15] zijn aangetroffen, neemt het hof als vaststaand aan dat [medeverdachte 14] een foto heeft gestuurd aan de organisatie van de opdrachtgever en dat daarnaar verwezen wordt. Op dat moment antwoordt [medeverdachte 14] dat hij genoeg weet. Het hof ziet dit als het moment waarop de uitlokking van [medeverdachte 14] is voltooid. [medeverdachte 14] weet dan genoeg en heeft daarmee zijn wil om de moord op [slachtoffer 15] te gaan organiseren bepaald.
Dat de informatie die [medeverdachte 2] , [verdachte] , de persoon achter ‘Lone Ranger’ en de opdrachtgever aan [medeverdachte 14] hebben verstrekt daadwerkelijk betrekking heeft op het plan om [slachtoffer 15] te liquideren, staat voor het hof vast. De informatie-uitwisseling moet gezien worden in de context van de andere contacten die [medeverdachte 2] en/of [verdachte] , [medeverdachte 14] en de opdrachtgever met elkaar hadden in de deelonderzoeken Mus, Kraai, Duif en Spreeuw en die het hof heeft geduid als onmiskenbaar betrekking hebbend op voorgenomen liquidaties. In die contacten wordt ook regelmatig gesproken over bedragen die betaald worden als de voorgenomen liquidaties zouden worden uitgevoerd. Bovendien blijkt ook uit het latere berichtenverkeer in november 2017 tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever dat [medeverdachte 14] de opdracht tot de liquidatie heeft aanvaard, aangezien hij in die berichten verslag doet van de acties die hij tot dat moment heeft ondernomen en hij in die berichten opmerkt dat [slachtoffer 15] nog een keer gefilmd moet worden en dat er daarna ‘actie’ is.
Ook het contact dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] eerder op 4 februari 2017 hadden ging over het afhandelen van een liquidatie, namelijk het in brand steken van een auto die was gebruikt bij de liquidatie van [slachtoffer 11] op 31 januari 2017.
De verdediging heeft betoogd dat [medeverdachte 2] geen berichten heeft (door)gestuurd die kunnen zien op de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 15] . Verder is aangevoerd dat het betrekken van de gang van zaken in de andere zaaksdossiers bij de beoordeling van het zaakdossier Eend verboden schakelbewijs zou opleveren en dat de communicatie ook past bij andere misdrijven zoals diefstal met geweld, mishandeling en ontvoering.
Het hof volgt de verdediging van [medeverdachte 2] niet in het verweer. Er is geen reden de berichten over [slachtoffer 15] geheel los van de andere berichten te bezien en uit hun context te halen. De betreffende berichten passen naadloos in de context van de andere berichten die zijn verzonden door ‘Lone Ranger’ en [verdachte] over dit beoogde slachtoffer en bevatten informatie die relevant kan zijn voor de voorgenomen liquidatie. De berichten hebben betrekking op de sportschool en de omstandigheid dat het beoogde slachtoffer die vaak alleen afsluit. Bovendien stuurt [medeverdachte 2] rechtstreeks aan [medeverdachte 14] het bericht dat hij, [medeverdachte 2] , “straks alles door zal sturen”. Hieruit blijkt de rol van betekenis die [medeverdachte 2] speelt in de informatieverschaffing aan [medeverdachte 14] . Uit de bedoelde context van de andere zaken waarbij het hof strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 2] heeft aangenomen, blijkt dat [medeverdachte 2] weet had van de betekenis van de berichten die hij (door)zond, dat die betrekking hadden op een voorgenomen liquidatie, zodat hij willens en wetens heeft bijgedragen aan de uitlokking van [medeverdachte 14] . Dat niet vast zou staan dat het voornemen tot liquidatie voldoende serieus was, is onaannemelijk, gelet op de genoemde context en de omstandigheid dat daadwerkelijk door de organisatie van [medeverdachte 14] in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever liquidaties zijn uitgevoerd.
In deze fase van de samenwerking vond de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] nog niet rechtstreeks plaats, maar via [verdachte] en [medeverdachte 2] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren op die manier een belangrijke schakel in het contact tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever. Gelet daarop is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [medeverdachte 2] sprake is geweest van voorbedachte raad. Omdat de moord destijds niet is uitgevoerd, acht het hof op grond van het bovenstaande het ten laste gelegde medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord op
[slachtoffer 15] wettig en overtuigend bewezen.
6.3.2.3.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat geprobeerd is [medeverdachte 14] uit te lokken tot het liquideren van [slachtoffer 15] door aan hem berichten te sturen waarin informatie over
[slachtoffer 15] wordt gedeeld. Het hof overweegt over de strafbare betrokkenheid van [verdachte] daarbij het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aanvankelijk op 2 februari 2017 ene ‘Lone Ranger’ via een
PGP-toestel aan [medeverdachte 14] informatie geeft over een persoon die is veredeld als [slachtoffer 15] , te weten het adres van zijn sportschool en zijn huisadres. Op 4 februari 2017 stuurt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] : “Is zijn gym trouwens sir!”. Daarmee geeft [medeverdachte 2] kennelijk aan [medeverdachte 14] informatie over de sportschool van [slachtoffer 15] . Aansluitend stuurt [medeverdachte 2] nadere informatie aan [medeverdachte 14] , te weten dat ‘hij’ [
het hof begrijpt: [slachtoffer 15]] zijn gym vaak alleen afsluit. Dit bericht is afkomstig van een account van de opdrachtgever, die dit bericht naar [verdachte] heeft gestuurd, terwijl [verdachte] dit bericht op zijn beurt aan [medeverdachte 2] heeft gestuurd. Aansluitend bericht [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] dat hij nog even een moment moet hebben en dat [medeverdachte 2] zo alles zal doorsturen. Op 26 februari 2017 stuurt [verdachte] een bericht van de opdrachtgever over de auto waarin de vriendin van [slachtoffer 15] rijdt en een tekst over een foto, althans de bevestiging dat “dat de man op de foto is die u stuurde”. Aangezien op gegevensdragers bij [medeverdachte 14] foto’s van [slachtoffer 15] zijn aangetroffen, neemt het hof als vaststaand aan dat [medeverdachte 14] een foto heeft gestuurd aan de organisatie van de opdrachtgever en dat daarnaar verwezen wordt. Op dat moment antwoordt [medeverdachte 14] dat hij genoeg weet. Het hof ziet dit als het moment waarop de uitlokking van [medeverdachte 14] is voltooid. [medeverdachte 14] weet dan genoeg en heeft daarmee zijn wil om de moord op [slachtoffer 15] te gaan organiseren bepaald.
Dat de informatie die [medeverdachte 2] , [verdachte] , de persoon achter ‘Lone Ranger’ en de opdrachtgever aan [medeverdachte 14] hebben verstrekt daadwerkelijk betrekking heeft op het plan om [slachtoffer 15] te liquideren, staat voor het hof vast. De informatie-uitwisseling moet worden gezien in de context van de andere contacten die [medeverdachte 2] en/of [verdachte] , [medeverdachte 14] en de opdrachtgever met elkaar hadden in de deelonderzoeken Mus, Kraai, Duif en Spreeuw en die het hof heeft geduid als onmiskenbaar betrekking hebbend op voorgenomen liquidaties. In die berichten wordt ook regelmatig gesproken over bedragen die betaald worden als de voorgenomen liquidaties zouden worden uitgevoerd. Bovendien blijkt ook uit het latere berichtenverkeer in november 2017 tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever dat [medeverdachte 14] de opdracht tot de liquidatie heeft aanvaard, aangezien hij in die berichten verslag doet van de acties die hij tot dat moment heeft ondernomen en hij in die berichten opmerkt dat [slachtoffer 15] nog een keer gefilmd moet worden en dat er daarna ‘actie’ is.
Het hof volgt de verdediging van [verdachte] niet in het verweer dat [verdachte] slechts de doorgever van berichten was en dat hij in de zaak Eend niet op de hoogte was van de strekking van de berichten. Uit de bovengenoemde context van het deelonderzoek Mus, waarbij het hof strafbare betrokkenheid van [verdachte] aanneemt, blijkt dat [verdachte] weet had van de betekenis van de berichten die hij (door)zond. Uit enkel het eerste door [verdachte] in februari 2017 van de opdrachtgever aan ‘The wizzard’ doorgestuurde bericht kan nog niet worden opgemaakt dat het om een liquidatie gaat. Maar op 19 februari 2017 heeft [verdachte] een bericht van de opdrachtgever aan ‘The wizzard’ doorgestuurd met de volgende inhoud: “En sir fiets in de fik met die hond erin beste geen fouten sir”. Dit bericht gaat niet over het beoogde slachtoffer in de zaak Eend, maar maakt wel duidelijk dat de van en naar de opdrachtgever gestuurde berichten verband houden met liquidaties. Ondanks die duidelijke inhoud is [verdachte] verdergegaan met het doorsturen van berichten, ook over [slachtoffer 15] op
26 februari 2017. Daarmee heeft hij willens en wetens bijgedragen aan de poging tot uitlokking van [medeverdachte 14] . Dat de informatie die hij doorgaf van anderen afkomstig was en via ‘The wizzard’ weer bij [medeverdachte 14] terechtkwam, maakt zijn rol niet minder belangrijk.
In deze fase van de samenwerking vond de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] nog niet rechtstreeks plaats, maar via [verdachte] en [medeverdachte 2] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren op die manier een belangrijke schakel in het contact met de opdrachtgever. Gelet daarop is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad. Omdat de moord destijds niet is uitgevoerd, acht het hof op grond van het bovenstaande het ten laste gelegde medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord op
[slachtoffer 15] wettig en overtuigend bewezen.
6.3.3.
Mus
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.3.1.
De aangetroffen chats
Op 18 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘CB1D45’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] . [medeverdachte 14] vraagt aan [medeverdachte 2] : “Wie zoek je” en “Wat staat op (…) hoofd sir!!”. [medeverdachte 2] antwoordt dat hij “70 de hoofd geeft” met “onze yzers en fietsen”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘70 de hoofd’ € 70.000,- per liquidatie wordt bedoeld en dat met ‘yzers’ en ‘fietsen’ vuurwapens en auto’s worden bedoeld. [medeverdachte 14] antwoordt aan [medeverdachte 2] dat hij de service van de organisatie goed vindt. Verder wordt nog besproken dat [medeverdachte 14] “niets aan vijanden verkoopt alleen de dood. Alleen de dood” en dat hij “wist dat er oorlogskast was”, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat “die kast leeg moet op hun allemaal” en dat de kas(t) “nog laaaaaaang niet leeg is”. [medeverdachte 2] noemt dat ze “ratten moeten bestrijden broer” en vraagt “we zijn 1 team toch sir?”. [medeverdachte 14] antwoordt hierop: “Jaaa” en “Meer dan 1”.
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] via de chat aan het verkennen zijn wat zij voor elkaar kunnen betekenen en dat het daarbij om het liquideren van personen gaat. Ook leidt het hof uit het gesprek af dat [medeverdachte 2] zorgt voor vuurwapens en auto’s en dat hij geld in het vooruitzicht stelt. Uit het chatgesprek van 19 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] blijkt dat een ‘soldaat’ van [medeverdachte 14] ook daadwerkelijk een ‘yzer’ bij [medeverdachte 2] heeft opgehaald. [medeverdachte 14] geeft hiervan een ontvangstbevestiging aan [medeverdachte 2] .
In het vervolg van het chatgesprek van 18 februari 2017 worden door [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] personen besproken die worden gezocht. Een van die personen wordt “ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ”, “ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ” of “ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ” genoemd. Deze persoon zou in een witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] rijden. Uit de politiesystemen blijkt dat [slachtoffer 3] in 2017 meermalen in een auto met dit kenteken is gecontroleerd. [medeverdachte 14] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij “ [naam gelijkend op slachtoffer 3] wil”. [medeverdachte 2] antwoordt hierop met “Ja graag!”. [medeverdachte 14] vraagt vervolgens voor “hoeveel” en zegt dat ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ “heeel dichtbij is” en “zeg met wat je met hem wilt en de prijs kan komende week”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Laats wou hem lokken maar ging mis hij kwam met gepantserde wagen en nog aanhang met andere auto’s en die head was alleen hij zou ook zelf rijden!”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘head’ schutter wordt bedoeld. [medeverdachte 2] noemt vervolgens de prijs waar [medeverdachte 14] om vraagt: “Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”. Het hof begrijpt dat met ‘80’ wordt bedoeld een bedrag van € 80.000,-. [medeverdachte 14] antwoordt: “Ok”, “Maak er werk van” en “Ik hou je op de hoogte”. [medeverdachte 2] geeft nog mee dat het ook top is als [medeverdachte 14] hem in de fiets kan verbranden.
Op 19 februari 2017 overdag en aan het begin van de avond stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 14] een aantal berichten van ‘B.I.G’, veredeld als [verdachte] , door, al dan niet eerst doorgestuurd vanaf het account ‘TICKET TO HELL MOTHERFUCKERS’ naar [verdachte] . Het hof beschouwt de persoon achter dit account als de opdrachtgever. Deze berichten luiden: “B.I.G [02/19/2017 @ FW: TICKET TO HELL MOTHERFUCKERS 15.20] En sir fiets in de fik met die hond erin beste geen fouten sir”, “B.I.G [02/19/2017 @ 15.52] Hahahaha ok heel sterk bro mensen naar ons hart zijn dit” en “B.I.G [02/19/2017 @ 15.51] Laat m aub vndg slapen zou mooi zijn”. [medeverdachte 2] stuurt naar [medeverdachte 14] dat “iedereen jullie begint te mogen broer is alleen maar goed teken!”. Een paar uur later vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 2] “Bro hoe bgaat t met [naam gelijkend op slachtoffer 3] hou me op de hoogte zien ze m vndg”. [medeverdachte 2] heeft dit doorgestuurd naar [medeverdachte 14] . Als [medeverdachte 14] hierop stuurt dat ze “al goed contact met degene die mee gaat helpen” hebben en dat “hij hem nu in positie moet zetten”, antwoordt de opdrachtgever via de accounts van [verdachte] en [medeverdachte 2] : “Met gods wil sir whoooooooppppp (…) ooooooooooooooooppppp dat wil ik horen whoooppppppp whooooppppp Jij ook bedankt bro!”. Om 23.47 uur laat [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 2] weten dat “hij er vandaag niet was”, dat “de mensen die hem rijden en thuiszetten ons gaan seinen” en “dus nog heel even geduld iedereen staat klaar”. [medeverdachte 14] laat [medeverdachte 2] weten dat hij naar huis gaat, maar dat hij er “morgen weer op is”, “hij [
het hof begrijpt: [slachtoffer 3]] zit al in de net… nu timeren” en “je voelt me. deze gaat nergens dan naar boven”. Op 22 februari 2017 om 21.4x uur geeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 14] het kenteken, type en kleur door van de auto die bij [slachtoffer 3] in gebruik is. Enkele minuten later geeft [medeverdachte 14] het kenteken door aan [medeverdachte 2] .
Het hof leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] betrokken is bij de opdracht aan [medeverdachte 14] tot het liquideren van [slachtoffer 3] en dat [medeverdachte 14] aan beiden verslag uitbrengt over de voortgang.
6.3.3.2.
De rol van [medeverdachte 2]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat geprobeerd is [medeverdachte 14] uit te lokken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 3] . Het hof overweegt over de strafbare betrokkenheid van [medeverdachte 2] daarbij het volgende.
[medeverdachte 2] heeft in een reeks PGP-chatberichten tussen hem en [medeverdachte 14] , die onmiskenbaar over uit te voeren liquidaties gaan, laten weten dat hij [slachtoffer 3] wilde. [medeverdachte 2] heeft daarbij ook de prijs voor deze voorgenomen liquidatie aan [medeverdachte 14] gemeld en duidelijk gemaakt wanneer hij wilde dat de liquidatie zou plaatsvinden. Bovendien heeft iemand namens [medeverdachte 14] een wapen voor de liquidatie bij [medeverdachte 2] opgehaald. [verdachte] heeft bij [medeverdachte 2] geïnformeerd naar de stand van zaken rond de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 3] , hij heeft berichten van de opdrachtgever over deze voorgenomen liquidatie doorgestuurd aan [medeverdachte 2] en hij heeft ook zelf aan [medeverdachte 2] aanwijzingen over de voorgenomen liquidatie doorgestuurd. In deze fase van de samenwerking verliep de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] nog niet rechtstreeks, maar via [verdachte] en [medeverdachte 2] , zodat [verdachte] en [medeverdachte 2] een belangrijke schakel waren in het contact met de opdrachtgever. Op grond daarvan is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [medeverdachte 2] sprake is geweest van voorbedachte raad. Omdat de moord destijds niet is uitgevoerd, acht het hof het aan [medeverdachte 2] ten laste gelegde medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord op [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal [medeverdachte 2] vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Omdat in strafrechtelijke zin geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van de liquidatie, geldt dat de voor deze varianten van de tenlastelegging vereiste poging niet bewezen verklaard kan worden.
6.3.3.3.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen onder meer af dat [medeverdachte 14] is uitgelokt tot het liquideren van [slachtoffer 3] doordat aan hem berichten zijn gestuurd waarin informatie over [slachtoffer 3] wordt gedeeld. Het hof overweegt over de strafbare betrokkenheid van [verdachte] daarbij het volgende.
[verdachte] heeft in een reeks PGP-chatberichten tussen hem en [medeverdachte 2] , die onmiskenbaar over uit te voeren liquidaties gingen, gevraagd naar de voortgang van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 3] , berichten van de opdrachtgever doorgestuurd en voor deze voorgenomen liquidatie informatie en instructies doorgegeven aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft in een reeks chatberichten tussen hem en [medeverdachte 14] laten weten dat hij [slachtoffer 3] wilde, daarbij aan [medeverdachte 14] ook de prijs voor deze voorgenomen liquidatie gemeld en duidelijk gemaakt wanneer hij wilde dat de liquidatie zou plaatsvinden. Bovendien heeft iemand namens [medeverdachte 14] een wapen voor de liquidatie bij [medeverdachte 2] opgehaald. Ook heeft [medeverdachte 2] voornoemde berichten van [verdachte] doorgezonden aan [medeverdachte 14] . In deze fase van de samenwerking verliep de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] nog niet rechtstreeks, maar via [verdachte] en [medeverdachte 2] , zodat [verdachte] en [medeverdachte 2] een belangrijke schakel waren in het contact met de opdrachtgever. Zo vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] om foto’s te sturen naar “big”, geeft [medeverdachte 14] in de chat met [medeverdachte 2] aan dat hij met “big” praat en stuurt [verdachte] op 26 februari 2017 een bericht van de opdrachtgever over een aan hem gestuurde foto rechtstreeks door naar [medeverdachte 14] . Ook in deze zaak geldt dat de van [verdachte] afkomstige berichten bezien moeten worden tegen de achtergrond van de van [verdachte] afkomstige berichten in andere deelonderzoeken, waaronder Eend en Barbera. Het gaat dan niet alleen om berichten die naar het account ‘The wizzard’ zijn verstuurd, maar ook om berichten die rechtstreeks naar [medeverdachte 14] zijn verstuurd. Het is duidelijk dat dit berichtenverkeer zag op liquidaties en betalingen daarvoor. Op grond daarvan is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
De verdediging van [verdachte] heeft aangevoerd dat – voor zover de genoemde berichten al aan [verdachte] kunnen worden toegeschreven – daaruit niet kan volgen dat hij de moord op [slachtoffer 3] (samen met een of meer anderen) heeft uitgelokt. Daartoe zou zijn bijdrage te gering zijn en bovendien zou [medeverdachte 14] al zijn uitgelokt door ‘The wizzard’ op het moment dat de berichten die aan [verdachte] worden toegeschreven zouden zijn verzonden. Het hof verwerpt dit verweer. De berichten van [verdachte] zoals die uit de gebruikte bewijsmiddelen blijken, dragen in belangrijke mate bij aan de uitlokking van [medeverdachte 14] . Zij bevatten informatie over het tijdstip en de manier waarop de liquidatie moet plaatsvinden. Ten slotte is van belang dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de berichten die door het hof aan [verdachte] worden toegeschreven niet van zijn hand zouden zijn dan wel niet door [verdachte] zouden zijn doorgezonden.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad. Omdat de moord destijds niet is uitgevoerd, acht het hof op grond van het bovenstaande het ten laste gelegde medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord op [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
Het hof zal [verdachte] vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Omdat in strafrechtelijke zin geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van de liquidatie, geldt dat de voor deze varianten van de tenlastelegging vereiste poging tot moord niet bewezen verklaard kan worden.
De rol van [medeverdachte 14] in de Vogelzaken (Eend, Kraai, Spreeuw, Mus en Duif)
[medeverdachte 14] is in eerste aanleg vrijgesproken van het tenlastegelegde in de Vogelzaken, zijnde verschillende gevallen van voorbereiding van moord, op de grond dat er geen bewijs is dat de telefoon waarmee hij berichten uitwisselde bestemd was tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid en niet alleen om bij de voorbereiding daarvan te gebruiken. Tegen die vrijspraken stond voor [medeverdachte 14] geen hoger beroep open (artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering). [medeverdachte 14] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover het die feiten betreft.
Het hof neemt het berichtenverkeer van [medeverdachte 14] met derden wel in aanmerking bij de beoordeling van de aan hem ten laste gelegde deelname (als leider) aan een criminele organisatie. Uit het berichtenverkeer met de opdrachtgever, ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’, maar ook met onbekend gebleven derden zoals de gebruiker van het PGP-account ‘Lone Ranger’, blijkt dat [medeverdachte 14] liquidatieopdrachten aannam.
6.3.4.
Barbera
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
Anders dan de rechtbank laat het hof bij dit deelonderzoek de verklaringen van [kroongetuige] niet volledig buiten beschouwing. Het hof zal echter uitsluitend die onderdelen uit de verklaringen van [kroongetuige] voor het bewijs gebruiken die in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
[kroongetuige] is niet zelf betrokken geweest bij dit misdrijf en heeft zijn wetenschap daarvan alleen van horen zeggen. Ook blijkt [kroongetuige] niet van alles volledig en juist op de hoogte te zijn. Zo geeft hij in zijn verklaringen aan dat het beoogde doelwit “ [bijnaam] ” was, met wie het latere slachtoffer [slachtoffer 4] (onderzoek Lis) wordt bedoeld, terwijl het in deze zaak (zoals hierna wordt besproken) gaat om [slachtoffer 10] als het beoogde slachtoffer. Dat
[kroongetuige] zich op sommige onderdelen vergist of dingen door elkaar haalt, doet echter zonder meer niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen op andere onderdelen.
6.3.4.1.
Het uitlokken van een liquidatie
Op 5 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘C murder’, veredeld als [medeverdachte 14] , en het account ‘B.I.G’, veredeld als [verdachte] . [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 14] of “ze die man in Roermond willen doen”. [medeverdachte 14] antwoordt hierop bevestigend. [verdachte] geeft [medeverdachte 14] te kennen dat hij het gaat opzetten. [medeverdachte 14] laat aan [verdachte] weten dat ze klaarstaan. Het hof stelt op basis van dit chatgesprek vast dat ‘C murder’ en ‘B.I.G’ bezig zijn geweest met een voorgenomen liquidatie, waarvan het beoogde slachtoffer “die man in Roermond” was. Het hof gaat er, zoals hierna nog wordt overwogen, van uit dat het hierbij gaat om [slachtoffer 10] . De liquidatie heeft niet plaatsgevonden.
Op 9 maart 2017 vanaf 21.42 uur neemt ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] , deel aan het PGPchatgesprek, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] is mislukt. Het hof leidt uit de inhoud van deze en daarna gevoerde chats af dat [medeverdachte 2] samen met [verdachte] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie van [slachtoffer 10] .
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat op 9 maart 2017 vanaf 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 2] op de hoogte is van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 14] dat het niet mis mag gaan. [medeverdachte 14] antwoordt hierop dat [medeverdachte 2] “Big” het moet laten uitleggen. [medeverdachte 14] stuurt vervolgens naar [verdachte] dat hij het “Wizz” moet uitleggen. [medeverdachte 14] laat nog wel aan [medeverdachte 2] weten dat hij vindt dat de “tata” het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl “jullie” hem betalen. [medeverdachte 14] geeft vervolgens aan naar de “heads” te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [medeverdachte 14] aan [verdachte] wat hij de “heads” kan zeggen. [verdachte] antwoordt hierop dat er morgen wat “pap” [
het hof begrijpt: geld] wordt gestuurd voor de moeite en dat [medeverdachte 14] dat dan kan delen. [medeverdachte 14] vindt dit goed. In de nacht van 10 op
11 maart 2017 vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 2] wat het adres is. [medeverdachte 2] antwoordt hierop: “ [adres] ”. [medeverdachte 14] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij iemand stuurt en geeft dat adres vervolgens via WhatsApp aan [naam 35] door. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 14] of het klopt dat “Big” “35” heeft afgesproken. [medeverdachte 14] antwoordt hierop: “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [medeverdachte 14] laat aan [medeverdachte 2] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 2] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [naam 35] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [adres] in Amsterdam gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] het redelijk vindt. [medeverdachte 2] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!”. Vervolgens antwoordt [medeverdachte 14] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar Satan te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000,- aan [medeverdachte 14] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 2] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [medeverdachte 14] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt het hof af dat [medeverdachte 14] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
Het hof leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [verdachte] en [medeverdachte 2] gezamenlijk [medeverdachte 14] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [medeverdachte 14] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit wat het hof hierna overweegt over de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [medeverdachte 14] is verteld waar het slachtoffer op het moment van de voorgenomen liquidatie zou zijn, dat het over een Marokkaanse man uit Roermond gaat die [slachtoffer 10] heet, dat hij lang en kaal is en dat hij in een Mazda rijdt.
6.3.4.2.
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 10] ’, ‘Roermond’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 10] . [slachtoffer 10] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1.80 m lang. [slachtoffer 10] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt in verband gebracht met de handel in harddrugs. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat [slachtoffer 10] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was. Dat [slachtoffer 10] niet heeft verklaard of hij op 9 maart 2017 in Spijkenisse is geweest, doet daaraan niet af.
6.3.4.3.
De plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [medeverdachte 14] aan [naam 31] gevraagd wat het adres is van café
[cafe] en of dit café nog open is voor publiek. Café [cafe] was gelegen aan de [adres] in Spijkenisse. In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling Spijkenisse van Caloh Wagoh gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [medeverdachte 14] contact met [naam 24] . Om 19.33 uur laat [naam 24] aan [medeverdachte 14] weten dat hij thuis is op de [adres] in Spijkenisse en dat dat vlakbij het café is. [naam 24] vraagt aan [medeverdachte 14] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [medeverdachte 14] antwoordt hierop dat [naam 24] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [naam 24] aan [medeverdachte 14] of hij al wat weet. [medeverdachte 14] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [naam 24] moet wachten. Daarna zijn er tussen [medeverdachte 14] en [naam 24] nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen waarvan de inhoud niet bekend is geworden.
Uit de hierna te bespreken chatberichten tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] blijkt dat het beoogde doelwit bij een café zou komen. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 10] op de avond van 9 maart 2017 in of in de buurt van café
[cafe] in Spijkenisse zou worden geliquideerd.
6.3.4.4.
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
6.3.4.4.1.
Gebruik PGP-telefoon door [medeverdachte 14]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [medeverdachte 14] en [verdachte] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets staat te gebeuren. [verdachte] stuurt een bericht door van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’: “Sir, het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 14] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘Bruto’ via PGPaccount ‘ [accountnaam] ’ via ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en vervolgens [verdachte] aan [medeverdachte 14] weten dat hij om negen uur exact naar binnen loopt. ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ zegt daarover: “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 14] dat ze ready moeten staan. Het hof leidt uit de inhoud van deze berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘Bruto’ het doelwit is dat om 21.00 uur ergens zou komen en dat deze persoon vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [medeverdachte 14] in de minuten daarna meer dan één keer aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij ook bij herhaling vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [verdachte] benadrukt daarop dat ‘Bruto’ heeft aangegeven dat hij om exact 21.00 uur naar binnen loopt, dat hij dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [medeverdachte 14] noemt dat er ‘popo’ [
het hof begrijpt: politie] in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [verdachte] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘Bruto’ via ‘ [accountnaam] ’ via ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en vervolgens [verdachte] dat de “tent gesloten is”. [verdachte] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 14] : “S die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [medeverdachte 14] van [verdachte] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ [
het hof begrijpt: auto] staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [verdachte] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken, “want man gaat max 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘Bruto’ via ‘ [accountnaam] ’, ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en [verdachte] naar [medeverdachte 14] : “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt het hof af dat het kennelijk niet gelukt is om de persoon te liquideren. Ook daarna heeft [medeverdachte 14] nog contact met [verdachte] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [medeverdachte 14] aangetroffen opnamen van
PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 2] met [medeverdachte 14] chat.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat [medeverdachte 14] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om te worden gebruikt bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] , te weten voor het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
6.3.4.4.2.
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 14] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [verdachte] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [medeverdachte 7] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur,
20.52
uur, 21.01 uur, 21.10 uur, 21.14 uur en 21.17 uur. Om 21.18 uur straalde een toestel van [medeverdachte 7] aan op de mast [adres] in Spijkenisse.
In het chatgesprek van 9 maart 2017 stuurt [verdachte] om 21.08 uur: “Stuur is foto van ingang van cafe”. [medeverdachte 14] antwoordt met “Ze zitten ervoor in bus”. Op 17 maart 2017, acht dagen na het moment van deze mislukte liquidatie, worden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] aangehouden. [medeverdachte 12] heeft dan een sleutel van een Volkswagen Caddy, een bestelbus, bij zich. Deze auto is in de nacht van 7 op 8 maart 2017, twee dagen vóór de mislukte liquidatie van [slachtoffer 10] , in Zoetermeer gestolen. In het geïntegreerde navigatiesysteem van deze Volkswagen Caddy stond het adres [adres] in Spijkenisse als de laatst ingevoerde bestemming. De eigenaar heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij dit adres heeft ingevoerd. De andere in het navigatiesysteem aangetroffen bestemmingen heeft hij (wel) ingevoerd.
In de nacht van 8 op 9 maart 2017 hebben [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] whatsappcontact met elkaar. Het gaat erover of [medeverdachte 7] een sleutel aan [medeverdachte 12] heeft gegeven. [medeverdachte 12] geeft aan de sleutel te hebben. [medeverdachte 7] noemt nog dat als [medeverdachte 12] ernaar wordt gevraagd, hij moet zeggen dat [medeverdachte 7] de sleutel heeft. Over de inhoud van deze berichten hebben [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] geen aannemelijke verklaring afgelegd. Gelet op alle overige feiten en omstandigheden in dit dossier, in onderlinge samenhang bezien, gaat het hof er daarom van uit dat het hier gaat om de sleutel van de Volkswagen Caddy.
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] in de ochtend met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 12] appt om 10.09 uur naar [medeverdachte 7] dat hij nu de deur uit is. Om 10.38 uur laat [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 12] weten dat [medeverdachte 12] “gewoon voor kan parkeren” en dat hij dan naar [medeverdachte 7] toe moet komen. Om 18.35 uur straalt een toestel van [medeverdachte 12] aan op de mast [adres] in Spijkenisse. Zoals al gezegd, straalt een telefoon van [medeverdachte 7] kort na het moment van de beoogde liquidatie ook op deze mast aan. Op 10 maart 2017 om 01.27 uur straalde een telefoon van [medeverdachte 12] aan op de mast [adres] in Almere. Deze mast bevindt zich in de nabije omgeving van de woning van [medeverdachte 14] aan de [adres] in Almere. Nu niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] een ander adres hebben bezocht, gaat het hof ervan uit dat zij toen in Almere een ontmoeting met [medeverdachte 14] hebben gehad.
Uit de telecomgegevens die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zich op de avond van 9 maart 2017 op enig moment in de nabijheid van café [cafe] hebben bevonden. De raadslieden van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] hebben gesteld dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden. In dat verband hebben zij aangevoerd dat [medeverdachte 12] en [medeverdachte 7] ook op andere avonden in maart 2017 in Spijkenisse waren waarbij hun telefoons de zendmast aan de [adres] aanstraalden. Uit het enkele feit dat zij ook op de avond van 9 maart 2017 in Spijkenisse waren, kan dus geen betrokkenheid bij het tenlastegelegde worden afgeleid, aldus de verdediging.
Het hof acht op basis van de telecomgegevens van (het tijdstip van) de contacten tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 14] , de feiten en omstandigheden met betrekking tot de Volkswagen Caddy en het gegeven dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] op 9 maart 2017 na de mislukte liquidatie samen naar [medeverdachte 14] zijn gereden, in samenhang met het feit dat zij die avond in Spijkenisse waren, wettig en overtuigend bewezen dat zij betrokken waren bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Dat zij op andere avonden in die periode ook in Spijkenisse waren en dat niet blijkt dat hun telefoons zich in de directe nabijheid van café [cafe] hebben bevonden, staat een bewezenverklaring niet in de weg. Die gegevens sluiten niet uit dat de liquidatie niet is doorgegaan omdat de beoogde schutters niet op tijd ter plaatse – bij café
[cafe] – waren.
Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] de beoogde schutters voor de liquidatie van [slachtoffer 10] waren en dat zij de genoemde bestelbus voorhanden hebben gehad om te gebruiken bij de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . Het hof heeft daarbij gelet op het gegeven dat [medeverdachte 14] op het moment van de beoogde liquidatie veelvuldig chatcontact had met [verdachte] en later ook met [medeverdachte 2] over de uitvoering van de liquidatie en dat [medeverdachte 14] op datzelfde moment met zijn normale telefoontoestel continu contact zocht of heeft gehad met [medeverdachte 7] .
Het hof gebruikt in dit verband ook de verklaring van [kroongetuige] voor het bewijs. [kroongetuige] heeft op verschillende momenten zowel bij de politie als op de zitting verklaard dat hij van [medeverdachte 14] heeft gehoord over een liquidatie die is voorbereid. [kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 12] (veredeld als [medeverdachte 12] ), [bijnaam medeverdachte 7] (veredeld als [medeverdachte 7] ) en [bijnaam medeverdachte 3] (veredeld als [medeverdachte 3] ) de beoogde uitvoerders waren. De liquidatie is niet doorgegaan omdat de uitvoerders te laat waren door de schuld van [medeverdachte 12] ( [medeverdachte 12] ). Ook [medeverdachte 12] zou tegen hem hebben gezegd dat er een liquidatie mislukt was omdat ze te laat waren. Dat gesprek zou hebben plaatsgevonden in de PI. Dat een dergelijk gesprek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] heeft bevestigd dat [kroongetuige] en hij elkaar in de [PI] ) hebben gesproken en dat het erover ging dat [medeverdachte 12] te laat was. [medeverdachte 12] heeft dat tegenover [kroongetuige] bevestigd. Dat hij dat alleen sarcastisch zou hebben bedoeld omdat hij het gesprek wilde afkappen om ervan af te zijn, acht het hof in het licht van de overige bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. Dat, aldus zowel [kroongetuige] als [medeverdachte 12] , [kroongetuige] het tijdens dit gesprek over ‘een Belg’ had, maakt ook niet dat de verklaring van [kroongetuige] op dit punt niet betrouwbaar is. Vast staat dat [kroongetuige] in zijn verklaringen de zaken Barbera ( [adres] ) en Lis (liquidatie van [bijnaam] [slachtoffer 4] ) door elkaar haalt, terwijl het te laat zijn van [medeverdachte 12] uitsluitend betrekking kan hebben op de nietgelukte liquidatie in de zaak Barbera en niet op de zaak Lis.
6.3.4.5.
Verweren
Voor zover is aangevoerd dat de inhoud van de PGP-chats niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken, waardoor de verdachte(n) moet(en) worden vrijgesproken, wordt dit verweer weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Ook het verweer van [medeverdachte 12] dat hij niet wist dat sprake was een geplande liquidatie, kan niet slagen. In het licht van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden kan het mede gelet op het ontbreken van een aannemelijke, concrete en verifieerbare andersluidende verklaring niet anders dan dat hij daarvan wel op de hoogte was.
6.3.4.6.
De rollen van [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12]
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zich in Spijkenisse bevonden ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat zij al tot een strafbaar begin van uitvoering waren gekomen. Zij zullen daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord.
Omdat geen sprake is van een poging tot moord, zal ook [medeverdachte 14] van het aan hem primair tenlastegelegde worden vrijgesproken, terwijl [verdachte] en [medeverdachte 2] zullen worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof zal [medeverdachte 14] ook vrijspreken van de aan hem subsidiair ten laste gelegde poging tot uitlokking van moord, omdat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden voor de in de tenlastelegging omschreven uitlokkingshandelingen.
6.3.4.6.1.
[medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12]
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord, wat aan [medeverdachte 14] meer subsidiair is ten laste gelegd en aan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] subsidiair is ten laste gelegd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de (bestel)bus waarvan [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] die avond gebruikmaakten, bestemd was tot de uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Daarmee is ten aanzien van die auto voldaan aan het vereiste dat het object waarop een voorbereidingshandeling betrekking heeft, moet zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid (zie HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1198 en HR 8 september 2020, ECLI:NL:HR:1380). Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] , waarbij de bijdrage van ieder van hen van voldoende gewicht is geweest voor de kwalificatie medeplegen, kan het voorhanden hebben van deze bus ook aan [medeverdachte 14] worden toegerekend.
Uit het dossier blijkt ook dat [medeverdachte 14] die avond een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad, waarmee hij rond het tijdstip van de geplande liquidatie met [verdachte] en [medeverdachte 2] communiceerde over de uitvoering daarvan. Hiermee is ook voor deze PGP-telefoon voldaan aan het hiervoor genoemde bestemmingsvereiste. Niet is gebleken dat [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] die avond een PGP-telefoon voorhanden hebben gehad, zodat zij van het voorhanden hebben daarvan worden vrijgesproken.
Dat de andere mobiele telefoons die [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] die avond voorhanden hebben gehad waren bestemd tot de uitvoering van de voorgenomen liquidatie, als bedoeld in de hiervoor aangehaalde rechtspraak, is niet gebleken. Het voorhanden hebben van deze telefoons kan daarom zonder meer niet als een voorbereidingshandeling worden gekwalificeerd, zodat ook van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
6.3.4.6.2.
[medeverdachte 2] en [verdachte]
Wettig en overtuigend is bewezen dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot uitlokking van het medeplegen van moord.
Bij [verdachte] en [medeverdachte 2] is net als bij [medeverdachte 14] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] sprake geweest van voorbedachte raad. Sprake was van een samenwerkingsverband tussen de criminele organisatie van [medeverdachte 14] en de criminele organisatie van de opdrachtgever, waarbij [medeverdachte 14] in opdracht van de organisatie van deze opdrachtgever liquidaties uitvoerde en waarbij [medeverdachte 2] en [verdachte] voor [medeverdachte 14] als contactpersoon van die organisatie optraden. Het hof verwijst in dit verband naar de bewijsmiddelen zoals besproken bij het lidmaatschap van de criminele organisatie. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken [medeverdachte 2] en [verdachte] in deze kwestie voor zichzelf zouden hebben gehandeld. Het hof wijst hiervoor op de deelname aan de chats van 9 maart 2017 door ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’. Zoals eerder overwogen, vond in deze fase van de samenwerking de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] nog niet rechtstreeks plaats, maar verliep zij via [verdachte] en [medeverdachte 2] . [verdachte] en [medeverdachte 2] waren dus een belangrijke schakel in het contact met de opdrachtgever. Het hof acht daarom bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] en [verdachte] elk van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
6.3.4.7.
De rol van [medeverdachte 3]
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat er tot een strafbaar begin van uitvoering is gekomen. Dit betekent dat [medeverdachte 3] (alleen daarom al) zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord.
Aan [medeverdachte 3] is subsidiair ten laste gelegd dat hij ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer 10] een telefoon, een PGP-telefoon en/of een bus bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [medeverdachte 3] voor de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] een (PGP-)telefoon heeft verworven, vervaardigd of voorhanden heeft gehad. Evenmin kan uit het dossier met een voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat hij op
9 maart 2017 samen met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 12] in de bestelbus heeft gezeten, dan wel dat hij op andere wijze die bestelbus heeft verworven, vervaardigd of voorhanden heeft gehad. De verklaring van [kroongetuige] over een mogelijke rol van [medeverdachte 3] is te weinig concreet en wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen om op basis daarvan tot een bewezenverklaring te komen.
[medeverdachte 3] zal daarom worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten van zaaksdossier Barbera.
6.3.5.
Charlie17
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.5.1.
De liquidatie van [slachtoffer 18]
Op 17 april 2017 omstreeks 23.00 uur is [slachtoffer 18] op een parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] in Den Haag neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
6.3.5.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 18] verklaard dat hij in de middag van
17 april 2017 samen met zijn vader [getuige 4] een afspraak had met [medeverdachte 14] bij het
[hotel] aan de [adres] waar zij hebben geluncht. Tijdens deze afspraak is ook [medeverdachte 6] verschenen en zijn [medeverdachte 6] en [medeverdachte 14] apart gaan zitten. Na de lunch heeft
[getuige 4] bij vertrek op verzoek van [medeverdachte 14] een tas met daarin een kalasjnikov van [medeverdachte 6] aangepakt. Vervolgens heeft [kroongetuige] [medeverdachte 14] teruggereden naar Zoetermeer. [getuige 4] reed er met het wapen in de auto achteraan. [medeverdachte 6] is toen ook vertrokken. Aangekomen in Zoetermeer bij de verblijfplaats van [medeverdachte 14] , heeft [medeverdachte 14] de tas met het wapen uit de auto van [getuige 4] gepakt en in de achterbak van zijn auto gelegd. Na een kort gesprek zijn
en [getuige 4] vertrokken en is [medeverdachte 14] buiten blijven staan in verband met een volgende afspraak. [kroongetuige] heeft na zijn vertrek bij [medeverdachte 14] [medeverdachte 6] in een grijze stationwagen zien aan komen rijden richting [medeverdachte 14] .
Op 17 april 2017 ’s avonds was [kroongetuige] onderweg met [naam 22] toen hij een bericht ontving van [medeverdachte 14] met het verzoek om [medeverdachte 14] en zijn vrouw op te halen. Het adres werd nog niet gedeeld en [kroongetuige] werd verzocht te wachten in de buurt van waar hij op dat moment reed. [kroongetuige] besloot te wachten bij een [tankstation] aan de [adres] in Den Haag. Uiteindelijk kreeg [kroongetuige] het adres [adres] in Delft door. Hij is daar samen met [naam 22] naartoe gereden. Toen hij was aangekomen, kreeg [kroongetuige] het verzoek om zijn lichten aan te zetten. Op dat moment kwamen niet [medeverdachte 14] en zijn vrouw, maar drie in het zwart geklede mannen aangerend. Een van hen herkende [kroongetuige] van de club als ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’. Aan de hand van een foto van [medeverdachte 6] heeft [kroongetuige] de persoon die hij als [bijnaam medeverdachte 6] kende herkend. Een van de andere twee mannen heeft hij daarna nog een paar keer in het bijzijn van [bijnaam medeverdachte 6] gezien en heeft hij leren kennen als het ‘neefje van [bijnaam medeverdachte 6] ’. Aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] heeft [kroongetuige] de persoon die hij kende als het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] herkend. De derde man herkende hij niet en heeft hij daarna niet meer gezien. De drie mannen stapten achterin de auto en op verzoek van [medeverdachte 6] reed [kroongetuige] naar Wassenaar. Tijdens de rit hoorde [kroongetuige] het geluid van ijzer op ijzer, waaruit hij afleidde dat de mannen wapens bij zich hadden. [kroongetuige] heeft de drie mannen vervolgens afgezet in de omgeving van de verblijfplaats van [medeverdachte 6] in Wassenaar en hij heeft [medeverdachte 14] bericht dat het was gelukt. Hierop kreeg [kroongetuige] te horen dat hij de volgende dag bij [medeverdachte 14] in Almere langs moest komen.
Op 18 april 2017 was [kroongetuige] in Almere waar hij van [medeverdachte 14] te horen kreeg dat hij de schutters van de liquidatie van [slachtoffer 18] had opgehaald, waarvoor hij van [medeverdachte 14] € 500,- kreeg. [medeverdachte 14] vertelde [kroongetuige] dat [naam 45] de opdrachtgever voor de liquidatie was. Op diezelfde dag was hij met [medeverdachte 14] in Zoetermeer waar zij [medeverdachte 6] hebben ontmoet. Bij deze ontmoeting hebben [medeverdachte 14] en [medeverdachte 6] elkaar omhelsd en gevierd dat de liquidatie was gelukt. [medeverdachte 6] heeft daarbij in het bijzijn van [kroongetuige] uitgelegd hoe de liquidatie was verlopen. Ze hadden de auto van [slachtoffer 18] klemgereden, waren uitgestapt en hadden vervolgens eerst via de achterkant en daarna via de zijkant op hem geschoten. [medeverdachte 6] beeldde daarbij een lang vuurwapen uit en hij vertelde dat hij zeker wist dat [slachtoffer 18] al door de eerste handelingen dood was, omdat ze zijn hersenen eruit zagen hangen. Daarna waren zij weggereden.
[kroongetuige] heeft daarbij van [medeverdachte 6] begrepen dat de derde persoon, niet zijnde [medeverdachte 6] of [medeverdachte 1] , de chauffeur was. [medeverdachte 6] heeft verder tegen [kroongetuige] gezegd dat hij hun leven had gered, omdat de sleutel van de tweede vluchtauto was afgebroken.
[kroongetuige] heeft ook verklaard dat hij op een later moment een Peugeot 308, die begin
juli 2017 bij de liquidatie in Breukelen is gebruikt, heeft moeten ophalen en bij [medeverdachte 6] heeft gestald. [medeverdachte 6] moest toen lachen, omdat ‘ze’ zo’n zelfde auto al een keer eerder hadden gebruikt.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.5.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overige
bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door
[kroongetuige] is het volgende gebleken.
6.3.5.3.1.
Ontmoeting [adres] en verplaatsing naar Zoetermeer
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [getuige 4] blijkt dat zijn nummer in de middag van 17 april 2017 in de omgeving van de [adres] een mast heeft aangestraald. Uit de bankafschriften van [getuige 4] blijkt dat die middag om
16.03
uur een bedrag van € 90,25 van zijn rekening is betaald bij het [hotel] aan de [adres] . Hieruit leidt het hof af dat [getuige 4] in gezelschap van een of meer andere personen bij het [hotel] in Wassenaar was. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [getuige 4] is af te leiden dat dit nummer vervolgens vanuit Wassenaar naar Zoetermeer is gereisd. Tussen 17.00 uur en 17.15 uur straalde zijn telefoonnummer verschillende zendmasten aan in de directe omgeving van het verblijfadres van [medeverdachte 14] aan het [adres] in Zoetermeer.
6.3.5.3.2.
Wachten van [kroongetuige] en [naam 22] bij het tankstation
De telefoonnummers van [kroongetuige] en [naam 22] hebben tussen 22.59 uur en 23.22 uur een of meer van de zendmasten die het dichtste bij het parkeerterrein van het [tankstation] aan de [adres] in Den Haag zijn gelegen, aangestraald.
Het hof zal hieronder ingaan op de verklaringen van [naam 22] over deze avond.
6.3.5.3.3.
Liquidatie van [slachtoffer 18]
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat een Peugeot stationwagen, met daarin in ieder geval twee donkergetinte mannen, achteruit reed richting de [adres] . Nadat [getuige 1] enkele knallen had gehoord, zag zij de Peugeot dwars achter een andere auto, een Citroën, staan. De Peugeot stond op zo’n manier achter de Citroën dat deze nooit achteruit had kunnen wegrijden. Nadat de bijrijder in de Peugeot sprong, is deze met hoge snelheid weggereden.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard te hebben gezien dat na de knallen twee mannen elk aan een kant achter in een auto zijn gestapt, waarna de auto direct wegreed. Hieruit leidt het hof af dat er drie mannen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de liquidatie: twee mannen buiten de auto en een chauffeur in de auto.
Getuige [getuige 7] is in hoger beroep op 19 april 2023 ter terechtzitting gehoord. Zij heeft toen anders dan in 2017 niet verklaard dat zij na het horen van knallen twee mannen achterin een auto heeft zien stappen. Dat de verklaring van de getuige van 19 april 2023 op bepaalde punten afwijkt van de verklaring die zij zes jaar eerder tegenover de politie heeft afgelegd, is op zich onvoldoende om aan die eerdere verklaring geen waarde meer te hechten. Het hof heeft geen reden om ervan uit te gaan dat de getuige, die ook toen (op 24 april 2017) met behulp van een tolk is gehoord, bij het afleggen van haar verklaring door de politie is gestuurd. De processtukken en wat op de zitting is besproken, bieden daarvoor geen aanknopingspunten. De politie was op dat moment nog bezig zich een beeld te vormen van de toedracht van de liquidatie, terwijl voor betrokkenheid bij de uitvoering nog geen verdachte(n) in beeld waren en de kroongetuige nog geen verklaringen had afgelegd. Bovendien heeft de getuige op 19 april 2023 geantwoord dat zij op 24 april 2017 naar waarheid heeft verklaard.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Citroën C3 met daarin [slachtoffer 18] vanaf de achterkant en de zijkant is beschoten. Nader onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de bevindingen van het onderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. De hulzen hebben het kaliber 7.62 x 39 mm en de vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen een sterke gelijkenis met die van een
(semi-)automatisch werkend aanvalsgeweer van het type AK-47 of een daarvan afgeleid model.
Op de plaats delict is geconstateerd dat [slachtoffer 18] door de kogels die hem hebben geraakt een ernstige schedelperforatie heeft opgelopen, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich voor een deel buiten zijn schedel bevonden.
De informatie over het hoofdletsel en de manier waarop de auto van het slachtoffer is beschoten, is niet door het onderzoeksteam naar buiten gebracht. Over dat letsel en die manier van schieten is ook geen informatie in de media verschenen. Dit betekent dat
[kroongetuige] al in zijn kluisverklaringen heeft gesproken over feiten van de liquidatie die hij niet uit het dossier of uit de media kan hebben vernomen en die door onderzoeksbevindingen worden bevestigd. Het hof sluit uit dat [kroongetuige] van de details op de hoogte was omdat hij zelf bij de liquidatie aanwezig was. Dat [kroongetuige] en [naam 22] op het tijdstip van de liquidatie bij een tankstation aan de [adres] in Den Haag aanwezig waren wordt bevestigd door telecomgegevens van de telefoons die bij [kroongetuige] en [naam 22] in gebruik waren (zie hieronder, onder 6.3.5.3.5.). Daarnaast komen de door de getuigen gegeven signalementen van de daders van de liquidatie niet overeen met het signalement van [kroongetuige] .
6.3.5.3.4.
Opdrachtgever op de hoogte brengen van geslaagde liquidatie
Op 17 april 2017 om 23:41 uur vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘C murder’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘B.I.G’, veredeld als [verdachte] . In dit gesprek stuurt [verdachte] een bericht door van ‘Sir’. In dit bericht staat: “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”. In een PGPchatgesprek van 18 april 2017 om 02.24 uur tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] stuurt [medeverdachte 14] [verdachte] een bestand dat gezien de bestandsnaam een beeldbestand lijkt te zijn, waarop [verdachte] reageert met: “Ok sterk broers hahahahha. Ben trots op jullie” en: “heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”.
Uit de opmerking “Hahahahaha wat hoofd” in combinatie met het bij het slachtoffer geconstateerde letsel en het moment waarop de PGPchat is gevoerd, leidt het hof af dat wordt gesproken over de moord op [slachtoffer 18] . Het hof concludeert op basis van deze berichten, in onderling verband en samenhang bezien, verder dat “pap” ziet op het geldbedrag dat als beloning voor de moord op [slachtoffer 18] zal worden uitbetaald.
6.3.5.3.5.
Ophalen en afzetten van de schutters door [kroongetuige] en [naam 22]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam 22] blijkt dat dit nummer om 23.22 uur een zendmast in de buurt van het [tankstation] aan de [adres] in Den Haag heeft aangestraald. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] blijkt dat dit nummer, nadat het tussen 22.59 uur en 23.09 uur een of meer zendmasten in de buurt van het [tankstation] aan de [adres] in Den Haag heeft aangestraald, om 23.53 uur aanstraalde in Rijswijk (Zuid-Holland) en op 18 april 2017 om 00.18 uur een basisstation aanstraalde in Wassenaar. Het adres van [medeverdachte 6] in Wassenaar valt binnen het bereik van dit basisstation.
Getuige [naam 22] heeft verklaard dat hij samen met [kroongetuige] was toen [kroongetuige] een bericht kreeg van “ [bijnaam medeverdachte 14] ” [
het hof begrijpt: [medeverdachte 14]], waarin [kroongetuige] werd verzocht om mensen op te halen. Ze hebben vervolgens drie donkere jongens opgehaald in de buurt van Leiden en Den Haag bij appartementencomplexen. Dit waren jongens van de club, die [kroongetuige] zou kennen. [kroongetuige] en [naam 22] hebben de jongens vervolgens afgezet in Wassenaar bij een bushalte, waarna ze nog twee straten verder moesten.
Hoewel de verdediging van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] heeft gewezen op een aantal discrepanties tussen de verklaringen van [kroongetuige] en [naam 22] , constateert het hof dat [naam 22] in zijn verklaringen, ook als hij meermalen bij de rechter-commissaris wordt gehoord, in de kern hetzelfde verklaart als [kroongetuige] . Hierbij is van belang dat [naam 22] en [kroongetuige] ten tijde van de verklaringen van [naam 22] geen vrienden meer waren en dat [naam 22] kan worden gekenschetst als een getuige die niet bepaald van harte verklaringen aflegt. Daarnaast wordt zijn verklaring op onderdelen door objectieve onderzoeksbevindingen bevestigd, zoals de in bijlage 4 onder 7.3.2. en 7.3.5. vermelde historische verkeersgegevens.
6.3.5.3.6.
Op de hoogte worden gebracht door [medeverdachte 14] en [medeverdachte 6] in Almere en Zoetermeer
De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] geven steun aan de verklaring van [kroongetuige] dat hij op 18 april 2017 ’s middags in Almere is geweest. Omstreeks 13.00 uur straalde het telefoonnummer van [kroongetuige] verschillende zendmasten aan in Almere, waaronder een zendmast op het [adres] . Het verblijfadres van [medeverdachte 14] aan de [adres] in Almere valt binnen het bereik van deze zendmast. Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer zich verplaatste via Nootdorp naar Zoetermeer en dat het daar om 15.06 en 15.14 uur de zendmast op het adres [adres] aanstraalde. Het verblijfadres van [medeverdachte 14] aan het [adres] in Zoetermeer ligt (hemelsbreed) op ongeveer 400 meter van die zendmast.
In zijn eerste kluisverklaring heeft [kroongetuige] verklaard dat hij [medeverdachte 14] en [medeverdachte 6] in Zoetermeer heeft gezien die middag. Later heeft hij steeds verklaard dat hij meent dat deze ontmoeting in Leiden is geweest, bij een andere vaste verblijfplaats van [medeverdachte 14] . Geconfronteerd met de historische gegevens van zijn telefoon die later die middag in Zoetermeer aanstraalde, heeft hij op de zitting van 1 september 2021 verklaard dat hij erbij blijft dat hij denkt dat het in Leiden was. Deze discrepantie maakt niet dat de betrouwbaarheid van de rest van de verklaring van [kroongetuige] zodanig wordt ondergraven dat zij niet voor het bewijs kan worden gebruikt. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij op veel momenten met [medeverdachte 14] heeft rondgelopen in Leiden en Zoetermeer en dat hij soms moeite heeft om zich tijd en plaats goed te herinneren. De verklaring van [kroongetuige] over wat er tijdens die ontmoeting is besproken, betreft bovendien (indirecte) daderkennis die bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen, zoals de verklaringen van getuige [getuige 1] en de forensische onderzoeksgegevens die in bijlage 4 onder 7.3.3. zijn vermeld.
6.3.5.3.7.
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een grijze Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen in Delft op de
[adres] ter hoogte van nummer 1. Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [adres] in Delft. Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat het kenteken [kenteken] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd op de [adres] in Zoetermeer. De [adres] bevindt zich in de directe omgeving van [adres] in Zoetermeer, alwaar om 17.15 uur het telefoonnummer van [getuige 4] een zendmast heeft aangestraald.
Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [kroongetuige] dat hij bij het wegrijden bij [medeverdachte 14] [medeverdachte 6] in een grijze stationwagen in de richting van [medeverdachte 14] heeft zien aan komen rijden. Op grond van de bewijsmiddelen concludeert het hof dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur in Delft op de [adres] ter hoogte van nummer 100 een Renault Clio brandend en zonder kentekenplaten aangetroffen. Bij deze auto, die op 12 april 2017 werd gestolen, hoort het kenteken [kenteken] . De locatie waar de auto is gevonden, ligt ook op minder dan een kilometer afstand van de [adres] in Delft. De forensische opsporing heeft onderzoek gedaan aan de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is verwijderd, is (slechts) een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook is zichtbaar op foto’s van de in het dashboard van de Renault Clio met kenteken [kenteken] gestoken sleutelkaart.
Het hof vindt hierin een bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] over wat [medeverdachte 6] hem heeft verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was een vervoersprobleem ontstaan en heeft [medeverdachte 14] [kroongetuige] opgeroepen om
stand-by te zijn, waarna [kroongetuige] de mannen in Delft heeft opgehaald.
6.3.5.3.8.
Connectie [medeverdachte 14] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1]
Begin april 2017 vraagt [medeverdachte 14] via WhatsApp aan [medeverdachte 6] om de hele dag paraat te zijn. [medeverdachte 6] zegt dat hij wacht op zijn kans. Het hof leest deze berichten in de context van de aanhouding van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [medeverdachte 14] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en een beroep deed op [medeverdachte 6] die hij al kende van de tijd dat zij samen bij de [groep] zaten. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van liquidaties en daarmee verband houdende klussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [medeverdachte 14]
.Verder zijn [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode al [bijnaam medeverdachte 16] tijd goede bekenden van elkaar en noemt [medeverdachte 6] zijn broertje
.
6.3.5.4.
De rol van [medeverdachte 6]
6.3.5.4.1.
Alternatief scenario
Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 6] geen betrokkenheid gehad bij de liquidatie van [slachtoffer 18] . De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst. Het is heel goed mogelijk dat [kroongetuige] en [naam 22] de liquidatie van [slachtoffer 18] zelf hebben gepleegd. In dat geval heeft [kroongetuige] er alle belang bij, net als [naam 22] , om het scenario van de opgehaalde Antilliaanse mannen te verkondigen. Zij hebben hun verklaringen op elkaar kunnen afstemmen en een noodscenario bedacht, aldus de verdediging.
Zoals eerder overwogen, sluit het hof dit scenario uit. Uit de historische verkeersgegevens die in bijlage 4 onder 7.3.2. zijn vermeld, blijkt dat [kroongetuige] en [naam 22] zich ten tijde van de moord, omstreeks 23.00 uur, niet in de buurt van de plaats delict bevonden. Bovendien is de liquidatie door drie personen uitgevoerd en heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij twee donkergetinte mannen in de Peugeot stationwagen heeft zien zitten. [kroongetuige] en [naam 22] passen niet in dat profiel.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat [kroongetuige] mogelijk zelf in de middag van
17 april 2017 heeft gereden in de Peugeot met het kenteken [kenteken] die is gesignaleerd op de [adres] in Zoetermeer om 17.14.40 uur. De telefoon in gebruik bij [kroongetuige] straalde om 17.15.55 een zendmast daar in de buurt aan.
Ook dit scenario acht het hof niet aannemelijk geworden. Weliswaar waren de door
[kroongetuige] gebruikte telefoon en de Peugeot bij elkaar in de buurt, maar de politie heeft aan de hand van het aanstralen op meerdere momenten van zendmasten kort achter elkaar de route kunnen reconstrueren die de telefoon van [kroongetuige] heeft afgelegd. Op grond van die analyse is het onwaarschijnlijk dat [kroongetuige] de bestuurder was van de Peugeot met het kenteken [kenteken] op de [adres] in Zoetermeer om 17.40 uur.
6.3.5.4.2.
De rol van [medeverdachte 6]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 6] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. [medeverdachte 6] is door [medeverdachte 14] gevraagd om paraat te staan en [medeverdachte 6] heeft hierbij laten weten dat hij op zijn kans wacht. [medeverdachte 6] is betrokken geweest bij het vervoeren van het wapen en de Peugeot 308 stationwagen die bij de liquidatie zijn gebruikt. [medeverdachte 6] is met [medeverdachte 1] en de chauffeur met een automatisch vuurwapen naar de parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] gereden. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 18] klemgereden en zijn zij uitgestapt waarna, al dan niet door [medeverdachte 6] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 18] te schieten. Wie van de twee heeft geschoten, is niet gebleken, maar dit staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen niet in de weg. [medeverdachte 6] heeft op 18 april 2017 aan [medeverdachte 14] en in het bijzijn van
[kroongetuige] verslag uitgebracht van de manier waarop de liquidatie is uitgevoerd. Van belang is ook dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 14] geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] (en de chauffeur). Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 14] , [medeverdachte 1] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 6] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 6] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het gaat om de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 18] te liquideren: er was sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.5.5.
De rol van [medeverdachte 1]
De verdediging van [medeverdachte 1] heeft aangevoerd dat de herkenning van [medeverdachte 1] door [kroongetuige] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
[kroongetuige] heeft steeds verklaard over het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) en heeft hem – op 13 november 2018 – als zodanig herkend van een foto van [medeverdachte 1] . Ook heeft hij verklaard dat het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] tijdens het rijden in het midden op de achterbank heeft gezeten en dat hij hem tijdens de rit naar Wassenaar bij herhaling in de achteruitkijkspiegel heeft gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] bovendien daarna nog een paar keer gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] ontmoet bij het ophalen van [medeverdachte 6] in Wassenaar. Ook heeft hij meermalen verklaard over een specifieke situatie met het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] in de auto in Osdorp toen [medeverdachte 6] met de mannen van [naam 45] over een liquidatie aan het praten was. [kroongetuige] heeft over die situatie verklaard dat het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] toen heeft gezegd dat hij er op kickte om mensen in het gezicht te schieten. Anders dan voor de derde man geldt, heeft [kroongetuige] het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] dus meerdere keren gezien. Bovendien heeft hij geen enkele twijfel bij de herkenning van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] van een foto van [medeverdachte 1] .
In zijn kluisverklaring van 16 januari 2018 heeft [kroongetuige] het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] omschreven als een licht getint persoon, een beetje ‘rooiig’ met sproetjes. “Hij komt wel van Curaçao, maar is niet donker, donker.” Het hof heeft zelf aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] in het dossier op de informatiestaat SKDBpersoon en op de zitting waargenomen dat [medeverdachte 1] een licht getint, wat rossig uiterlijk en sproeten in het gezicht heeft en dat de omschrijving van [kroongetuige] van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] op hem past.
De beschrijving van [kroongetuige] in diens kluisverklaring van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] bevat relatief sterk onderscheidende kenmerken. [kroongetuige] heeft het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] na het ophalen in Delft op 17/18 april 2017 nog ten minste tweemaal in een periode van maximaal ongeveer twee maanden meegemaakt en ook toen goed kunnen waarnemen. Daarom is er naar het oordeel van het hof geen reden om te twijfelen aan de validiteit van de herkenning door [kroongetuige] van het neefje van [bijnaam medeverdachte 6] aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] bij een enkelvoudige fotoconfrontatie.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat mogelijk [naam 32] in plaats van [medeverdachte 1] de persoon is die [kroongetuige] op 17 april 2017 in Delft heeft opgehaald. [kroongetuige] is echter geconfronteerd met een foto van [naam 32] en hij heeft verklaard deze persoon niet eerder te hebben gezien.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op wat zij hiervoor heeft vastgesteld over de betrokkenheid van [medeverdachte 6] , voor zover relevant voor de rol van [medeverdachte 1] zoals dat hieronder is uitgewerkt. Anders dan voor [medeverdachte 6] blijkt uit het dossier niet dat [medeverdachte 1] voorbereidingen heeft getroffen voor de liquidatie of dat hij na de liquidatie nog daarmee samenhangende handelingen heeft verricht. [medeverdachte 1] is met [medeverdachte 6] en de chauffeur met een automatisch vuurwapen naar de parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] in Den Haag gereden. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 18] klemgereden. [medeverdachte 1] is een van de twee mannen geweest die – naar de uiterlijke verschijningsvorm ter uitvoering van het gezamenlijke plan om [slachtoffer 18] als de inzittende van de Citroën van het leven te beroven – zijn uitgestapt waarna, al dan niet door [medeverdachte 1] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 18] in de Citroën te schieten. Wie van de twee heeft geschoten, is niet gebleken, maar dit staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen niet in de weg. Hierbij is van belang dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 14] geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] (en de chauffeur). Het hof is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 6] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 1] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 1] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 18] te liquideren: er was sprake van de uitvoering van een vooropgezet plan en er zijn veel momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.5.6.
De rol van [medeverdachte 8]
wordt verweten dat hij de chauffeur is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 18] . Hij heeft dit zelf met klem ontkend. Anders dan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] , is [medeverdachte 8] niet door [kroongetuige] herkend.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 8] met [medeverdachte 6] en [naam 32] kort na de moord op [slachtoffer 18] een reis naar Turkije heeft gemaakt. De politie heeft die reis in verband gebracht met een doorgestuurd chatbericht van het account ‘B.I.G’ aan [medeverdachte 14] , dat lijkt te zien op een opdracht die in Istanbul zou moeten worden uitgevoerd. Naar aanleiding van die trip naar Turkije is [medeverdachte 8] op 16 maart 2021 uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring als getuige, waarbij aan hem nadrukkelijk is verteld dat het ging over het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 18] , waarvoor [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] vastzaten. Vervolgens werd er op 16 maart 2021 om 11.04 uur met een telefoonnummer in gebruik bij [naam 12] (de vriendin van [medeverdachte 8] ) een telefoongesprek gevoerd, waaraan [medeverdachte 8] deelnam en waarin het ging over de uitnodiging van de politie voor een verhoor.
In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 8] dat hij heel goed weet dat die mensen hem niet naar huis zullen laten gaan, omdat “ze net 15 jaar voor die ‘bro’ van hem en 20 jaar voor die andere ‘bro’” hebben opgelegd. [naam 29] antwoordt hierop dat [medeverdachte 8] er niets mee te maken heeft en dat zij daarom vindt dat [medeverdachte 8] naar geen enkel bureau moet gaan. [naam 29] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 8] : “Je was toch niet samen met hen?”. [medeverdachte 8] antwoordt hierop: “Weet je wat er gebeurt? (zucht) Ik was er maar wat er aan de hand is, is dat ik niet weet wat er gaande is in de zaak. Begrijp je? Afgelopen week, de 7e, 7 maart, is de zaak voorgegaan. En de mensen hebben mij geappt en gezegd dat de ene bro 15 jaar gekregen heeft en de ander bro 20 jaar. Begrijp je?”. [medeverdachte 8] noemt vervolgens nog: “Weet je, ik weet niet of ze bewijs hebben dat ze mij hebben gezien. Maar weet je wat het is? Ik weet ook niet wat de bro’s gezegd hebben. Begrijp je?”. [medeverdachte 8] sluit het gesprek af door te zeggen: “Ik ga de broer/zus van deze bro bellen om te weten wat er in godsnaam gebeurt”.
Vervolgens werd er op 16 maart 2021 omstreeks 11.12.05 uur en 11.13.02 uur met de telefoon van [medeverdachte 8] uitgebeld naar [telefoonnummer] . Omstreeks 11.13.33 uur belde de gebruiker van [telefoonnummer] terug. Dit nummer bleek in gebruik bij [naam 39] , de halfzus van [medeverdachte 1] .
Hoewel [medeverdachte 8] heeft aangevoerd dat hij hier over twee andere bro’s dan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] heeft gesproken en dat hij [naam 39] vrijwel dagelijks belt maar dat hij in dit gesprek niet over [medeverdachte 1] heeft gesproken, leidt het hof uit de inhoud van dit gesprek en het daaropvolgende contact met de halfzus van [medeverdachte 1] af dat hij met de bro’s wel degelijk [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] bedoelde.
Het hof is van oordeel dat dit gesprek weliswaar vragen oproept over de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 8] bij de liquidatie van [slachtoffer 18] , maar dat het niets wezenlijks zegt over de mate van betrokkenheid of de rol van [medeverdachte 8] daarbij. “Ik was er”, kan veel betekenen. [medeverdachte 8] was op basis van het dossier het paasweekend 2017 in Den Haag bij [medeverdachte 1] thuis en hij wist wellicht van het gebeuren, maar het hof kan op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [medeverdachte 8] de chauffeur is geweest bij de moord op [slachtoffer 18] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) niet kan worden bewezen en dat het hof, net als de rechtbank, [medeverdachte 8] zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
6.3.5.7.
De rol van [medeverdachte 14]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 14] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. [medeverdachte 14] is weliswaar niet bij het doodschieten van [slachtoffer 18] door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] aanwezig geweest, maar er is wel sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en de chauffeur. De bijdrage die [medeverdachte 14] heeft geleverd, heeft betrekking op zowel de periode vóór als na de liquidatie. Deze bijdrage betreft het aansturen van [medeverdachte 6] bij de voorbereiding van de liquidatie. Hij heeft ook [kroongetuige] geregeld voor het vervoer van de schutters en de chauffeur na de liquidatie toen bleek dat de tweede vluchtauto niet kon worden gebruikt. Daarbij is van belang dat het regelen van vervoer rond het tijdstip van de liquidatie plaatsvond. Daaruit is af te leiden dat [medeverdachte 14] op de hoogte was van de actuele situatie en – zo nodig – bijstuurde. [medeverdachte 14] heeft verslag uitgebracht aan de opdrachtgever en hij heeft
[kroongetuige] betaald voor het ophalen van de uitvoerders. De bijdrage van [medeverdachte 14] is van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, waarbij het hof in het handelen van [medeverdachte 14] ná de liquidatie bevestiging ziet van de sturende rol die hij ook vóór en tijdens de liquidatie had.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 14] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht daartoe: er was dus sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.5.8.
De rol van [verdachte]
Uit het dossier blijkt niet dat er wat betreft de uitvoering van de moord op [slachtoffer 18] sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de uitvoerders dat sprake is van medeplegen. Het hof spreekt [verdachte] daarom vrij van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 18] . Zoals hiervoor overwogen, kwam de opdracht voor de liquidatie van [slachtoffer 18] uit de criminele organisatie van de opdrachtgever, waar [verdachte] blijkens de bewijsmiddelen aan heeft deelgenomen. Hoewel [verdachte] heeft gesteld dat hij niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer 18] en vanaf half
april 2017 geen gebruik meer heeft gemaakt van het PGP-account ‘B.I.G’, heeft het hof vastgesteld dat dit PGP-account ook in de hier van belang zijnde periode van 1 tot met
17 april 2017 (en daarna) in gebruik is geweest bij [verdachte] . Het hof verwijst hiervoor naar wat is overwogen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) onder 3.1.5. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de opdrachtgever.
Door en namens [verdachte] is erop gewezen dat de voorhanden PGP-berichten van [verdachte] en [medeverdachte 14] van 17 en 18 april 2017 dateren van na de liquidatie. Die omstandigheid staat echter naar het oordeel van het hof een bewezenverklaring van het medeplegen van uitlokking van moord niet in de weg.
Om 23.41 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 14] het bericht “Aiii [bijnaam] wil lezen maar hij is blij blij”. Direct daarna stuurt [verdachte] een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, van 23.33 uur door naar [medeverdachte 14] , inhoudende “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”, waarop [verdachte] om 23.41 uur aan [medeverdachte 14] het bericht stuurt “Teveel ellende meegemaakt bro dus je moet ook begrijpen maar jis bewezen”. Uit deze berichten is af te leiden dat de opdrachtgever op 17 april 2017 om 23.33 uur op de hoogte is van de liquidatie van [slachtoffer 18] en dat hij weet heeft van het aan het slachtoffer toegebrachte hoofdletsel. [verdachte] heeft niet alleen het bericht van de opdrachtgever van 23.33 uur doorgestuurd, maar dat bericht ook laten voorafgaan door zijn eigen bericht aan [medeverdachte 14] dat “ [bijnaam] ” “blij blij” is en hij heeft gereageerd op het bericht van de opdrachtgever van 23.33 uur met zijn tweede bericht van 23.41 uur aan [medeverdachte 14] , inhoudende dat (de organisatie van) de opdrachtgever teveel ellende heeft meegemaakt, dat dit is bewezen en dat hij, “bro”, het dus moet begrijpen. Dit berichtenverkeer van ongeveer een half uur na de liquidatie laat zich naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders uitleggen dan als communicatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer van de liquidatie van [slachtoffer 18] . Die communicatie verliep dus via [verdachte] , die daaraan deelnam door niet alleen berichten door te sturen maar ook zelf berichten te sturen.
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder de deelonderzoeken Mus en Barbera volgt dat de communicatie tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever tot dan toe voor zover bekend alleen via [verdachte] of [medeverdachte 2] en niet rechtstreeks tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer verliep. Dit is ook het geval met de beschikbare berichten van 17 en 18 april 2017, waarbij alleen [verdachte] en niet ook [medeverdachte 2] een rol heeft gespeeld. Het hof acht het zonder meer niet logisch dat als de communicatie tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever kort na de liquidatie via [verdachte] verliep, de communicatie tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever vóór de liquidatie alleen via [medeverdachte 2] , laat staan via iemand anders dan [verdachte] of [medeverdachte 2] , zou zijn verlopen.
[verdachte] weet waarover het gaat. Hij weet dat er iemand is geliquideerd, wie er is geliquideerd en waarom die persoon is geliquideerd. Het voorhanden berichtenverkeer is van niet later dan ongeveer een half uur na de liquidatie. De processtukken en het verhandelde op de zitting bieden bovendien geen aanknopingspunt voor een andere uitleg van dit berichtenverkeer dan dat het gaat om communicatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer van de liquidatie van [slachtoffer 18] . Om die redenen acht het hof bewezen dat ook de voorafgaande opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 18] door [verdachte] aan [medeverdachte 14] is doorgegeven. Hierbij is ook van belang dat [verdachte] op 18 april 2017 om 03.18 uur aan [medeverdachte 14] laat weten: “Aiii ok start bro ga zo osso denk laat wakker maar heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”, waaruit is af te leiden dat [verdachte] het geld (“die pap”) van de beloning voor de liquidatie geeft en weet wat er over de beloning is afgesproken. Op 9 juli 2017 zegt [verdachte] in een chat met [medeverdachte 14] , als zij het hebben over de beloning voor een liquidatie, “Ik weet niet wat je met hem hebt afgesproken maar ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers dus ik weet niet wat ie zegt en wij eten niks uit wat jij krijgt heb ik je al gemeld”. De betaling door [verdachte] van de beloning voor de liquidatie van [slachtoffer 18] past bij de rol van [verdachte] in de organisatie van de door [medeverdachte 14] voor de opdrachtgever uitgevoerde liquidaties, zoals [verdachte] die in het bericht van 9 juli 2017 uitlegt. Bij een dergelijke belangrijke rol ligt het voor de hand dat, als de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] op 17 april 2017 om 23.41 uur via [verdachte] verliep, ook de aan de liquidatie voorafgaande communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] – inclusief het verstrekken van de opdracht en het in het vooruitzicht stellen van een beloning – via [verdachte] verliep. Een alternatief scenario waarbij die voorafgaande communicatie niet (mede) via [verdachte] verliep is onaannemelijk, omdat zich dan niet laat verklaren waarom een half uur na de liquidatie wel met [verdachte] wordt gecommuniceerd en [verdachte] op de hoogte was van de liquidatie en de beloning die daar tegenover stond.
Tot slot ziet het hof steun voor zijn oordeel dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer 18] door [verdachte] aan [medeverdachte 14] is doorgegeven en een beloning daarvoor door hem in het vooruitzicht is gesteld, in de chat van 18 april 2017 vanaf 02.24 uur tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] . Hierin komt tot uitdrukking dat [verdachte] diezelfde nacht praat over een ander slachtoffer dat hij op het oog heeft en dat hij [medeverdachte 14] vraagt of hij daarvoor nog tijd heeft:
‘B.I.G’: “Kunnen jullie wat doen tot 4u de tikd”;
‘C murder’: “Nee iedereen is al ergens”;
‘B.I.G’: “Ok bro jammer die man plakt bij tafel bij me kk buitenkansje kk zooi next
time”;
‘C murder’: “Sanggggg”;
‘B.I.G’: “Zou m gwn garage brengen kk hond”.
Naar het oordeel van het hof is de bijdrage van [verdachte] aan de uitlokking van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen van uitlokking te rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt ook dat bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad.
6.3.6.
Gezicht
28 juni 2017
6.3.6.1.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over het voornemen om een pand met een raketwerper te beschieten onder meer het volgende verklaard. Een dag vóór de beschieting heeft hij [medeverdachte 14] opgehaald in Almere. [kroongetuige] heeft toen van [medeverdachte 14] begrepen dat hij samen met [medeverdachte 14] naar Doorn moest rijden om voor te verkennen, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [medeverdachte 14] had de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [medeverdachte 14] de woning aan de
[adres] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [kroongetuige] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper aan de uitvoerders overhandigen. Op de dag van de voorgenomen beschieting bleek dat een van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te laag vond, waarna [medeverdachte 14] aan [kroongetuige] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [kroongetuige] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar Doorn gereden en [kroongetuige] heeft de uitvoerder de woning aangewezen. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, is naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om te gaan vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen afgebroken en zijn [kroongetuige] en de schutter weggereden.
Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in Doorn in opdracht van [medeverdachte 14] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van de opdrachtgever. [medeverdachte 14] heeft aan [kroongetuige] verteld dat [naam 45] de opdrachtgever was.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.6.2.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overige
bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen van [kroongetuige] is het volgende gebleken.
6.3.6.2.1.
Voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘C murder’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘B.I.G’, veredeld als [verdachte] , blijkt dat [verdachte] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘Sir’. Het hof beschouwt de persoon achter dit account als de opdrachtgever. In dit doorgestuurde bericht wordt aan [medeverdachte 14] doorgegeven dat het een aardig donkere straat is met bomen en dat je daar kan komen via de A12 en de afslag Driebergen of de afslag Maarn/Doorn.
Op een onder [medeverdachte 14] inbeslaggenomen harde schijf zijn op 27 juni 2017 gemaakte printjes gevonden van een routebeschrijving met als waarschijnlijke startlocatie de [adres] in Almere, een van de verblijfadressen van [medeverdachte 14] , en als eindbestemming de [adres] in Doorn.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in Doorn bevond om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de
[adres] in Breukelen. Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 14] (*6325) blijkt dat zijn telefoon zich tot 12.42 uur in Almere bevond. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [adres] in Maarssenbroek. Dit was om 14.13 uur. De zendmasten op de [adres] in Breukelen en de [adres] in Maarssenbroek bevinden zich in elkaars verlengde langs
de A2.
6.3.6.2.2.
Verplaatsen naar de loods aan de [adres] in Mijdrecht
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 14] (*6325) blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 om 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij Nieuwer Ter Aa. Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van Vinkeveen. Uit de gegevens van de onder [medeverdachte 14] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig zich op 28 juni 2017 omstreeks
14.26
uur van Almere naar Mijdrecht heeft verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [kroongetuige] (*3108) blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres] in Mijdrecht.
Het hof leidt hieruit af dat [kroongetuige] en [medeverdachte 14] op 28 juni 2017 bij de loods in Mijdrecht zijn geweest.
6.3.6.2.3.
Verplaatsen naar Doorn
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [kroongetuige] (*3108) volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruikmaakte van de zendmast aan de [adres] in Mijdrecht. Vervolgens verplaatste de telefoon zich via Vinkeveen, Nieuwer Ter Aa en Loenen aan de Vecht naar Doorn om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres] .
Het hof leidt hieruit af dat [kroongetuige] zich op 28 juni 2017 vanuit Mijdrecht naar Doorn heeft verplaatst.
6.3.6.2.4. ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde beelden van een camera aan de [adres] in Doorn blijkt dat er op 28 juni 2017 tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is gereden.
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man over de ventweg naast de [adres] in Doorn zag lopen. Hij zag dat de man een legergroene buis met een diameter van ongeveer 10 cm langs de linkerkant van zijn lichaam hield. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruitrijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte en dat deze auto daarop snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp dat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka was.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur opnieuw langs de [adres] is gereden.
29 juni 2017
6.3.6.3.
De beschieting van de [adres] (en [adres] )
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur aan de [adres] geraakt.
6.3.6.4.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over de beschieting op de [adres] in Doorn verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in Doorn hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek ook [huisnummer] te hebben maar bevond zich op de [adres] , op de hoek met de [adres] . [kroongetuige] heeft vervolgens van [medeverdachte 14] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [kroongetuige] is weer naar Doorn gereisd en heeft daarbij met een Samsung foto’s genomen van de [adres] in Doorn. Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid met zijn iPhone ook een foto van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat gemaakt. Nadat [medeverdachte 14] , na het zien van de door [kroongetuige] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van de opdrachtgever, werd aan [medeverdachte 14] bevestigd dat het huis aan de [adres] de juiste woning was.
De volgende dag heeft [kroongetuige] van [medeverdachte 14] de opdracht gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres] in Doorn. Nadat [kroongetuige] tegen [medeverdachte 14] had gezegd dat hij dat zelf niet wilde doen, heeft [medeverdachte 14] contact opgenomen met [medeverdachte 9] , de president van chapter Den Haag van Caloh Wagoh. [medeverdachte 9] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter, [naam 24] en [medeverdachte 15] , naar voren geschoven voor de opdracht. Ondertussen had [kroongetuige] van [medeverdachte 14] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest gebeuren, maar met een kalasjnikov. Daarbij was het de bedoeling dat [naam 24] als schutter zou optreden en [medeverdachte 15] als back-up als [naam 24] zou weigeren op de woning te schieten. [kroongetuige] is vervolgens naar [medeverdachte 9] in Den Haag gereden, heeft [medeverdachte 15] en [naam 24] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in Mijdrecht gereden. Daar hebben zij de Seat Leon gepakt. Zij hebben hun telefoons in Mijdrecht achtergelaten en zijn naar Doorn gereden. Nadat [kroongetuige] de juiste woning had aangewezen, zijn [naam 24] en [medeverdachte 15] uit de auto gestapt en heeft [naam 24] de woning beschoten. [kroongetuige] heeft van [naam 24] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [naam 24] en [medeverdachte 15] teruggerend naar de Seat Leon en weggereden.
[kroongetuige] , [naam 24] en [medeverdachte 15] zijn vervolgens naar Amersfoort gereden. Nadat ze de auto met daarin het wapen in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van Amersfoort gelopen en op een terras bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van het café heeft [kroongetuige] contact gezocht met [medeverdachte 14] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [naam 24] en [medeverdachte 15] contact gezocht met hun partners en heeft [naam 24] geregeld dat ze zijn opgehaald door [naam 34] .
Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat [naam 24] later de Seat Leon in Amersfoort heeft opgehaald en dat [naam 24] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het was blijven hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vastzat in de loop.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.6.5.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overige
bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.6.5.1.
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [kroongetuige] inbeslaggenomen iPhone 6 volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in Doorn. Blijkens de coördinaten is dit in de [adres] ter hoogte van nummer [huisnummer] in Doorn. Op de onder
[kroongetuige] inbeslaggenomen Samsung is een foto aangetroffen van de [adres] in Doorn.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij in Doorn is geweest om erachter te komen wat de juiste woning was.
6.3.6.5.2.
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] blijkt dat [verdachte] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [accountnaam] ’. ‘ [accountnaam] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres] nieuwegein”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt het hof af dat over handgranaten wordt gesproken.
6.3.6.5.3.
[naam 24] en [medeverdachte 15] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [naam 24] (*9691 en *9231), [medeverdachte 15] (*7239) en [medeverdachte 9] (*3695) volgt dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. Om 18.07 uur wordt het nummer van [naam 24] gebeld door het nummer van [medeverdachte 15] en om 18.15 uur belt het andere nummer van [naam 24] naar het nummer van [medeverdachte 9] . Vervolgens is er om 18.39 uur opnieuw contact tussen de nummers van [naam 24] en [medeverdachte 15] en om 19.00 uur en 19.03 uur tussen die van [naam 24] en [medeverdachte 9] .
6.3.6.5.4.
Vertrekken vanaf Den Haag naar de loods in Mijdrecht
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] (*3990) blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de
[adres] in Den Haag. Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [kroongetuige] zich verplaatste vanaf Den Haag (18.43 uur), via Kamerik
(19.59 uur) naar Mijdrecht (22.00 uur). De telefoon van [naam 24] (*9231) bewoog van Rotterdam (19.18 uur), via Woerden (19.37 uur en 19.44 uur) en Wilnis (20.07 uur) eveneens naar Mijdrecht (20.08 uur) en maakte daar tot en met 21.24 uur gebruik van zendmasten in Mijdrecht.
Uit screenshots aangetroffen op de onder [kroongetuige] inbeslaggenomen Samsung blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 om 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 Rotterdam rechts.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij, [medeverdachte 15] en [naam 24] zich vanuit Rotterdam/Den Haag naar de loods in Mijdrecht hebben verplaatst.
6.3.6.5.5.
Achterlaten van de telefoons in Mijdrecht
Het telefoonnummer van [naam 24] (*9231) maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast aan de [adres] in Mijdrecht. Op
1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek van de iPhone van [kroongetuige] blijkt dat het telefoonnummer *3990 op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in Mijdrecht en dus ook ten tijde van het schietincident op de [adres] in Doorn.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat hij en in ieder geval [naam 24] hun telefoon in Mijdrecht hebben achtergelaten.
6.3.6.5.6.
Schieten op de [adres] in Doorn
Uit de beelden van de beveiligingscamera op de [adres] in Doorn volgt dat om
22.51
uur een persoon met voor zich iets in zijn handen over de [adres] in de richting van de [adres] loopt. Een tweede persoon loopt achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later zijn er lichtflitsen te zien bij de [adres] , waarna beide personen terugrennen in de richting van waar zij vandaan kwamen (richting de [adres] ).
De politie heeft onderzoek gedaan naar de lengte van de twee personen die op deze beelden zijn te zien. De lengte van de eerste en de tweede persoon is daarbij geschat op respectievelijk tussen 1.78 en 1.79 m en tussen 1.70 en 1.72 m. [naam 24] is 1.78 m lang en [medeverdachte 15] 1.72 m.
Nabij de woning aan de [adres] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) gevonden. Uit forensisch onderzoek blijkt dat de vier hulzen het kaliber 7,62 x 39 mm hebben en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47) of een wapen dat daarvan is afgeleid. De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62 x 39 mm.
6.3.6.5.7.
Vluchten naar Amersfoort – café [cafe]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 14] (*6325), [naam 34] (*4311 en *1366) (partner van [naam 24] ) en [naam 17] (*4881) (partner van [medeverdachte 15] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer is van
café [cafe] in Amersfoort.
6.3.6.5.8.
Ophalen door [naam 34]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [naam 34] (*4311) blijkt dat dit nummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in Rotterdam. Vervolgens straalde het tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [adres] in Amersfoort aan, om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [adres] in Spijkenisse aan te stralen. Uit onderzoek van het navigatiesysteem van de door [naam 34] gebruikte Fiat Panda volgt dat onder verwijderde items twee locaties in Amersfoort zijn aangetroffen: de [adres] en City Centre Amersfoort. Ook zijn in de TomTom coördinaten aangetroffen die betrekking hebben op de locatie [adres] in Amersfoort.
Het hof vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] dat [naam 34] [naam 24] , [medeverdachte 15] en [kroongetuige] heeft opgehaald in Amersfoort. De [adres] ligt in een woonwijk in AmersfoortZuid en past bij de verklaring van [kroongetuige] over waar zij de auto met het wapen hebben achtergelaten en waar [naam 24] de auto en het wapen later weer heeft opgehaald.
6.3.6.5.9.
Onderzoek kalasjnikov door [naam 24]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres] in Spijkenisse zijn verschillende foto’s aangetroffen van [naam 24] en [naam 34] . Ook zijn er twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenkant van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en een lege huls gevonden. In het uitwerpmechanisme is een huls te zien die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov is, waarmee normaal gesproken munitie van het kaliber 7,62 x 39 mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een storing te zien. Er is een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is op de achtergrond een houten bruine tafel met een zwarte placemat en witte rechthoekige vloertegels zichtbaar. Zowel
[kroongetuige] als [naam 34] heeft aan de hand van de achtergrond de woning van de moeder van [naam 34] herkend. [naam 34] heeft aan de hand van de placemat ook de tafel van haar moeder herkend.
6.3.6.6.
De rol van [medeverdachte 14]
6.3.6.6.1.
28 juni 2017
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen over 28 juni 2017 af dat [medeverdachte 14] van de opdrachtgever een opdracht heeft aangenomen om een woning te beschieten met een raketwerper en dat
[kroongetuige] daartoe in opdracht van [medeverdachte 14] een raketwerper heeft opgehaald. [medeverdachte 14] is door de opdrachtgever op de hoogte gebracht van de omgeving van de woning. [medeverdachte 14] heeft de route vanaf zijn verblijfplaats in Almere naar de [adres] in Doorn opgezocht en is samen met [kroongetuige] in Doorn op voorverkenning geweest om de woning te bekijken. Voor de uitvoering van deze voorgenomen beschieting heeft [medeverdachte 14] twee andere personen geregeld. Omdat een van hen de beloning te laag vond, heeft [medeverdachte 14] aan [kroongetuige] de opdracht gegeven om bij de beschieting met de raketwerper als chauffeur te fungeren.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 14] en de medeverdachten het opzet hadden op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de [adres] in Doorn. Het was de bedoeling om het huis op het adres [adres] in Doorn, waarvan de bewoners op dat moment niet aanwezig waren, te beschieten en hen op die manier bang te maken. [kroongetuige] en de andere uitvoerder, die zich in het te beschieten huis hadden vergist, trokken zich onmiddellijk terug toen bleek dat er op het adres [adres] , dat is gelegen op de hoek van de [adres] en de [adres] , wel bewoners/personen aanwezig waren. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. De kans dat in een dergelijk geval zich toevallig toch iemand bevindt in de woning die zou zijn verlaten, is onder de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een of meer in de woning aanwezige personen. Dit betekent dat [medeverdachte 14] wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van de bewoners of andere personen die aanwezig waren in of rondom de woning op het adres [adres] of de woning op het adres [adres] in Doorn, is geen sprake. Uit het dossier komt niet naar voren dat de bewoners van de woning [adres] op de hoogte zijn gekomen van het op 28 juni 2017 per ongeluk richten van een raketwerper op – in plaats van hun woning – de woning [adres] . Uit de op 21 mei 2019 afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster van het adres [adres] blijkt dat zij alleen weet heeft van een incident op 7 juni 2017 waarbij een handgranaat in een tas aan hun tuinhek is gehangen en van een incident op 29 juni 2017 waarbij er op hun woning is geschoten toen zij niet thuis waren.
De bewoners van de [adres] zijn op 19 april 2019 in verband met een uitzending van Opsporing Verzocht alsnog door de politie ervan op de hoogte gebracht dat op 28 juni 2017 bij vergissing een raketwerper op hun woning is gericht. Op zich is het richten met een raketwerper op een woning een bedreiging die van dien aard is en onder zulke omstandigheden gedaan dat bij de bewoners van die woning in beginsel de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven kunnen verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De toenmalige bewoners van het adres [adres] hebben echter pas op 19 april 2019 wetenschap van het incident van 28 juni 2017 gekregen. Mede vanwege het onderwerp van de uitzending van Opsporing Verzocht – acties uit juni 2017 die waren gericht tegen de bewoners van de woning [adres] – neemt het hof aan dat aan de bewoners van de [adres] is duidelijk gemaakt dat de daders zich hadden vergist en dat het de bedoeling was geweest om de bewoners van de [adres] bang te maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat alsnog op 19 april 2019 bij de voormalige bewoners van de [adres] door het op 28 juni 2017 richten met een raketwerper op hun woning de redelijke vrees is ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Uit het procesverbaal van bevindingen over het op de hoogte stellen op 19 april 2019 blijkt ook niet dat het voorval van 28 juni 2017 bij hen, ook al waren zij geschrokken, een dergelijke vrees heeft opgewekt.
Omdat er geen bewijs is van een voltooide bedreiging van de bewoners of andere aanwezigen van de woning [adres] of de woning [adres] in Doorn, kan ook niet worden bewezen dat [medeverdachte 14] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (uitlokking van of medeplichtigheid aan) een dergelijke bedreiging, zoals dat aan hem is ten laste gelegd onder 1 meer meer, nog meer meer en meest subsidiair.
[medeverdachte 14] heeft zich wel schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een raketwerper en een projectiel, zoals dat onder 2 is ten laste gelegd.
6.3.6.6.2.
29 juni 2017
Het hof leidt verder uit de bewijsmiddelen over 29 juni 2017 af dat [medeverdachte 14] via de groep van de opdrachtgever had begrepen dat zij het verkeerde huis op het oog hadden en dat hij vervolgens aan [kroongetuige] de opdracht heeft gegeven om de juiste woning in Doorn te zoeken. [medeverdachte 14] heeft de bevestiging gekregen dat de door [kroongetuige] gefotografeerde woning aan de [adres] in Doorn de juiste woning was en heeft vervolgens via [naam 24] en [medeverdachte 15] geregeld om samen met [kroongetuige] die woning te beschieten. [medeverdachte 14] is kort na de daadwerkelijke beschieting door de uitvoerders op de hoogte gebracht.
Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 14] al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet had op de dood van de bewoners van de [adres] en/of een of meer daar in de buurt gelegen woningen. De bedoeling was om een huis te beschieten, waarbij ervan werd uitgegaan dat de bewoners niet thuis waren. De bewoners van de woning die is beschoten waren ook niet thuis. De kans dat toch iemand aanwezig zou zijn, is in de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gezegd dat [medeverdachte 14] en de medeverdachten de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat iemand in de woning aanwezig zou zijn en bij het uitvoeren van het plan om het leven zou komen, bewust hebben aanvaard. Naar het oordeel van het hof kan ook niet worden gezegd dat [medeverdachte 14] en de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner van een nabijgelegen woning hebben aanvaard, zodat ook het opzet in voorwaardelijke zin op de dood van bewoners van nabijgelegen woningen ontbreekt. Daarom is niet bewezen wat aan [medeverdachte 14] onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd.
[medeverdachte 14] heeft zich wel schuldig gemaakt aan het onder 3 meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van openlijke geweldpleging. Hij heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [kroongetuige] , [naam 24] en [medeverdachte 15] gehandeld en een significante bijdrage geleverd door de opdracht aan te nemen, zelf informatie over het doelwit te verzamelen, een voorverkenning uit te voeren, [kroongetuige] aan te sturen (wat ook blijkt uit de omstandigheid dat [kroongetuige] aan hem verslag deed na de beschieting), te zorgen dat [kroongetuige] en de andere uitvoerders over een wapen beschikten en voor de betaling aan de uitvoerders te zorgen. [medeverdachte 14] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals onder 4 is ten laste is gelegd.
6.3.6.7.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] berichten van de opdrachtgever over de route naar de te beschieten woning in Doorn heeft doorgestuurd, evenals een bericht van de gebruiker van het PGP-account ‘ [accountnaam] ’, dat inhoudt dat op 29 juni 2017 op een adres in Nieuwegein handgranaten kunnen worden opgehaald.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] en de medeverdachten het opzet hadden op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de bewoners van de [adres] in Doorn. Het was de bedoeling om het huis op het adres [adres] in Doorn, waarvan de bewoners op dat moment niet aanwezig waren, te beschieten en hen op die manier bang te maken. [kroongetuige] en de andere uitvoerder, die zich in het te beschieten huis hadden vergist, trokken zich onmiddellijk terug toen bleek dat er op het adres [adres] , dat is gelegen op de hoek van de [adres] en de [adres] , wel bewoners/personen aanwezig waren. Van opzet in voorwaardelijke zin op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van het hof geen sprake. De kans dat in een dergelijk geval zich toevallig toch iemand bevindt in de woning die zou zijn verlaten, is onder de gegeven omstandigheden niet zo groot dat kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans op de dood van een of meer in de woning aanwezige personen. Dit betekent dat [verdachte] wordt vrijgesproken van het onder 4 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling van de bewoners of andere personen die aanwezig waren in of rondom de woning op het adres [adres] of de woning op het adres [adres] in Doorn, is geen sprake. Uit het dossier komt niet naar voren dat de bewoners van de woning [adres] op de hoogte zijn gekomen van het op 28 juni 2017 per ongeluk richten van een raketwerper op – in plaats van hun woning – de woning [adres] . Uit de op 21 mei 2019 afgelegde verklaring van de hoofdbewoonster van het adres [adres] blijkt dat zij alleen weet heeft van een incident op 7 juni 2017 waarbij een handgranaat in een tas aan hun tuinhek is gehangen en van een incident op 29 juni 2017 waarbij er op hun woning is geschoten toen zij niet thuis waren.
De bewoners van de [adres] zijn op 19 april 2019 in verband met een uitzending van Opsporing Verzocht alsnog door de politie ervan op de hoogte gebracht dat op 28 juni 2017 bij vergissing een raketwerper op hun woning is gericht. Op zich is het richten met een raketwerper op een woning een bedreiging die van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat bij de bewoners van die woning in beginsel de redelijke vrees kan ontstaan dat zij het leven kunnen verliezen of dat zij zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De toenmalige bewoners van het adres [adres] hebben echter pas op 19 april 2019 wetenschap van het incident van 28 juni 2017 gekregen. Mede vanwege het onderwerp van de uitzending van Opsporing Verzocht – acties uit juni 2017 die waren gericht tegen de bewoners van de woning [adres] – neemt het hof aan dat aan de bewoners van de [adres] is duidelijk gemaakt dat de daders zich hadden vergist en dat het de bedoeling was geweest om de bewoners van de [adres] bang te maken. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat alsnog op 19 april 2019 bij de voormalige bewoners van de [adres] door het op 28 juni 2017 richten met een raketwerper op hun woning de redelijke vrees is ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Uit het procesverbaal van bevindingen over het op de hoogte stellen op 19 april 2019 blijkt ook niet dat het voorval van 28 juni 2017 bij hen, ook al waren zij geschrokken, een dergelijke vrees heeft opgewekt.
Omdat er geen bewijs is van een voltooide bedreiging van de bewoners of andere aanwezigen van de woning [adres] of de woning [adres] in Doorn, kan ook niet worden bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (uitlokking van of medeplichtigheid aan) een dergelijke bedreiging, zoals dat aan hem is ten laste gelegd onder 4 meer meer, nog meer meer en meest subsidiair.
Het hof spreekt [verdachte] vrij van wat hem onder 6 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, omdat niet is gebleken van het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood of zwaar lichamelijk letsel van een of meer bewoners van de woningen op de adressen [adres] en [adres] in Doorn. Van het onder 6 meer meer subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld wordt [verdachte] ook vrijgesproken, omdat zijn bijdrage niet van voldoende gewicht is om van het plegen van openlijk geweld in vereniging te kunnen spreken. [verdachte] heeft zich met zijn handelen wel schuldig gemaakt aan het onder 6 nog meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplegen van uitlokking van openlijke geweldpleging op 29 juni 2017 door samen met een ander een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen en informatie zoals het adres van de woning die moest worden beschoten en de route daarnaartoe te verschaffen.
6.3.6.8.
De rol van [medeverdachte 15]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 15] op 29 juni 2017 bij de beschieting van de woning aan de [adres] in Doorn op de schutter toezicht heeft gehouden en als backup voor de schutter heeft gefungeerd.
[medeverdachte 15] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 14] , [naam 24] en [kroongetuige] gehandeld en zelf een bijdrage van voldoende gewicht geleverd, door mee te gaan voor het houden van toezicht op [naam 24] als de aangewezen schutter en door aanwezig te zijn bij het schieten en dit over te nemen als [naam 24] zijn taak niet zou verrichten. [medeverdachte 15] heeft zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals onder 2 is ten laste gelegd.
Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag niet bewezen en zal [medeverdachte 15] daarvan vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 15] en zijn mededaders al dan niet in voorwaardelijke zin het opzet hadden op de dood van de bewoners van de [adres] en/of nabijgelegen woningen. De bedoeling was om een huis te beschieten, waarbij ervan werd uitgegaan dat de bewoners niet thuis waren. Van de bewoners was bekend dat zij in het buitenland verbleven en zij waren op dat moment ook niet thuis. De kans dat toch iemand in de woning aanwezig zou zijn, is in de gegeven omstandigheden niet zo groot dat moet worden gezegd dat [medeverdachte 15] en zijn mededaders de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat iemand in de woning dodelijk zou worden getroffen, bewust hebben aanvaard. Ook de kans dat bij de beschieting iemand in een nabijgelegen perceel dodelijk zou worden geraakt, is niet zo groot dat die in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk is te achten. Van het op de koop toenemen van een aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner in een nabijgelegen perceel is daarom geen sprake, zodat het opzet daarop ook in voorwaardelijke vorm ontbreekt.
6.3.7.
Breuk
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
6.3.7.1.
De liquidatie van [slachtoffer 21]
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer 21] op een parkeerplaats bij NSstation Breukelen neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
6.3.7.2.
De verklaringen van [kroongetuige]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 21] verklaard dat hij door [medeverdachte 14] is benaderd om als chauffeur te fungeren. [kroongetuige] moest van [medeverdachte 14] aan [naam 24] vragen om als schutter op te treden. [kroongetuige] heeft ergens in Amsterdam een wapen (een Scorpion) opgehaald. Eerder had [kroongetuige] al een Peugeot 308 stationwagen in Amsterdam en een Seat Leon in Utrecht opgehaald bij mensen van de groep van [naam 45] . Op 4 juli 2017 heeft hij een tweede vuurwapen (een Zastava) opgehaald bij [naam 9] , de president van chapter Nijmegen van Caloh Wagoh. [kroongetuige] heeft deze voorwerpen gestald in de loods aan de [adres] in Mijdrecht. Dit pand is geregeld door [medeverdachte 13] , die toen naast deze loods woonde. [kroongetuige] heeft verklaard dat de wapens en de auto’s in goed overleg tussen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] in deze loods zijn gestald.
Op 4 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] aan [kroongetuige] de parkeerplaats van NSstation Breukelen laten zien en gezegd dat daar iemand zou komen. [kroongetuige] heeft van [medeverdachte 14] foto’s van [slachtoffer 21] en het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 21] reed via de PGP toegestuurd gekregen. Op
5 juli 2017 heeft [kroongetuige] [naam 24] opgehaald. Zij bevonden zich die middag met de Peugeot 308 en de wapens op de parkeerplaats van NSstation Breukelen. [kroongetuige] stond hierbij via de PGP continu in contact met [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] stond op zijn beurt weer in contact met de lokker die [medeverdachte 14] op de hoogte hield van waar ze op dat moment waren. [medeverdachte 14] stuurde deze informatie vervolgens door naar [kroongetuige] . [kroongetuige] moest tijdens de uitvoering letten op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 21] , maar ook op een witte of grijze bestelbus van de lokker.
[kroongetuige] en [naam 24] moesten uitkijken dat ze de lokker niet zouden raken. [kroongetuige] en [naam 24] hebben twee à drie uur op hem gewacht. Iets voordat de lokker met [slachtoffer 21] op de parkeerplaats zou aankomen, heeft [kroongetuige] een valse 112-melding gedaan om onder de liquidatie uit te komen. [kroongetuige] heeft foto’s gemaakt van de politie die ter plaatse kwam, om aan [medeverdachte 14] te laten zien dat de liquidatie echt geen doorgang kon vinden. [kroongetuige] heeft de auto en de wapens teruggebracht naar de loods in Mijdrecht en is met [naam 24] naar huis gegaan.
Op 6 juli 2017 voerde [medeverdachte 14] via de PGP de druk op [kroongetuige] op om ervoor te zorgen dat de liquidatie alsnog zou worden uitgevoerd. [kroongetuige] heeft toen gezegd dat zijn kinderen ziek waren en dat hij niet kon komen. Ook heeft hij aangegeven dat [naam 24] niet thuis was en dat de liquidatie daarom geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 14] heeft nogmaals de druk opgevoerd en gezegd dat het de dag erna, vrijdag 7 juli 2017, om 15.00 uur echt moest gebeuren. [medeverdachte 14] heeft de Scorpion in de loods in Mijdrecht gecontroleerd. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij voelde dat hij er niet onderuit kon, omdat anders zijn familie of kinderen misschien iets zou worden aangedaan. Hij is die middag nog naar [naam 24] gereden om hem op de hoogte te brengen.
Op 7 juli 2017 heeft [kroongetuige] [naam 24] weer opgehaald en zijn ze opnieuw naar de loods gegaan. Deze keer hebben ze ook een tweede auto, de Seat Leon, meegenomen. De Peugeot hebben ze in Loenersloot neergezet om als tweede vluchtauto te gebruiken. Daarna zijn ze met de Seat en de wapens naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen gereden. Dit keer zou de lokker er niet bij zijn. Dezelfde persoon had wel de afspraak gemaakt. [kroongetuige] en [naam 24] waren nog maar net op de parkeerplaats toen [slachtoffer 21] met zijn Volkswagen Golf aan kwam rijden. [naam 24] is uitgestapt met de Scorpion en heeft een aantal schoten op [slachtoffer 21] gelost. Op een gegeven moment deed dit wapen het niet meer. [naam 24] heeft toen uit de auto het handvuurwapen (de Zastava) gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer 21] en heeft opnieuw schoten op [slachtoffer 21] afgevuurd. [naam 24] is daarna op de achterbank van de Seat gaan liggen, zodat het leek alsof er maar één persoon in de auto zat. [kroongetuige] en [naam 24] zijn vanaf NSstation Breukelen weggereden naar Loenersloot, waar de Peugeot stond geparkeerd. Ze hebben de wapens in de Seat laten liggen en [kroongetuige] heeft de Seat met benzine uit een jerrycan besprenkeld. Hij had echter geen vuur bij zich. Ook bleek er een getuige in de buurt te staan die hun richting op keek. Dit heeft gemaakt dat [kroongetuige] en [naam 24] de Seat niet in brand hebben gestoken. Vervolgens zijn ze met de Peugeot vanuit Loenersloot teruggereden naar de loods in Mijdrecht. Daar hebben ze gewacht totdat [medeverdachte 13] thuiskwam. Toen [kroongetuige] tegen [medeverdachte 13] zei dat ze net een liquidatie hadden gepleegd, vroeg [medeverdachte 13] of [slachtoffer 23] was gedaan. [kroongetuige] heeft verklaard dat de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 23] via [medeverdachte 13] bij [medeverdachte 14] was uitgezet. [kroongetuige] heeft aan [medeverdachte 13] verteld dat de persoon die hij en [naam 24] hadden moeten doodschieten niet [slachtoffer 23] maar iemand anders was. [kroongetuige] en [naam 24] hebben vervolgens bij [medeverdachte 13] thuis gezeten, die hen na het plegen van de liquidatie heeft gekalmeerd. Daar hebben zij gebruikgemaakt van de telefoon van [medeverdachte 13] . [naam 24] heeft zijn vriendin, [naam 34] , gebeld om hem op te halen. Zij heeft later op de avond [naam 24] vlakbij de loods opgehaald. [kroongetuige] is met zijn eigen auto naar huis gegaan.
Op 8 juli 2017 heeft [kroongetuige] bij [medeverdachte 14] in Almere het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 21] opgehaald. Dit geld werd door [bijnaam] , een lid van Caloh Wagoh, op de motor naar Almere gebracht. [bijnaam] had het geld opgehaald in Amsterdam. Dit was € 80.000,-. [kroongetuige] heeft hiervan € 10.000,- ontvangen. Hij heeft ook € 10.000,- voor [naam 24] meegekregen en dit aan hem gegeven.
Het hof acht deze verklaring van [kroongetuige] betrouwbaar, omdat die op belangrijke onderdelen bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. Het hof zal dat hieronder nader uitwerken.
6.3.7.3.
De onderbouwing van de verklaringen van [kroongetuige] en overige
bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de door [kroongetuige] afgelegde verklaringen is het volgende gebleken.
6.3.7.3.1.
Wapen ophalen op 4 juli 2017
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] blijkt dat (het toestel met) zijn nummer zich op 4 juli 2017 vanuit Zaandam naar Malden heeft verplaatst. Daar woont de president van het Nijmeegse chapter van Caloh Wagoh, [naam 9] .
[kroongetuige] heeft hier de Zastava opgehaald. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens van [kroongetuige] dat zijn nummer zich na Malden naar (de directe omgeving van) de loods in Mijdrecht heeft verplaatst.
6.3.7.3.2.
Vluchtauto’s en wapens
Op 7 juli 2017 is er om 15.02 uur bij de 112-alarmcentrale melding gemaakt van een schietincident bij NSstation Breukelen. Daarbij is gemeld dat een Seat Leon Cupra met het kenteken [kenteken] hard is weggereden. Deze Seat werd om 15.55 uur aangetroffen in Loenersloot. Naast de auto lag een jerrycan op de grond.
De Seat Leon met het kenteken [kenteken] is op 21 juni 2017 in Utrecht gestolen. [kroongetuige] heeft verklaard dat hij deze Seat ook bij het schieten op een woning in Doorn heeft gebruikt. Dit heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Verder heeft [kroongetuige] verklaard dat hij anderhalf uur op [naam 35] heeft moeten wachten toen hij deze auto in Utrecht is gaan ophalen en dat hij de auto direct daarna naar de loods in Mijdrecht heeft gebracht. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [kroongetuige] blijkt dat dit nummer in de periode van 21 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 alleen op 24 en 25 juni 2017 in Utrecht heeft aangestraald. Op 24 juni 2017 straalde het nummer van [kroongetuige] slechts kort in Utrecht aan en 48 minuten daarna in Den Haag. De reistijd tussen deze twee masten is 44 minuten. Het hof concludeert dat dit beeld van aanstralen past bij een doorgaande verplaatsing van Utrecht naar Den Haag. Op 25 juni 2017 heeft de telefoon van [kroongetuige] een uur en veertien minuten in Utrecht aangestraald. Daarna verplaatste het toestel van [kroongetuige] zich naar Mijdrecht. Rondom deze periode belde [naam 35] naar [kroongetuige] en omgekeerd.
Het hof constateert dat de gegevens van 25 juni 2017 passen bij de verklaring van [kroongetuige] over het ophalen van een Seat Leon in Utrecht en het direct daarna wegbrengen van deze auto naar Mijdrecht.
In de Seat Leon met het kenteken [kenteken] werden een Scorpion met patroonmagazijn, een Zastava met patroonmagazijn en een demper die op de Zastava past aangetroffen. Op de parkeerplaats P2 bij NSstation Breukelen zijn kogels en hulzen gevonden. Er is een vergelijkend wapen- en munitieonderzoek met de in Breukelen aangetroffen munitie en de in de Seat aangetroffen wapens gedaan. Daaruit volgt dat de aangetroffen munitie is verschoten met beide aangetroffen wapens. Op ruwe delen van de Scorpion is celmateriaal gevonden waarvan het DNA-profiel matcht met dat van [medeverdachte 14] . Dit past bij de verklaring van [kroongetuige] dat [medeverdachte 14] op 6 juli 2017 de Scorpion in de loods in Mijdrecht heeft gecontroleerd.
Op 17 juli 2017 werd in Vinkeveen een Peugeot 308 SW met de kentekenplaten [kenteken] aangetroffen. Op deze kentekenplaten ontbraken de lamineercode en het fabrikantstempel. Deze platen waren dus vals. Uit het chassisnummer werd afgeleid dat het originele kenteken van dit voertuig [kenteken] is. Deze auto is tussen 18 en 19 mei 2017 in Capelle aan den IJssel gestolen. Op de achterkant van een van de kentekenplaten [kenteken] zijn vingerafdrukken van [naam 24] aangetroffen.
6.3.7.3.3.
[naam 24] is de schutter
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.07 uur werd er naar de 112-alarmcentrale gebeld over een persoon die een man neerschoot. De getuige heeft van deze persoon een foto gemaakt. De getuige meldde dat hij eerst een paar schoten hoorde en dat hij toen zag dat de schutter er met een handvuurwapen op af liep. De schutter was een bolle man, met een sjaal voor zijn gezicht en een petje op. De sjaal was wit en zwart. [kroongetuige] heeft verklaard dat [naam 24] op 7 juli 2017 in het zwart was gekleed, een doek voor zijn gezicht had en een petje droeg. Ook heeft [kroongetuige] verklaard dat [naam 24] er precies zo uitzag zoals op de foto van de getuige. [kroongetuige] zelf droeg een roze polo. Het hof ziet in de verklaring van de getuige die naar de 112-alarmcentrale heeft gebeld, waarbij ook melding is gemaakt van de volgorde van schieten, ondersteuning voor de verklaring van [kroongetuige] over hoe [naam 24] eruit zag tijdens het schietincident op 7 juli 2017 en het gebruikmaken door [naam 24] van twee wapens.
In de Seat Leon is celmateriaal aangetroffen waarvan het DNAprofiel matcht met dat van [naam 24] : op de sleutel uit het contact, de hoofdsteun van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun van de achterbank rechts, de hoofdsteun van de achterbank midden, de hoofdsteun van de bijrijdersstoel, de paneelgreep van het portier rechts voor, de paneelgreep van het portier links voor, de grendel aan de binnenkant van het portier linksachter en de grendel aan de binnenkant van het portier rechtsvoor. Ook het DNAprofiel van het celmateriaal dat is gevonden op de jerrycan naast de Seat Leon en op de in de Seat Leon aangetroffen Scorpion, Zastava en demper matcht met dat van [naam 24] .
In de Peugeot 308 werd ook celmateriaal aangetroffen waarvan het DNAprofiel matcht met dat van [naam 24] : op het portier rechtsachter, het portier linksvoor, het stuur rondom, de versnellingspook, de handrem en op de twee schroeven van de kentekenplaat [kenteken] achter en op een in de Peugeot 308 aangetroffen handschoen. Vanwege de matchkans gaat het hof ervan uit dat het telkens om het celmateriaal van [naam 24] gaat.
6.3.7.3.4.
De lokker
Het slachtoffer [slachtoffer 21] maakte gebruik van een gehuurde Volkswagen Golf met een trackentracesysteem. Hierdoor kon worden uitgelezen dat hij op 5 juli 2017 omstreeks 14.16 uur zijn auto op parkeerplaats P2 van NSstation Breukelen heeft geparkeerd en dat hij daar omstreeks 19.42 uur weer is vertrokken. [slachtoffer 21] maakte gebruik van een iPhone 6 en een BlackBerry Q10 (een PGP-toestel). Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat deze telefoons tussen 14.16 uur en 19.42 uur een reisbeweging hebben gemaakt naar Maarssenbroek, Utrecht, Rotterdam en weer terug naar Utrecht. Op de iPhone 6 werden drie foto’s van een waterscooter aangetroffen. Uit de tijd en GPS-coördinaten van deze foto’s bleek dat deze om 14.35 uur op de [adres] in Utrecht zijn gemaakt. Uit de iPhone 6 bleek verder dat [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 om 15.00 uur een afspraak had in Zoetermeer. Om 16.34 uur stuurde hij via een ander PGP-toestel naar zijn vriendin het bericht: “Heb net waterscooter gehaald en weggelegd in garagebox”. Op basis van deze bevindingen zijn op
5 juli 2017 over drie tijdvakken de gegevens van de ARScamera’s in Zoetermeer en Rotterdam bevraagd. Daaruit kwam slechts één kenteken naar voren dat vanaf Zoetermeer (via Rotterdam en Utrecht) dezelfde reisbeweging heeft gemaakt als de telefoons van [slachtoffer 21] . Dit betrof een Renault Kangoo, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] . Uit een onderzoek door het NFI waarover op 21 november 2018 is gerapporteerd, blijkt dat de bevindingen 500.000 keer waarschijnlijker zijn als de iPhone en de PGP van [slachtoffer 21] met deze Renault Kangoo reisden dan als zij met een ander vervoermiddel reisden.
In november 2017 heeft een verbalisant de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] op het woonwagenkamp aan de [adres] in Utrecht zien staan. Dit voertuig stond op 5 juli 2017 op naam van [naam 21] van [bedrijf] . Dit bedrijf had met [naam 19] een huurovereenkomst voor deze auto gesloten. Die [naam 19] woonde op het kamp en heeft verklaard dat ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ een keer de Renault Kangoo had meegenomen en dat dat te maken had met een waterscooter. ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is door hem beschreven als een [bijnaam medeverdachte 16] , slanke, blanke man met kort bruin of zwart haar.
Naar aanleiding van de reisbewegingen van de telefoons van [slachtoffer 21] , de locatiegegevens van de genomen foto’s en de afspraak in Zoetermeer zijn de mastgegevens van 5 juli 2017 van de locaties Utrecht, Zoetermeer en Rotterdam opgevraagd. Daaruit bleek dat in het tijdvak dat [slachtoffer 21] daar is geweest 21 verschillende PGP-toestellen masten in Rotterdam hebben aangestraald. Uit de gegevens van deze toestellen bleek dat op 5 juli 2017 tussen 13.52 uur en 20.21 uur één PGPtoestel hetzelfde traject heeft afgelegd als de toestellen van [slachtoffer 21] en de Renault Kangoo. Dit is het PGP-toestel met het IMEInummer #6650.
Het toestel #6650 is op 8 juli 2017 om 00.02 uur, enkele uren na de moord op [slachtoffer 21] , uit het netwerk gegaan en daarna niet meer gebruikt. Uit analyse van de verkeersgegevens is gebleken dat dit toestel ’s nachts, althans aan het einde en het begin van de dag, meestal de mast aan de [adres] in Breukelen aanstraalde. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van dit toestel in de directe omgeving van deze mast woonde. In de nacht van
6 op 7 juli 2017 heeft het toestel #6650 zich van Amsterdam naar Utrecht en weer terug verplaatst. Binnen dat tijdsbestek hebben vier voertuigen over dit traject van de A2 gereden. Een van die voertuigen is een BMW 330E met het kenteken [kenteken] , op naam van [bedrijf] . Die BMW was verhuurd aan [getuige 9] . Op 6 juli 2017 heeft deze BMW ook een traject afgelegd dat past bij de verplaatsing van het PGP-toestel #6650.
Omdat het telefoonnummer van [getuige 9] toen voornamelijk aanstraalde in zijn woonplaats Nieuwegein, gaat het hof ervan uit dat iemand anders dan [getuige 9] de BMW 330E heeft gebruikt. De gebruiker van #6650 had dus zowel contact met personen die op het woonwagenkamp woonden als met [getuige 9] . Uit een vergelijking van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van deze personen kwam één gemeenschappelijk contact naar voren: (de gebruiker van) het nummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 16] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. [medeverdachte 16] woonde toen in Breukelen en heeft verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam medeverdachte 16] ’ is. Zijn vriendin heeft via haar nicht in de periode van 2 tot en met 9 juli 2017 vier met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] gereden verkeersboetes betaald. In een telefoon van [slachtoffer 21] stond een telefoonnummer van [medeverdachte 16] onder de naam ‘ [contactnaam] ’ opgeslagen.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen afwijkende locatiegegevens voor het telefoonnummer *9904 en het PGP-toestel #6650 in de periode van 4 juli 2017 tot en met
8 juli 2017 kunnen worden vastgesteld. Het hof gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 16] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer *9904, het PGP-toestel #6650 en de BMW 330E met het kenteken [kenteken] . Ook gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 16] op
5 juli 2017 de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] heeft geleend om de waterscooter van het kamp aan de [adres] in Utrecht naar Zoetermeer te vervoeren. Hoewel de kans op het sporenbeeld volgens het rapport van het NFI van 21 november 2018 even groot is bij de hypothese dat [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] zich bij elkaar in één voertuig bevonden als bij de hypothese dat zij zich in aparte voertuigen in elkaars directe omgeving bevonden, is uit het genoemde onderzoek van de ARS-camerabeelden geen tweede voertuig naar voren gekomen dat een vergelijkbare route als de Renault Kangoo heeft afgelegd. Het hof concludeert dat [medeverdachte 16] op 5 juli 2017 voorafgaande aan het moment dat [slachtoffer 21] geliquideerd moest worden met [slachtoffer 21] samen is geweest en dat hij, conform de verklaring van [kroongetuige] over de lokker, in een grijze bestelauto reed.
Op 5 juli 2017 tussen 12.16 uur en 12.45 uur heeft [medeverdachte 16] de BMW 330E met het kenteken [kenteken] van Breukelen naar het kamp in Utrecht verplaatst. Om 12.36 uur vond het laatste contact plaats met het telefoonnummer *9904. Vanaf 12.43 uur (twee minuten voor aankomst op het kamp) was dit nummer uitgeschakeld of stond het in de vliegtuigmodus. Om 13.30 uur vertrok de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar Ermelo, samen met de telefoons van twee bewoners van het kamp en [naam 19] , de huurder van de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] . Het PGP-toestel #6650 straalde om 13.21 uur aan op een mast in de buurt van het kamp. Om 13.52 uur straalde het PGPtoestel een mast aan nabij de woning van [medeverdachte 16] in Breukelen of NSstation Breukelen. Het hof leidt hieruit af dat anderen dan [medeverdachte 16] zich met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar Ermelo hebben verplaatst en dat [medeverdachte 16] met de Renault Kangoo is teruggereden naar Breukelen.
Om 14.16 uur heeft [slachtoffer 21] zijn Volkswagen Golf bij NSstation Breukelen geparkeerd. Om 14.35 uur heeft hij drie foto’s gemaakt van een waterscooter op het woonwagenkamp aan de [adres] in Utrecht. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer 21] bij NSstation Breukelen door [medeverdachte 16] is opgehaald en dat [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] , gelet op het tijdsverloop en de afstand tussen Breukelen en Utrecht, direct naar het kamp zijn gereden. Daarna hebben zij zich verplaatst naar Zoetermeer en van Zoetermeer naar Rotterdam, om daarna van Rotterdam langs Utrecht weer terug naar Breukelen te rijden. Om 19.42 uur vertrok [slachtoffer 21] vanaf NSstation Breukelen in zijn Volkswagen Golf. Omstreeks 20.08 uur werd het telefoonnummer *9904 weer ingeschakeld. Dit toestel straalde toen aan op een mast in de buurt van het woonwagenkamp in Utrecht. Om 22.51 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] samen met de *9904 en de #6650 vanaf het kamp naar de woning van [medeverdachte 16] in Breukelen.
Op 7 juli 2017 beschikte [medeverdachte 16] over de BMW 330E met het kenteken [kenteken] . [kroongetuige] heeft verklaard dat de lokker er op 7 juli 2017 niet bij zou zijn, maar dat de lokker wel om 15.00 uur met [slachtoffer 21] op dezelfde plek had afgesproken. Getuige [getuige 11] heeft verklaard dat [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 om 16.00 uur een afspraak had in Rotterdam en eerst nog langs Utrecht moest. In de ochtend van 7 juli 2017 stond de BMW met het kenteken [kenteken] in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 16] geparkeerd. De *9904 en de #6650 straalden een mast aan in de buurt van de woning van [medeverdachte 16] . Om 12.42 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar het kamp in Utrecht. De *9904 en de #6650 straalden aan op een mast nabij het kamp aan de [adres] in Utrecht. Om 14.52 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] naar Utrecht Overvecht. Daar vonden er uitgaande sessies plaats met zowel de *9904 als de #6650 om respectievelijk 15.08 uur en 15.14 uur. Om 15.21 uur bleek het toestel met het nummer *9904 te zijn uitgeschakeld of in de vliegtuigmodus te zijn gezet, althans op dat moment werden er twee oproepen naar de voicemail doorgeschakeld. Het hof constateert dat dit dan tussen 15.08 uur en 15.21 uur moet zijn gebeurd. Om 15.20 uur reed de BMW via de A2 in de richting van NSstation Breukelen. Om ongeveer 15.00 uur werd [slachtoffer 21] daar neergeschoten. [slachtoffer 21] werd om 15.45 uur naar het AMC vervoerd. Om 15.32/33 uur reed de BMW 330E met het kenteken [kenteken] langs de parkeerplaats van NSstation Breukelen. De BMW reed vervolgens zonder tussenstop via de N402 terug naar het kamp in Utrecht, waar de auto om 15.57 uur aankwam. Daar bleef de BMW 330E met het kenteken [kenteken] twee minuten, voordat de auto naar dezelfde locatie in Utrecht Overvecht reed, waar deze om 16.09 uur aankwam. Om 16.11 uur vond er weer uitgaand contact plaats met het telefoonnummer *9904. Het hof constateert dat het toestel met dit nummer dan (weer) is geactiveerd.
[kroongetuige] heeft verklaard dat de groep van de opdrachtgever de voertuigen, wapens en lokkers voor de liquidaties regelde. Het hof vindt ondersteuning voor deze verklaring in een PGP-chatgesprek van 9 juli 2017 tussen ‘C murder’, veredeld als [medeverdachte 14] , en ‘B.I.G’, veredeld als [verdachte] . In dit chatgesprek vertelt [verdachte] aan [medeverdachte 14] dat hij de lokkers, spotters, fietsen en ijzers betaalt.
In de woning van [naam 3] is administratie van simkaarten en PGP-toestellen aangetroffen. In deze administratie stond een simnummer vermeld dat in combinatie met het
IMEI-nummer #4400 is gebruikt. Het PGP-toestel met dit IMEI-nummer is op 4 juni 2017 onder [medeverdachte 16] inbeslaggenomen. Uit deze administratie valt ook af te leiden (zie bijlage 3 veredelingen en identificaties) dat er PGPtoestellen zijn verstrekt aan ‘B.I.G’ en
‘The wizzard’. [naam 3] is verdachte in het onderzoek 09Kreta (naar de liquidatie van
[naam 40] in 2016). Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 16] in ieder geval in de periode vóór de moord op [slachtoffer 21] over een PGP-toestel beschikte en dat dit toestel afkomstig was van de groep van de opdrachtgever.
Op een gegevensdrager van [medeverdachte 14] is een PGP-chatgesprek aangetroffen van 6 juli 2017. Dit gesprek wordt gevoerd tussen een persoon van wie de naam deels te lezen valt, ‘…der’, en [verdachte] . Gelet op de bevindingen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) gaat het hof ervan uit dat ‘…der’ ‘C murder’ en dus [medeverdachte 14] is. In dit chatgesprek stuurt [verdachte] een bericht door van ‘Sir’. Het hof beschouwt de persoon achter dit account als de opdrachtgever. In dit bericht staat: “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. [medeverdachte 14] stuurt hierop het bericht dat hij er “morgen 1000% is”.
Uit een proces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 16] in de periode 2016 tot en met 2019 diverse malen al dan niet ’s nachts in huurauto’s is aangetroffen. Daarbij werden de volgende voorwerpen gevonden: bakens, PGPtoestellen, SD-kaartjes (met foto’s van personen, voertuigen en kentekens), een camera, verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, de app TrackIt en de app BlueEye die waarschuwt als er hulpdiensten naderen. Ook werden bij [medeverdachte 16] diverse grote geldbedragen en dure horloges gevonden en bleek zijn huurwoning zichtbaar vernieuwd, terwijl [medeverdachte 16] geen baan had en zijn partner in de thuiszorg werkte. Ook werd hij eind 2017 tweemaal samen met [naam 37] in een auto aangetroffen. [naam 37] wordt vervolgd in het onderzoek Marengo, waarin een vermeende criminele organisatie die het plegen van moorden tot oogmerk heeft centraal staat.
6.3.7.3.5.
Loods in Mijdrecht en verblijf bij [medeverdachte 13] na de liquidatie
De loods aan de [adres] in Mijdrecht is eigendom van [naam 10] . Hij heeft verklaard dat hij voor de verhuur van dit pand onder anderen contact heeft gehad met [medeverdachte 13] . [medeverdachte 13] beschikte in ieder geval vanaf eind juni 2017 over twee sleutels van de loods waarvan hij er in ieder geval één aan [kroongetuige] heeft gegeven. Twee getuigen van een bedrijfspand tegenover de loods hebben verklaard dat [medeverdachte 13] naar hen is toegekomen om te zeggen dat als er problemen waren, zij niet de politie moesten bellen maar [medeverdachte 13] moesten benaderen. Dit was nadat door een medewerker de Seat Leon met het kenteken
[kenteken] in de loods aan de [adres] was gezien.
Op 7 juli 2017 werd tussen 18.29 uur en 21.16 uur met het telefoonnummer van [medeverdachte 13] negentien keer naar telefoonnummers van [naam 24] en de familie van [naam 24] gebeld en werd op deze telefoon van [medeverdachte 13] op internet gezocht naar informatie over een schietincident bij NSstation Breukelen. Vóór 7 juli 2017 werd met dit telefoonnummer nooit naar nummers van (familie van) [naam 24] gebeld. Tussendoor werd met het toestel van [medeverdachte 13] naar twee contacten van [medeverdachte 13] zelf gebeld. Het hof leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 13] zelf als [naam 24] (en [kroongetuige] ) gebruik hebben gemaakt van het toestel van [medeverdachte 13] en dat zij dus met elkaar in (fysiek) contact zijn geweest in de woning van [medeverdachte 13] en dat daarbij de liquidatie van [slachtoffer 21] ter sprake is gekomen.
6.3.7.3.6.
Contact [medeverdachte 14] en opdrachtgevers
In de PGP-telefoon van [kroongetuige] die in het vakantiehuisje in Simonshaven is aangetroffen, zijn de contactpersonen ‘B.I.G’, ‘The wizzard’ en ‘C murder’ aangetroffen. Uit de gegevens van het toestel blijkt dat op 5, 6 en 7 juli 2017 een groot aantal berichten tussen de
PGP-telefoons van [kroongetuige] en [medeverdachte 14] is uitgewisseld. Bij [medeverdachte 14] is op een laptop een foto van [slachtoffer 21] aangetroffen.
Op 27 april 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] . [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 14] dat hij [slachtoffer 21] moet lokken. [medeverdachte 14] antwoordt hierop: “Al die namen die jullie me zeggen checc ik”.
Op 5 juli 2017 stuurt [medeverdachte 14] : “Begrijp dit ook niet meer” en “W(…) perfect dit was”. [verdachte] stuurt een grotendeels onleesbaar bericht van een ander door. Dit doorgestuurde bericht is om “19.2x” verstuurd. Om 19.37 uur heeft [kroongetuige] met 112 gebeld om onder de liquidatie uit te komen.
Op 6 juli 2017 stuurt [verdachte] het eerdergenoemde bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door over ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ die hem laat wachten. Ook stuurt [verdachte] een bericht van ‘Sir’ door inhoudende dat [medeverdachte 14] een tijd moet laten weten als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. Als “die hond” aankomt, moet hij meteen “weg”.
Op 7 juli 2017 stuurt [medeverdachte 14] om 15.22 uur aan [verdachte] berichten van iemand anders door dat de “Aktie al is gebeurd” en dat “Branden alleen niet [is] gelukt”.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] het tegen [verdachte] over “die man van gisteren”. [verdachte] stuurt dan een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door: “Sir onze vyanden zyn onze vyanden we ruimen voor niemand iets op puur onze dingen laat dat duidelyk zyn sir u weet dit zyn geen spelletjes en met dood spelen of andere helpen doen we nooit! Die [slachtoffer 21] is onze vyand al sinds lang met ze grote bek”.
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 14] de naam van [slachtoffer 21] van de opdrachtgever heeft doorgekregen en dat hij zijn opdrachtgever op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de liquidatie.
6.3.7.3.7.
Geld ophalen bij [medeverdachte 14] op 8 juli 2017
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] opnieuw contact met [verdachte] via de PGP. [verdachte] meldt dat [medeverdachte 14] een ‘niffo’ kan sturen. [medeverdachte 14] vraagt of het op dezelfde plek kan en hij meldt dat hij hem stuurt en dat hij op de motor komt. Om 13.58 uur duurt het volgens [medeverdachte 14] nog twintig minuten. [verdachte] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 14] hoeveel hij aan ‘wizz’ moet geven. [medeverdachte 14] antwoordt dat dit drie is en dat er dus 67 overblijft.
[kroongetuige] heeft verklaard dat hij het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 21] op 8 juli 2017 bij [medeverdachte 14] in Almere heeft opgehaald en dat [bijnaam] het geld in Amsterdam heeft opgehaald en op de motor naar Almere heeft gebracht. Tussen 16.18 uur en 16.43 uur straalde het toestel van [kroongetuige] aan in Almere. Het toestel van [medeverdachte 14] straalde tussen 12.29 uur en 16.40 uur masten aan in de omgeving van zijn woning in Almere.
6.3.7.4.
De rol van [medeverdachte 14]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 14] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 in Breukelen. [medeverdachte 14] heeft voor, tijdens en na de liquidatie een belangrijke rol vervuld. Hij heeft de opdracht om [slachtoffer 21] te vermoorden aangenomen en heeft samen met [kroongetuige] een voorverkenning gedaan. Hij heeft de uitvoering van de liquidatie uitgezet bij [kroongetuige] en [naam 24] en via [verdachte] de auto’s en een wapen geregeld. Na de afgebroken actie op 5 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] de druk bij
[kroongetuige] opgevoerd om de liquidatie alsnog te plegen. Met [verdachte] heeft [medeverdachte 14] afgestemd dat het op 7 juli 2017 om 15.00 uur zou gebeuren. Op 7 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] regie gevoerd bij de uitvoering van de liquidatie en na afloop verslag uitgebracht aan [verdachte] en de opdrachtgever. Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 14] de uitvoerders betaald.
Hoewel uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 14] niet aanwezig was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] , is hiermee sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] , [kroongetuige] en [naam 24] , waarbij de bijdrage van [medeverdachte 14] van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
Bij [medeverdachte 14] is ook sprake geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.7.5.
De rol van [verdachte]
De verdediging van [verdachte] heeft vrijspraak bepleit, omdat [verdachte] in de ten laste gelegde periode naar eigen zeggen niet meer over de PGPtelefoon met het ‘B.I.G’-account beschikte en het tegendeel
zeker voor de tijd na 18 juni 2017
niet is vast te stellen.
In bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit arrest heeft het hof anders geconcludeerd. Voor het deelonderzoek Breuk gaat het hof ervan uit dat [verdachte] de gebruiker van het
‘B.I.G’-account was.
Subsidiair heeft de verdediging van [verdachte] zich op het standpunt gesteld dat de gefilmde berichten een te gefragmenteerd beeld geven en dat er daarom geen bewijs is voor strafbare betrokkenheid van [verdachte] .
Het klopt op zich dat de gefilmde berichten geen volledig beeld geven van alles wat de betrokkenen (mogelijk) hebben besproken. Het hof gebruikt deze berichten dan ook alleen voor het bewijs voor zover zij in combinatie met andere bewijsmiddelen voldoende betekenis hebben.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017 in Breukelen. Uit de deelonderzoeken Mus, Barbera en Arford blijkt dat [verdachte] zich samen met de criminele organisatie van de opdrachtgever bezighield met het uitlokken van [medeverdachte 14] tot het plegen van liquidaties. Uit het samenstel van gedragingen in het deelonderzoek Breuk blijkt dat de betrokkenheid van [verdachte] bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] verder strekte dan de uitlokking vooraf en de betaling achteraf. Uit het bericht van 27 april 2017 komt naar voren dat [verdachte] toen al met [medeverdachte 14] over het lokken van [slachtoffer 21] heeft gesproken. [kroongetuige] heeft verklaard dat de organisatie van de opdrachtgever alles regelde, de gestolen auto’s, de wapens en de lokkers. Dat dit ook in het deelonderzoek Breuk is gebeurd en dat [verdachte] daaraan een bijdrage van betekenis heeft geleverd, vindt bevestiging in de chat van [verdachte] van 9 juli 2017 inhoudende dat hij eigenlijk al het werk doet: “Ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers”. [verdachte] werd bovendien direct ervan op de hoogte gebracht dat het op 5 juli 2017 niet was gelukt en stuurde op
6 juli 2017 berichten door van de opdrachtgever over een nieuw te maken afspraak. [medeverdachte 14] gaf in de chat aan dat het 6 juli 2017 stroef ging maar “morgen 1000%” en vroeg [verdachte] of hij het bericht doorstuurde. [verdachte] stuurde vervolgens een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, door dat [medeverdachte 14] een tijd moet zeggen als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. “Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.”
Op 7 juli 2017 liet [medeverdachte 14] om 15.21 uur en 15.22 uur aan [verdachte] weten dat behalve het branden (van de vluchtauto) de actie was gelukt. [verdachte] reageerde door [medeverdachte 14] sterkte te wensen. Op
8 juli 2017 heeft [verdachte] de beloning voor de moord uitbetaald via een van de mannen van [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 14] .
Bovenstaande omstandigheden houden in dat [verdachte] een zodanig significante bijdrage aan de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] heeft geleverd dat hij als medepleger van die moord kan worden gezien. Ook volgt daaruit dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.7.6.
De rol van [medeverdachte 13]
De verdediging heeft bepleit dat [medeverdachte 13] van alle ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken, op de grond dat er geen ondersteunend bewijs is voor de wisselende verklaringen van [kroongetuige] .
Uit het dossier is niet af te leiden dat [medeverdachte 13] een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd aan de moord op [slachtoffer 21] dat kan worden gesproken van het medeplegen van moord of medeplichtigheid daaraan. Het hof zal [medeverdachte 13] daarom vrijspreken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 13] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord door in de ten laste gelegde periode samen met anderen auto’s en wapens die bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf voorhanden te hebben.
In een geval als dit, waarin het medeplegen van het voorhanden hebben van een voorwerp als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is ten laste gelegd, moet komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen, die was gericht op het voorhanden hebben van zo’n voorwerp. De verdachte moet het voorwerp opzettelijk voorhanden hebben gehad. Daarvoor is vereist dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het voorwerp, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van dat voorwerp of tot de exacte locatie daarvan. Voor het bewijs van een dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daarnaast moet vaststaan dat de verdachte tezamen met de mededader(s) feitelijke macht over het voorwerp heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Daarvoor hoeft het voorwerp zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden (zie HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:193).
Om tot een bewezenverklaring van de in artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld te komen, is het voldoende dat het opzet van de verdachte op het begaan van dat misdrijf is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist (zie HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416).
Het hof gaat er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [medeverdachte 13] voor Caloh Wagoh heeft bemiddeld bij de huur van de loods aan de [adres] in Mijdrecht. [medeverdachte 13] woonde op dat moment vlakbij dat adres, boven de loods aan de [adres] , en kende de eigenaar van de loods aan de [adres] . Kort nadat de vorige huurder het pand had verlaten
op 20 juni 2017
is [adres] gehuurd. [medeverdachte 13] beschikte aanvankelijk over beide sleutels van de loods. Eén daarvan heeft hij aan [kroongetuige] gegeven. Medewerkers van een in de buurt gelegen bedrijf hebben gezien dat een oudere man de deur van de loods op de [adres] opende, zodat anderen (mannen met hesjes) met hem naar binnen konden. Deze mannen kwamen daar om in het pand te klussen en dit was vanaf augustus 2017. De oudere man die vlakbij woonde, ‘ [naam gelijkend op medeverdachte 13] ’, was op de zaak geweest om te vertellen dat zij bij hem moesten zijn als er problemen waren en dat zij niet de politie moesten bellen. Het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 13] die man is waarover de getuigen hebben verklaard.
[kroongetuige] heeft verklaard dat de wapens en de auto’s die voor de liquidatie van [slachtoffer 21] zijn gebruikt in de loods aan de [adres] in Mijdrecht lagen/stonden opgeslagen. Deze verklaring vindt bevestiging in objectieve onderzoeksbevindingen. Zo is de Seat Leon met het kenteken [kenteken] daar door een werknemer van een tegenover de loods gelegen bedrijf gezien en op beelden van 5 juli 2017 van een camera in de buurt van de loods is een voorbijrijdende auto te zien die volgens de politie op een Peugeot 308 SW lijkt.
[medeverdachte 14] heeft tegen [kroongetuige] gezegd dat hij [medeverdachte 13] had gevraagd of het goed was dat de loods tijdelijk voor de opslag van wapens en auto’s werd gebruikt. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat [medeverdachte 13] vaak kwam kijken als hij iets naar de loods bracht en dan vroeg wat hij nu weer had gebracht. [medeverdachte 13] had volgens [kroongetuige] in ieder geval wetenschap van de aanwezigheid van de Peugeot 308 SW en de wapens in de loods. [kroongetuige] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij toen hij de Scorpion bracht tegen [medeverdachte 13] heeft gezegd dat hij wapens had gebracht. Ook herinnerde hij zich dat hij tegen [medeverdachte 13] heeft gezegd dat hij de Peugeot 308 SW in de loods heeft neergezet toen hij deze auto bracht. [kroongetuige] heeft verder verklaard dat hij op 4 juli 2017 een handvuurwapen heeft opgehaald bij [naam 9] in Malden en dat hij dat wapen in de loods in Mijdrecht in een tas bij de Scorpion heeft gelegd.
Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 13] en een of meer anderen die was gericht op het voorhanden hebben van de bij de moord op [slachtoffer 21] gebruikte auto’s en wapens. [medeverdachte 13] heeft deze voorwerpen opzettelijk voorhanden gehad. Uit de verklaringen van [kroongetuige] is af te leiden dat [medeverdachte 13] zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van die voorwerpen, met dien verstande dat als [medeverdachte 13] zich niet bewust is geweest van de specifieke eigenschappen en kenmerken of de exacte locatie (in de loods) van (al) die voorwerpen, dit een bewezenverklaring niet in de weg staat. [medeverdachte 13] wist dat er vuurwapens en gestolen auto’s in de loods waren gestald. [medeverdachte 13] beschikte over een sleutel van de loods waarin die voorwerpen waren opgeslagen en heeft samen met [kroongetuige] en [medeverdachte 14] feitelijke macht over de voorwerpen kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken. Uit de verklaringen van de medewerkers van een tegenover de loods gelegen bedrijf leidt het hof af dat [medeverdachte 13] zich ook naar derden toe presenteerde als het aanspreekpunt voor het adres [adres] . [medeverdachte 13] benadrukte dat als er iets was zij niet de politie moesten bellen maar naar hem moesten komen. Ook die gedragingen brengen tot uitdrukking dat [medeverdachte 13] feitelijke macht over de loods en de daarin opgeslagen voorwerpen kon uitoefenen.
[kroongetuige] weet niet of [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 13] heeft gezegd dat de auto’s en wapens voor liquidaties waren bestemd. [medeverdachte 13] was volgens [kroongetuige] van tevoren niet ervan op de hoogte dat [slachtoffer 21] zou worden geliquideerd. Op 7 juli 2017 vroeg hij wel of [slachtoffer 23] was gedaan toen [kroongetuige] en [naam 24] na de liquidatie van [slachtoffer 21] bij hem kwamen schuilen.
Dat zij bij [medeverdachte 13] hebben geschuild en toen, zoals [kroongetuige] heeft verklaard, de telefoon van [medeverdachte 13] hebben gebruikt, wordt onder andere ondersteund door de historische verkeersgegevens waaruit blijkt dat met het nummer van [medeverdachte 13] is gebeld naar telefoonnummers die aan [kroongetuige] en [naam 24] zijn te linken en die eerder niet of nauwelijks door het nummer van [medeverdachte 13] werden gebeld.
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 13] van tevoren op de hoogte was van de liquidaties die [medeverdachte 14] in opdracht van anderen uitvoerde. Deze verklaring van [kroongetuige] vindt steun in het gegeven dat [medeverdachte 13] betrokken was bij het contact tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever van de liquidatie van [slachtoffer 23] , zoals dat uit de bewijsmiddelen van het deelonderzoek Langenhorst is af te leiden.
Het hof ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [kroongetuige] over de wetenschap van [medeverdachte 13] van het uitvoeren van liquidaties door [medeverdachte 14] en personen uit diens omgeving. In die wetenschap in combinatie met de gezamenlijke beschikbaarheid in de loods van gestolen auto’s en vuurwapens waaronder een semiautomatische Scorpion met munitie, ligt besloten dat [medeverdachte 13] die voorwerpen, die bestemd waren voor de liquidatie van een of meer personen waaronder [slachtoffer 21] , tezamen en in vereniging met de mededaders opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Dat [medeverdachte 13] niet wist dat [slachtoffer 21] een van de beoogde slachtoffers was, staat een bewezenverklaring niet in de weg, in aanmerking genomen dat voor toepassing van artikel 46, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering niet is vereist.
6.3.7.7.
De rol van [medeverdachte 16]
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. [medeverdachte 16] was niet de lokker van [slachtoffer 21] . Als al bewezen kan worden dat hij op 5 juli 2017 is meegereden met [slachtoffer 21] , dan was er geen sprake van het vereiste opzet op de moord, ook niet in voorwaardelijke zin. Ook is er geen bewijs dat [medeverdachte 16] een rol heeft gespeeld op 7 juli 2017, aldus de verdediging.
Uit wat hiervoor onder het feitenrelaas is besproken, heeft het hof het volgende afgeleid. De opdrachtgever regelde de lokkers voor de liquidaties. [medeverdachte 16] was een contact in de telefoon van [slachtoffer 21] (onder de naam ‘ [contactnaam] ’). [medeverdachte 16] heeft op 5 juli 2017 met [slachtoffer 21] met de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] een waterscooter opgehaald op het kamp aan de [adres] in Utrecht en hij is daarmee met [slachtoffer 21] naar Zoetermeer gereden waar de waterscooter is opgeslagen. Daarna zijn zij doorgereden naar Rotterdam. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] weer teruggereden naar Breukelen, waar [slachtoffer 21] om 19.42 uur is vertrokken met zijn eigen auto vanaf een parkeerplaats bij NSstation Breukelen. [kroongetuige] had de instructie gekregen om die dag twee auto’s in de gaten te houden: de auto van [slachtoffer 21] en een witte of grijze bestelauto. De Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] past binnen de beschrijving van deze bestelauto. [slachtoffer 21] zou volgens [kroongetuige] worden gelokt door iemand met een dergelijke auto. De lokker en [slachtoffer 21] zouden die dag eerst nog een afspraak hebben in Rotterdam. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat achter de bestelauto van de lokker een volgauto uit de groep van de opdrachtgever reed om de boel in de gaten te houden. [kroongetuige] moest oppassen om de lokker niet te raken. De telefoon van [medeverdachte 16] stond op 5 juli 2017 vanaf ongeveer 13.00 uur
tot na de terugkeer van [slachtoffer 21] in Breukelen uit, terwijl zijn PGPtelefoon aanstond. [10]
Volgens [kroongetuige] heeft dezelfde persoon als degene die [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 heeft gelokt de afspraak met [slachtoffer 21] voor 7 juli 2017 gemaakt. De lokker en de witte/grijze bestelauto zouden er dit keer alleen niet bij zijn. Op 6 juli 2017 werd in de chat tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] gesproken over een nieuwe afspraak voor 7 juli 2017 en over ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ die hem
[slachtoffer 21]
laat wachten maar er zelf niet zou zijn. ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is veredeld als [medeverdachte 16] ( [medeverdachte 16] is 1.92 m lang en heeft zelf verklaard dat ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ zijn bijnaam is, getuigen waaronder [naam 19] hebben verklaard dat [medeverdachte 16] ‘(de) [bijnaam medeverdachte 16] ’ wordt genoemd en [medeverdachte 16] stond onder de naam ‘ [contactnaam] ’ in de telefoon van [slachtoffer 21] ). Het hof constateert dat het chatgesprek tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] van 6 juli 2017 erop duidt dat [bijnaam medeverdachte 16] ’ en dus [medeverdachte 16] vanuit de groep van de opdrachtgever als lokker was betrokken bij de liquidatie van [slachtoffer 21] en dat hij er op 7 juli 2017 zelf niet bij zou zijn, maar [slachtoffer 21] wel zou laten wachten. Deze constatering past bij de verklaring van getuige [getuige 11] dat [slachtoffer 21] 7 juli 2017 ’s middags nog een afspraak had en bij wat [kroongetuige] over 7 juli 2017 heeft verklaard.
De chat tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] op 6 juli 2017 is ook in overeenstemming met wat op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is gebeurd. [slachtoffer 21] kwam om ongeveer 15.00 uur aan op parkeerplaats P2 bij NSstation Breukelen en werd vrijwel direct daarna neergeschoten. Vlak na de moord, om 15.21 uur, zijn twee oproepen op de telefoon van [medeverdachte 16] (*9904) naar zijn voicemail doorgeschakeld, wat erop duidt dat zijn telefoon op dat moment was uitgeschakeld. [medeverdachte 16] reed omstreeks 15.32 uur langs de plaats delict, waar op dat moment nog werd geprobeerd het leven van [slachtoffer 21] te redden. Om 16.09 uur is de telefoon van [medeverdachte 16] weer in gebruik. In de nacht van 7 op 8 juli 2017 is het PGPaccount van [medeverdachte 16] voor het laatst gebruikt. [11]
Zowel in de periode voor als na de liquidatie van [slachtoffer 21] is [medeverdachte 16] meermalen door de politie aangetroffen bij het plaatsten van camera’s en met bakens, PGPtoestellen,
SD-kaartjes (met foto’s van personen, voertuigen en kentekens), verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, de app TrackIt en de app BlueEye die waarschuwt als er hulpdiensten naderen. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 16] zich (onder andere) bezighield met het spotten van personen. De bedoeling daarvan kan zijn het in kaart brengen van de gewoonten en bezigheden van een doelwit van een liquidatie. [medeverdachte 16] heeft de beschikking gehad over een PGPtoestel waarvan de gegevens in de administratie van de organisatie van de opdrachtgever stonden vermeld. [medeverdachte 16] stond dus in contact met personen die gelieerd waren aan de criminele organisatie van de opdrachtgever.
Op basis van deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan de conclusie worden getrokken dat [medeverdachte 16] de lokker was en dat de liquidatie van [slachtoffer 21] het doel was van de afspraken op 5 en 7 juli 2017.
Voor zover de verdediging van [medeverdachte 16] met de stelling dat de verklaringen van [kroongetuige] over de moord op [slachtoffer 21] en de rol daarin van de lokker geen basis kunnen bieden voor een verantwoorde vaststelling van de feiten heeft bedoeld te betogen dat deze verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden uitgesloten van het bewijs, wijst het hof op wat het hiervoor heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige in dit zaaksdossier, die op belangrijke onderdelen bevestiging vinden in meerdere bewijsmiddelen en daarin vervatte objectieve onderzoeksresultaten.
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft gesteld dat het PGPaccount dat in combinatie met het toestel #6650 werd gebruikt en het PGPaccount ‘C murder’ van [medeverdachte 14] verschillende providers hadden, respectievelijk No.1 BC en SkyECC, en dat tussen die accounts geen direct berichtenverkeer mogelijk was. In het midden kan blijven of die gestelde omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Zij doen naar het oordeel van het hof niet af aan de redengevende kracht van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden waaraan het hof de conclusie verbindt dat [medeverdachte 16] de lokker van [slachtoffer 21] is geweest. Van belang hierbij is dat er meerdere niet op voorhand onaannemelijke mogelijkheden zijn geweest om de informatie over (de tijden van) de verplaatsing van [slachtoffer 21] en de lokker naar Breukelen aan [medeverdachte 14] door te geven anders dan door direct berichtenverkeer tussen het account van de #6650PGP en het ‘C murder’account. Zo is er de mogelijkheid dat de auto van [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] werd gevolgd door een andere auto
[kroongetuige] heeft begrepen dat de lokker in de gaten werd gehouden door een volgauto van de organisatie van de opdrachtgever
en dat een inzittende van die auto informatie over de reis naar Breukelen heeft doorgegeven aan de organisatie van de opdrachtgever, die de informatie weer aan [medeverdachte 14] heeft doorgegeven. Een inzittende van die auto kan die informatie ook rechtstreeks aan [medeverdachte 14] hebben doorgegeven. Een andere mogelijkheid is dat [medeverdachte 16] gebruik heeft gemaakt van een ander account dan het No.1 BCaccount om informatie aan [medeverdachte 14] door te geven of dat [medeverdachte 16] die informatie met het No.1 BCaccount heeft doorgegeven maar niet rechtstreeks aan [medeverdachte 14] , maar aan iemand binnen de organisatie van de opdrachtgever, die deze informatie weer aan [medeverdachte 14] heeft doorgegeven. In dit verband wijst het hof op het op 6 juli 2017 om 16.32 uur door [verdachte] doorgestuurde bericht aan ‘C murder’ inhoudende: ‘Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet’. Dit bericht steunt de gevolgtrekking dat de lokker door de organisatie van de opdrachtgever was geregeld en daaruit werd aangestuurd en laat zien dat die organisatie met de lokker direct contact had.
De verdediging van [medeverdachte 16] heeft nog een aantal andere argumenten aangedragen die volgens haar een contraindicatie vormen voor een scenario waarin de gebruiker van de #6650PGP de lokker was en op 5 juli 2017 met [slachtoffer 21] naar Breukelen is gereisd, te weten dat:
  • de uitvoerders over weinig informatie over de bestelauto beschikten;
  • [slachtoffer 21] volgens de verdediging in een andere auto van Rotterdam naar Breukelen is gereisd;
  • de lokker en [slachtoffer 21] een ingewikkelde route hebben afgelegd;
  • [kroongetuige] niets weet over het ophalen van een waterscooter;
  • [slachtoffer 21] rond 19.00 uur vanuit Rotterdam en om 19.42 uur vanuit Breukelen is vertrokken en op het tussenliggende traject dus niet in een file kan hebben gestaan;
  • in het ergste geval ook de lokker het leven zou moeten laten;
  • de organisatie van de opdrachtgever niet met ‘blanke Hollanders’ samenwerkt.
Naar het oordeel van het hof staan deze (gestelde) feiten en omstandigheden, waaronder ook de omstandigheid dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de lokker in direct contact stond met ‘C murder’, – gelet op wat het hof uit het feitenrelaas afleidt – niet in de weg aan een bewezenverklaring van het tenlastegelegde ( [medeverdachte 16] heeft [slachtoffer 21] gelokt om hem te liquideren). Het hof heeft hierbij ook het volgende in aanmerking genomen. De uitvoerders moesten de auto van [slachtoffer 21] en een witte of grijze bestelauto en niet een ander type auto of een auto met een andere kleur in de gaten houden. Zij beschikten over een foto van het beoogde slachtoffer en met hen was afgesproken dat de liquidatie zou worden uitgevoerd op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen waarnaartoe het slachtoffer zou worden gelokt. Onder die omstandigheden valt niet goed in te zien waarom het ontbreken van extra informatie over de bestelauto een aanwijzing vormt dat het scenario van het openbaar ministerie niet juist is. Dat [slachtoffer 21] in een andere auto van Rotterdam naar Breukelen is gereisd, zoals de verdediging heeft gesteld, vindt daarnaast onvoldoende steun in het beschikbare bewijsmateriaal (het hof gaat bij de bespreking van het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario hierop nader in). [slachtoffer 21] is op 5 juli 2017 aanwezig geweest op het kamp aan de [adres] in Utrecht om een waterscooter op te halen. Die waterscooter heeft hij vervolgens in Zoetermeer gestald. De daarover gemaakte afspraak verklaart voor een belangrijk deel de reisbewegingen van de lokker en [slachtoffer 21] op 5 juli 2017. Waarom zou [kroongetuige] als een van de uitvoerders van de liquidatie over informatie over die waterscooter hebben moeten beschikken?
De lokker en [slachtoffer 21] hebben naar het zich laat aanzien tussen Rotterdam en Breukelen inderdaad niet in een file gestaan, althans niet in een file van enige betekenis. Het is met het oog daarop niet duidelijk waarop de melding aan [kroongetuige] dat de lokker en [slachtoffer 21] door een file vertraging hebben opgelopen betrekking heeft. Denkbaar is dat een file tot een later vertrek uit Rotterdam heeft geleid of dat een file alleen is aangevoerd als reden waarom de lokker en [slachtoffer 21] later in Breukelen zouden zijn. In ieder geval is er geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [kroongetuige] dat de lokker en [slachtoffer 21] later dan verwacht terug waren in Breukelen.
[kroongetuige] heeft verklaard dat zij moesten opletten dat de lokker niet zou worden geraakt. Bovendien wisten de uitvoerders hoe het slachtoffer eruit zag. Tegen die achtergrond is het niet onlogisch dat de lokker [slachtoffer 21] heeft teruggebracht naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen, waar zijn auto waarop de uitvoerders moesten letten stond geparkeerd en waar de liquidatie zou worden uitgevoerd.
Verder kan het zijn dat over de teams van de opdrachtgever is gezegd dat zij niet uit ‘tata’s’ bestaan, maar dit neemt niet weg dat [medeverdachte 16] in contact stond met personen die gelieerd waren aan de organisatie van de opdrachtgever en dat hij de beschikking heeft gehad over een PGP van die organisatie.
De verdediging heeft in hoger beroep het volgende alternatieve scenario geschetst. Uit de ARSgegevens van 5 juli 2017 blijkt dat naast de Renault Kangoo voorzien van het kenteken [kenteken] op vrijwel hetzelfde moment nog een voertuig langs drie camera’s op de route vanuit het centrum van Rotterdam naar de A20 is gereden. Dit betrof een Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] . Deze auto is gehuurd door
[naam 36] en werd gebruikt door [naam 2] . Zowel [naam 36] als [naam 2] stond in contact met [slachtoffer 21] . Volgens [medeverdachte 16] was [naam 2] op 5 juli 2017 in Rotterdam voor een afspraak met onder anderen [slachtoffer 21] . Deze afspraak ging volgens [medeverdachte 16] over een geripte partij cocaïne, waarvoor [slachtoffer 21] verantwoordelijk werd gehouden. De Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] bewoog net als de Renault Kangoo vanaf 19.00 uur in de richting van Utrecht/Breukelen. Diezelfde auto is in de namiddag van 5 juli 2017 via een andere route, maar ongeveer op hetzelfde moment als de Renault Kangoo Rotterdam binnengereden. De kroongetuige heeft verklaard dat [slachtoffer 21] een afspraak had in Rotterdam, dat hij op de terugweg moest worden geliquideerd, dat hij niet in een bestelauto maar in een personenauto in Breukelen zou aankomen en dat [medeverdachte 14] door de inzittende(n) van die personenauto op de hoogte werd gehouden. Het komt erop neer volgens de verdediging dat of 1) [slachtoffer 21] door de inzittende(n) van de Mazda in Breukelen is afgezet en dat er ook vanuit die Mazda werd gecommuniceerd met [medeverdachte 14] over het verloop van de terugreis vanuit Rotterdam of dat 2) [slachtoffer 21] zich in de Renault Kangoo vanuit Rotterdam naar Breukelen verplaatste en door de Mazda is gevolgd waarbij de inzittende(n) van de Mazda informatie aan [medeverdachte 14] over het verloop van de reis van [slachtoffer 21] heeft/hebben doorgegeven.
Voor een door de verdediging geschetst scenario dat een bewezenverklaring van wat aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd uitsluit, heeft het hof in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden. Het hof acht dit dan ook niet aannemelijk geworden.
Uit het dossier valt op te maken dat niet het kenteken [kenteken] maar het kenteken
[kenteken] op 5 juli 2017 om 16.27 uur door een ARScamera in Rotterdam is geregistreerd. Van de Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] zijn geen trackentracegegevens beschikbaar. Niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, wanneer de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 Rotterdam is binnengereden. Op 5 juli 2017 zijn de kentekens [kenteken] en [kenteken] rond 19.00 uur over een afstand van ongeveer 22,5 km van RotterdamCentrum naar de A20 met tussenpozen van één tot vijf seconden door drie ARScamera’s geregistreerd. [12] Naast deze registraties zijn er echter geen andere gegevens waaruit is af te leiden dat de auto met het kenteken [kenteken] dezelfde reisbeweging als de telefoons van [slachtoffer 21] heeft gemaakt.
Opvallend zijn inderdaad de ARSregistraties van rond 19.00 uur en de link tussen de huurster en de mogelijke gebruiker van de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] met [slachtoffer 21] . Opvallend is echter ook dat, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, de mogelijke gebruiker van deze Mazda eveneens een bekende is van [medeverdachte 16] . [medeverdachte 16] en [naam 2] zijn door opsporingsambtenaren gecontroleerd op 16 februari 2017, 15 maart 2017, 4 juni 2017 en 20 november 2017 en op 9 juli 2017 is er contact geweest tussen hun telefoonnummers.
Van de voorhanden onderzoeksgegevens over 5 juli 2017 laten alleen de gegevens van de PGPtelefoon van [medeverdachte 16] en de door hem gebruikte Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] net zoals de telefoons van [slachtoffer 21] een reisbeweging van Breukelen via Utrecht en Zoetermeer naar Rotterdam en terug zien. Niet is vast te stellen dat de – blauwe – Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] , zoals de verdediging van [medeverdachte 16] heeft aangenomen, vanuit Rotterdam naar Utrecht/Breukelen is gereisd. Maar met name is in de hiervoor weergegeven verklaringen van [kroongetuige] en het andere beschikbare bewijsmateriaal onvoldoende steun te vinden voor de gestelde omstandigheid dat [slachtoffer 21] zich onderweg naar Breukelen in een andere auto (met een andere kleur) dan de witte/grijze bestelauto van de lokker zou hebben bevonden. Daarbij komt dat uit de aan het alternatieve scenario ten grondslag gelegde – gestelde – feiten de twee door de verdediging geformuleerde conclusies niet dwingend volgen en dat deze (gestelde) feiten zonder meer, gelet op wat het hof over de rol van [medeverdachte 16] als lokker op niet alleen 5 juli 2017 maar ook 7 juli 2017 heeft vastgesteld, een bewezenverklaring niet in de weg staan. Ook als de Mazda CX3 voorzien van het kenteken [kenteken] op (een deel van) de route RotterdamBreukelen de Renault Kangoo met [medeverdachte 16] en [slachtoffer 21] heeft gevolgd of daar bij in de buurt heeft gereden en de inzittende(n) van die Mazda informatie over de verwachte aankomsttijd van [slachtoffer 21] in Breukelen heeft/hebben doorgegeven, sluit dat een rol van [medeverdachte 16] als lokker zoals die is ten laste gelegd niet uit. Het zou, integendeel, passen bij de verklaring van [kroongetuige] dat de lokker in de gaten werd gehouden door een volgauto van de organisatie van de opdrachtgever.
[naam 2] is in hoger beroep als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op een dag in 2017 op een plein in de omgeving van het centrum van Rotterdam een bespreking heeft gehad. [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] waren daar, naast drie anderen, bij aanwezig. Het ging om een geripte partij drugs waar [slachtoffer 21] op werd aangesproken. Bij veel nadere vragen heeft de getuige zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Wel heeft hij nog verklaard dat [medeverdachte 16] apart vertrok en dat hij hem in zijn eentje heeft zien instappen in een auto. De getuige kon zich geen bijzonderheden van die auto herinneren.
Na het verhoor als getuige van [naam 2] op 8 oktober 2024 heeft [medeverdachte 16] een schriftelijke verklaring opgesteld die op 10 november 2024 is overgelegd en op de zitting van 11 november 2024 is voorgelezen. [medeverdachte 16] was inderdaad aanwezig bij een bespreking op 5 juli 2017 in Rotterdam, waar naast [slachtoffer 21] ook [naam 2] , [naam 6] , een vriend van [slachtoffer 21] en een jongen uit Rotterdam aanwezig waren. [slachtoffer 21] werd ervan verdacht een partij cocaïne te hebben geript en [medeverdachte 16] , [naam 2] en die vriend van [slachtoffer 21] konden bevestigen dat [slachtoffer 21] dat niet kon hebben gedaan omdat hij op dat moment niet in Nederland was. [medeverdachte 16] was de gebruiker van de #6650-PGP en op 5 juli 2017 van de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] . Hij heeft [slachtoffer 21] op diens verzoek opgehaald bij NSstation Breukelen, hij heeft met hem een waterscooter opgehaald in Utrecht en deze weggebracht naar een opslaglocatie in Zoetermeer en hij is daarna met [slachtoffer 21] naar de afspraak in Rotterdam gegaan. Daar is hij na het gesprek alleen vertrokken om de geleende Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] weer in te leveren. [slachtoffer 21] had in Rotterdam gezegd dat hij zich wel door een van de anderen in Breukelen zou laten afzetten. [medeverdachte 16] weet niet meer of dit [naam 2] of [naam 6] was. Hij heeft niets te maken met de afspraak die voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] in Breukelen is gemaakt. Het kan zijn dat hij op 7 juli 2017 net zoals de dagen daarvoor gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E met het kenteken [kenteken] en dat hij omstreeks 15.30 uur in de buurt van de plaats delict is geweest. Hij reed daar vaker omdat hij in de buurt woonde. Gelet op de door de BMW 330E met het kenteken [kenteken] op 7 juli 2017 afgelegde route, lijkt het erop dat hij die dag zijn dochter bij een vriendin aan de [adres] in Utrecht heeft opgehaald en naar Breukelen heeft teruggebracht of omgekeerd.
Als de door [naam 2] op 8 oktober 2024 beschreven gebeurtenis over 5 juli 2017 gaat, heeft hij het scenario van het openbaar ministerie in die zin bevestigd dat [medeverdachte 16] , die dat zelf op 11 november 2024 aan de hand van zijn schriftelijke verklaring uiteindelijk ook heeft verklaard, die dag samen met [slachtoffer 21] is geweest. In het licht van de overige hiervoor besproken bewijsmiddelen is het enkele gegeven dat de getuige ook heeft verklaard dat hij [medeverdachte 16] in Rotterdam niet samen met iemand anders in een auto heeft zien stappen
wat [medeverdachte 16] in zijn verklaring van 11 november 2024 heeft bevestigd
onvoldoende reden om uit te gaan van een alternatief scenario op grond waarvan het is uitgesloten dat [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] heeft gelokt om hem te liquideren. In dit verband wijst het hof nogmaals op het op 6 juli 2017 om 16.32 uur door [verdachte] doorgestuurde bericht aan ‘C murder’, inhoudende: “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet [bijnaam medeverdachte 16] laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte 16] deze ‘ [bijnaam medeverdachte 16] ’ is en dat dit bericht gaat over de afspraak die voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] is gemaakt. Van [medeverdachte 14] hoorde [kroongetuige] dat het slachtoffer zou worden gelokt door een persoon die van een grijze of witte bestelauto gebruikmaakte. De Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] voldoet aan deze beschrijving en ook [medeverdachte 16] heeft nu verklaard dat hij van die auto heeft gebruikgemaakt. Zoals gezegd, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [kroongetuige] over (de voorbereiding en de uitvoering van) de liquidatie van [slachtoffer 21] , waaraan [kroongetuige] op 7 juli 2017 als een van de uitvoerders zelf heeft deelgenomen.
Overigens gaat de verdediging van [medeverdachte 16] ervan uit dat, gezien een gpslog van de iPhone van [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 omstreeks 17.00 uur, de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] is geparkeerd in parkeergarage [adres] in Rotterdam. Ook [medeverdachte 16] zelf heeft verklaard dat hij de auto in een parkeergarage heeft geparkeerd. Dat roept de vraag op hoe [naam 2] dan heeft kunnen zien dat [medeverdachte 16] van het plein waar zij de afspraak hadden is afgelopen, in een auto is gestapt en is weggereden.
De zendmastgegevens van de *9098 van [slachtoffer 21] en de #6650 van [medeverdachte 16] passen bij het zich tegelijkertijd verplaatsen naar Utrecht/Breukelen vanaf 19.00 uur: de *9098 straalt om 19.15 uur een mast in Waddinxveen aan, de #6650 om 19.20 uur een mast in Bodegraven en om 19.22 uur een mast in Waarder en de *9098 straalt om 19.34 uur een mast in Utrecht aan. Dat vervolgens het weer geactiveerde privénummer van [medeverdachte 16] (*9904) om 20.08 uur een mast in de buurt van het kamp aan de [adres] in Utrecht aanstraalt, past naar het oordeel van het hof
anders dan de verdediging van [medeverdachte 16] naar aanleiding van diens verklaring van 11 november 2024 heeft betoogd
niet beter bij het scenario dat [medeverdachte 16] vanuit Rotterdam direct naar het kamp aan de [adres] zou zijn gereden dan bij het scenario van het openbaar ministerie waarin [medeverdachte 16] via NSstation Breukelen is teruggereden. [slachtoffer 21] is om 19.42 uur vertrokken vanaf de parkeerplaats bij NSstation Breukelen wat voldoende tijd laat aan [medeverdachte 16] om zich naar het kamp aan de [adres] in Utrecht te verplaatsen en daar om 20.08 uur met de *9904 een zendmast aan te stralen (ter vergelijking: [slachtoffer 21] heeft zijn Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] op 5 juli 2017 om 14.16 uur bij NSstation Breukelen geparkeerd en om 14.35 uur op het kamp aan de [adres] met zijn iPhone foto’s van een waterscooter gemaakt).
Dat de zendmastgegevens van de #6650 en de *9904 en de trackentracegegevens van de BMW 330E met het kenteken [kenteken] van 7 juli 2017 zich laten verklaren doordat [medeverdachte 16] zijn dochter heeft weggebracht of opgehaald bij een vriendin aan de [adres] in Utrecht, is zonder meer niet plausibel: als [medeverdachte 16] zijn dochter tussen 14.52 uur en 15.20 uur in Overvecht – waar de auto om 15.11 uur heeft stilgestaan – heeft opgehaald, heeft hij zich via de A2, het NSstation Breukelen, waar hij om 15.22/33 uur met de BMW 330E met het kenteken [kenteken] is langs gereden, en de N402 zonder tussenstop naar het kamp aan de [adres] in Utrecht verplaatst en dus niet (eerst) naar zijn woning in Breukelen, en als hij zijn dochter vanaf 15.59 uur naar Overvecht heeft weggebracht, is hij vertrokken vanaf het kamp aan de [adres] in Utrecht waarnaartoe hij zich dus vanaf 15.20 uur via de A2, het NSstation Breukelen en de N402 had verplaatst, wat evenmin in de verklaring van [medeverdachte 16] past, omdat daarin besloten ligt dat hij met zijn dochter vanaf zijn woning in Breukelen zou zijn vertrokken. Bovendien is in dat geval opvallend dat de BWM 330E met het kenteken [kenteken] om 16.09 uur op precies dezelfde plek aan de [adres] als om 15.11 uur heeft stilgestaan, terwijl hij naar eigen zeggen op 7 juli 2017 maar één keer voor het ophalen of wegbrengen van zijn dochter in Utrecht Overvecht (op een adres aan de [adres] ) is geweest.
Het door de verdediging in hoger beroep onder verwijzing naar de getuigenverklaring van [naam 2] en uiteindelijk ook de verklaring van [medeverdachte 16] zelf gepresenteerde alternatieve scenario acht het hof niet alleen op zichzelf beschouwd op onderdelen dus niet aannemelijk geworden, maar ook acht het hof de verklaring van [medeverdachte 16] , mede gelet op het moment waarop die verklaring is afgelegd en de beperkte bereidheid bij [medeverdachte 16] om aanvullende vragen te beantwoorden, niet geloofwaardig. [medeverdachte 16] heeft niet eerder dan in hoger beroep en dan pas een dag voor de terechtzitting van 11 november 2024 een schriftelijke verklaring overgelegd. Dat [medeverdachte 16] heeft gewacht totdat [naam 2] een verklaring die [medeverdachte 16] in aanwezigheid van [slachtoffer 21] plaatst had afgelegd, overtuigt naar het oordeel van het hof als uitleg daarvoor niet. Al jarenlang zijn er bewijsmiddelen, mede op basis waarvan [medeverdachte 16] door de rechtbank is veroordeeld, voorhanden die redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat [medeverdachte 16] met [slachtoffer 21] samen was op 5 juli 2017 en die dag van Breukelen/Utrecht, via Zoetermeer naar Rotterdam en terug is gereisd.
In het scenario van de verdediging ligt de suggestie besloten dat een of meer anderen die mogelijk ook bij een afspraak met [slachtoffer 21] in Rotterdam aanwezig zijn geweest, iets te maken hebben met het lokken van [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 of op een andere manier bij diens voor die datum geplande liquidatie op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen betrokken zouden zijn geweest. Met die suggestie alleen is er naar het oordeel van het hof echter nog geen reden om te twijfelen aan de hiervoor besproken bewijsmiddelen waaruit is af te leiden dat [medeverdachte 16] zowel op 5 als 7 juli 2017 het slachtoffer heeft gelokt naar de locatie waar op 5 juli 2017 de liquidatie zou worden uitgevoerd en op 7 juli 2017 is uitgevoerd.
Het komt erop neer dat het hiervoor weergegeven alternatieve scenario geen afbreuk doet aan de bewijswaarde van die bewijsmiddelen: de verschillende varianten van dit alternatieve scenario zijn, als zij al aannemelijk zijn geworden en niet in strijd zijn met de inhoud van de bewijsmiddelen, niet onverenigbaar met een bewezenverklaring van de feiten die aan [medeverdachte 16] zijn ten laste gelegd.
Het hof is van oordeel dat de liquidatie van [slachtoffer 21] het doel van de door [medeverdachte 16] met [slachtoffer 21] op 5 en 7 juli 2017 gemaakte afspraken was. Dit betekent dat er bij [medeverdachte 16] als lokker sprake was van het opzet op de dood van [slachtoffer 21] . Het hof verwerpt het scenario van de verdediging dat [medeverdachte 16] niet op de hoogte was van de liquidatieplannen en buiten zijn medeweten als lokker is gebruikt. Dit scenario wordt weersproken door de gedragingen van [medeverdachte 16] en het feit dat hij als lokker wel een afspraak maakt op 7 juli 2017 maar zoals blijkt uit een chatbericht niet van plan is geweest bij die afspraak te verschijnen, terwijl hij wel in de gaten houdt wat er op de afgesproken plek rond het tijdstip van de afspraak gebeurt.
Uit het dossier blijkt niet dat er op 5 juli 2017 sprake was van een begin van uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 21] . [slachtoffer 21] was nog niet aangekomen op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen toen de actie door [kroongetuige] werd afgebroken. [medeverdachte 16] wordt daarom vrijgesproken van de hem primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord en medeplichtigheid bij een poging tot moord op 5 juli 2017.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeverdachte 16] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van moord op [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 en aan medeplichtigheid bij het medeplegen van moord op [slachtoffer 21] op 7 juli 2017.
5 juli 2017
[medeverdachte 16] beschikte op 5 juli 2017 over de Renault Kangoo met het kenteken [kenteken] (met trekhaak) waarmee de waterscooter is opgehaald, terwijl die waterscooter voor [slachtoffer 21] kennelijk (een van) de reden(en) was om een afspraak met [medeverdachte 16] te maken. Dit was ook de auto waarmee [slachtoffer 21] is vervoerd naar de parkeerplaats bij NSstation Breukelen waar hij bij aankomst zou worden geliquideerd. De Renault Kangoo was zodoende bestemd voor de moord op [slachtoffer 21] .
7 juli 2017
[medeverdachte 16] heeft zelf niet deelgenomen aan de uitvoering van de moord op [slachtoffer 21] . Zijn bijdrage daaraan – het maken van een afspraak met [slachtoffer 21] om op 7 juli 2017 om 15.00 uur opnieuw naar het parkeerterrein bij NSstation Breukelen te komen – is belangrijk om de uitvoerders in de gelegenheid te stellen [slachtoffer 21] daar alsnog te liquideren. Die bijdrage is op zichzelf echter niet van zodanig gewicht dat [medeverdachte 16] als medepleger van de moord op [slachtoffer 21] kan worden gezien, zodat hij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Wel levert die bijdrage medeplichtigheid bij de moord op [slachtoffer 21] op.
Bij [medeverdachte 16] is, gezien het kennelijke plan op basis waarvan is gehandeld, sprake geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 21] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.7.7.1.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft op de zitting op 11 november 2024 gevraagd om [naam 6] als getuige te horen als het hof niet komt tot een integrale vrijspraak van de aan [medeverdachte 16] ten laste gelegde feiten. Deze persoon zou volgens de verdediging kunnen bevestigen dat het ophalen van [slachtoffer 21] op de parkeerplaats bij NSstation Breukelen in verband met het wegbrengen van een waterscooter met een geleend busje van tevoren ook bij anderen bekend was en dat [medeverdachte 16] na de afspraak in Rotterdam alleen is vertrokken.
Naar het oordeel van het hof is het horen van [naam 6] als getuige niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Het hof acht op basis van de voorhanden bewijsmiddelen bewezen dat [medeverdachte 16] het tenlastegelegde in de zoeven bedoelde varianten heeft begaan, waarbij het hof heeft geoordeeld dat een door de verdediging geschetst scenario dat een bewezenverklaring van wat aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd uitsluit, niet aannemelijk is geworden. Wat [naam 6] die volgens [medeverdachte 16] en [naam 2] ook bij een bespreking met [slachtoffer 21] in Rotterdam aanwezig is geweest zou kunnen verklaren, zou naar het oordeel van het hof – de stellingen van de verdediging volgend – gedeeltelijk een nadere bevestiging kunnen vormen van de gang van zaken op 5 juli 2017 zoals de verdediging die heeft gepresenteerd. Maar ook dan dwingt het alternatieve scenario van de verdediging niet tot de conclusie dat [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] niet heeft gelokt. Het hof heeft hierbij ook nog in aanmerking genomen dat als [slachtoffer 21] zoals de verdediging veronderstelt in de Mazda CX3 met het kenteken [kenteken] naar Breukelen zou zijn teruggereden hij en [medeverdachte 16] vrijwel gelijktijdig uit Rotterdam zijn vertrokken, over een afstand van 22,5 km in Rotterdam heel dicht bij elkaar in de buurt zijn gebleven en gezien de zendmastgegevens van de *9098 en de #6650 ook daarna tussen Rotterdam en Utrecht/Breukelen bij elkaar in de buurt zijn geweest. Zoals gezegd, gaat het hof er echter van uit dat – in lijn met wat [kroongetuige] heeft verklaard – [medeverdachte 16] [slachtoffer 21] op 5 juli 2017 met gebruikmaking van een grijze/witte bestelauto naar NSstation Breukelen heeft gelokt en dat hij vervolgens ook voor 7 juli 2017 met [slachtoffer 21] een afspraak heeft gemaakt om hem daarnaartoe te lokken.
Voordat het hof uitspraak doet heeft het zich ervan vergewist dat de procedure tegen [medeverdachte 16] in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces ondanks dat [naam 6] niet als getuige is gehoord. De getuige is een zogenoemde ‘defence witness’ en geen getuige die al een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd die de rechter eventueel voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Daarbij komt dat [naam 2] al is gehoord als getuige over een afspraak in Rotterdam waarbij [slachtoffer 21] en [medeverdachte 16] aanwezig waren en dat er geen op objectieve gegevens berustende aanwijzingen zijn dat [naam 6] uit eigen wetenschap iets zou kunnen verklaren over de aan [medeverdachte 16] ten laste gelegde feiten.
Ondanks dat [naam 6] niet is gehoord voldoet de procedure tegen [medeverdachte 16] in haar geheel naar het oordeel van het hof aan het recht op een eerlijk proces.
6.3.8.
Criminele organisatie (140 SR)
6.3.8.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is
(zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit arrest (veredelingen en identificaties) komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstellingen maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [medeverdachte 14] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [verdachte] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [medeverdachte 14] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 14] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [medeverdachte 14] ook deel uit van de criminele organisatie rondom [medeverdachte 14] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [medeverdachte 14] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In
december 2017 spraken [medeverdachte 14] en [verdachte] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.8.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband; en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
(HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264.)
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld.
6.3.8.2.1.
De rol van [verdachte]
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] niet behoort tot de criminele organisatie die de officier van justitie heeft bedoeld ten laste te leggen, namelijk Caloh Wagoh. Verder heeft de verdediging betoogd dat, nog afgezien van de vraag of [verdachte] daartoe behoorde, de criminele organisatie van [naam 45] niet wordt vervolgd in Eris, zodat een vrijspraak moet volgen.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Zoals meermalen is overwogen staat de criminele organisatie waar het in deze zaak om gaat niet gelijk aan Caloh Wagoh. Het is dus ook niet relevant of [verdachte] al dan niet lid was van deze motorclub. Dat [verdachte] heeft behoord tot de hiervoor omschreven criminele organisatie en dat hij wist dat deze organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit wat hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Eend, Mus, Barbera, Charlie17, Gezicht en Breuk. Tevens heeft het hof de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in zijn oordeel betrokken.
Het hof acht bewezen dat [verdachte] in de periode vanaf 1 februari 2017 (deelonderzoek Eend) tot en met 21 november 2018 (toen in Eris verdachten zijn aangehouden en doorzoekingen zijn gedaan) als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. In de samenwerking met [medeverdachte 14] was een duidelijke taakverdeling zichtbaar. [medeverdachte 14] vervulde een leidinggevende rol bij het verder uitzetten van de liquidatieopdrachten bij andere deelnemers aan de criminele organisatie en regisseerde de liquidaties tot in detail, terwijl [medeverdachte 2] en [verdachte] in opdracht van de opdrachtgever de opdrachten voor de liquidaties aan [medeverdachte 14] gaven, wapens, auto’s en lokkers regelden en verantwoordelijk waren voor de financiën. In de door de organisatie van de opdrachtgever aan [kroongetuige] verstrekte PGP-telefoons stonden de PGP-accounts van [medeverdachte 2] (‘The wizzard’) en [verdachte] (‘B.I.G’) voorgeprogrammeerd. [verdachte] was ook het aanspreekpunt voor [medeverdachte 14] en trad sturend op bij bijvoorbeeld afspraken over geld en afspraken over ieders verantwoordelijkheid.

7.De bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Ten aanzien van het deelonderzoek Eend (16-659028-20)
Primair:
hijop
een of meertijdstippen gelegen in
of omstreeksde periode van 2 februari 2017 tot en met
10 januari 201826 februari 2017, in Nederland,
(telkens)tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/ofdoor het verschaffen van
gelegenheid en/of middelen en/ofinlichtingen en
/of giften en/ofbeloften, een
of meerander
enheeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven
teberoven, door
een of meer van zijn mededaders ([medeverdachte 14]
)middels PGP-telefoon
(s
)informatie/inlichtingen/gegevens met betrekking tot de beoogde liquidatie [slachtoffer 15] te sturen
en/of door te sturen zoals:
- het adres van de sportschool van [slachtoffer 15] , en
/of
-
dat [slachtoffer 15] iedere ochtend zou trainen in voornoemde sportschool, en/of
- dat [slachtoffer 15] voornoemde sportschool vaak alleen af zou sluiten, en
/of
-
het/de adres(sen) waar [slachtoffer 15] zou verblijven, en/of
  • in welk voertuig de vriendin van [slachtoffer 15] zou rijden (te weten een Porsche), en
  • een foto van [slachtoffer 15]
  • dat zogenaamde heads op [slachtoffer 15] gezet gaan worden, en/of
  • dat alles betaald zou worden, en/of
  • dat er jongens zouden klaar staan;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Mus en Barbera (16-659121-19)
1.
Nog meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van 17 tot en met
19 februari 2017,
althans de maand februari 2017,in Nederland,
(telkens)tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/ofdoor het verschaffen van
gelegenheid en/of middelen en/ofinlichtingen en
/of giften en/ofbeloften, een
of meerander
enheeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven
teberoven, door aan
/van een of meer van zijn mededader(s) ([medeverdachte 14]
):
-
een of meer berichten inhoudende - al dan niet - instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te (willen) ontvangen, waaronder
- zakelijk weergegeven -:
-
of hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ wil, en/of
-
er werk van gemaakt wordt en ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ dagelijks met een neefje van hen loopt, en/of
-
dat [slachtoffer 3] nu gelokt kan worden, en/of
-
(kenteken)gegevens van het/een voertuig waarmee die [slachtoffer 3] zich zouverplaatsen en/of zou worden opgehaald en/of afgezet en/of de frequentiewaarmee dit zou gebeuren, en/of
-
dat ‘men’ nog even geduld moet hebben en dat de mensen die hem ( [slachtoffer 3] ) afzetten hen gaan inseinen en dat iedereen ‘klaar staat’, en/of
-
een of meerberichten inhoudende
- al dan niet -instructie
(s
)met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te sturen en
/ofdoor te sturen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- dat hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ graag wil, en
/of
- als [slachtoffer 3] verbrand kan worden in ‘fiets’ (auto) dat top is, en
/of
- of [slachtoffer 3] nog dit weekend of uiterlijk maandag gedaan kan worden voor 80
(.000 euro
), en
/of
- wanneer hij/zij [slachtoffer 3] vanavond kan/kunnen laten slapen dat mooi zou zijn, en
/of
- telefoons kunnen/moeten meegenomen worden en
/of‘yzers’ (vuurwapens) kunnen worden opgehaald, en
/of
- hij [slachtoffer 3] laatst wou lokken maar dat dat mis ging omdat deze met een
gepantserde auto kwam;
2.
Meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017, althansin de maand maart 2017,
te Nieuwegein, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, (telkens) door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/ofdoor het verschaffen van
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/
of giften en/ofbeloften [medeverdachte 14]
en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het
(in Nederland
)tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) van het leven beroven, door aan [medeverdachte 14]
en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en
    /ofde naam van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) en
    /ofandere informatie over die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) door te geven
    , dan wel ter beschikking te stellen;
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20)
Subsidiair:
[medeverdachte 14] en
/of[medeverdachte 6] en
/of[medeverdachte 1] op
of omstreeks17 april 2017 te
’s-Gravenhage,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 18] van het leven
heeft/hebben beroofd door met een
of meervuurwapen
skogels in het hoofd
, althansen op andere plaatsen in het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten; welk feit verdachte
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 april tot en met 17 april 2017 te ’s-Gravenhage,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
(telkens)opzettelijk heeft uitgelokt door
giften,beloften,
misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen,door aan [medeverdachte 14]
en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1]een geldbedrag
te overhandigen en/ofin het vooruitzicht te stellen;
Ten aanzien van de deelonderzoeken Gezicht en Breuk (16-659121-19)
6.
Nog meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en
/of[naam 24] en
/of[medeverdachte 15] en
/of[medeverdachte 14] op
of omstreeks29 juni 2017 te Doorn,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,openlijk, op de [adres] te Doorn,
in elk geval op of aan de openbare weg,in vereniging geweld hebben gepleegd tegen
een of meer goederen, te weten een of meerwoningen gelegen aan de [adres] en
/of[adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning
(en
)te schieten welk
(e)misdrijf
/misdrijvenverdachte, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 26 juni 2017 tot en met
29 juni 2017
te Nieuwegein en/of Doorn,
althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens)opzettelijk heeft uitgelokt door
giften,beloften
, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleidingen
/ofhet verschaffen van
gelegenheid, middelen ofinlichtingen door aan
voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of[medeverdachte 14] :
- een geldbedrag
van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag,in het vooruitzicht te stellen en
/of
-
dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en
  • een of meer aanwijzingen en/ofinformatie te verstrekken over de route naar de woning
    (en)van vorenbedoelde bewoner
    (s
    )en
    /of
  • de omgeving te beschrijven van die
-
een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
8.
Primair:
hijop
of omstreeks7 juli 2017 te Breukelen,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft beroofd door met
een of meervuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659035-20)
hij op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1
januarifebruari 2017 tot en met 21 november 2018
te ’s-Gravenhage en/of Leiden en/of Almere en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of Breukelen en/of Mijdrecht en/of Zoetermeer en/of Doorn en/althans (elders)in Nederland,
al dan nietals
oprichter,leider
en/of bestuurder,heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en
/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meermedeverdachten
[zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) Caloh Wagoh], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
(onder meer):
  • het opzettelijk en
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van
Het hof acht niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

8.DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het deelonderzoek Eend (16-659028-20)
Primair:medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord
Ten aanzien van de deelonderzoeken Mus en Barbera (16-659121-19)
Feit 1, nog meer subsidiair:medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord
Feit 2, meer subsidiair:medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20)
Subsidiair:medeplegen van uitlokking van medeplegen van moord
Ten aanzien van de deelonderzoeken Gezicht en Breuk (16-659121-19)
Feit 6, nog meer meermedeplegen van uitlokking van openlijk in vereniging
subsidiair:geweld plegen tegen goederen
Feit 8, primair:medeplegen van moord
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659035-20)
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

9.De strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.

10.De oplegging van straf

10.1.
Het vonnis van de rechtbank
De rechtbank heeft [verdachte] voor de feiten in de deelonderzoeken Eend, Mus, Barbera,
Charlie17, Gezicht en Breuk en voor het als leider deelnemen aan een criminele organisatie veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
10.2.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat [verdachte] (ook in hoger beroep) wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
10.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan [verdachte] een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen en
daarbij rekening te houden met de gevolgen van de Wet straffen en beschermen en het
overschrijden van de redelijke termijn.
10.4.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de keuze voor het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
10.4.1.
De (ernst van de) feiten
In de zaak Eris gaat het om een criminele organisatie, die zich richtte op het plegen van moorden, het voorbereiden van moorden en het bezit van vuurwapens en munitie. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde en de daarmee samenhangende aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen de hier aan de orde zijnde criminele organisatie zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door leden van de organisatie zijn vijf liquidaties gepleegd. Daarnaast waren er plannen om elf andere personen te liquideren. In sommige van die gevallen waren ook al voorbereidingen getroffen voor de liquidatie.
De organisatie opereerde zonder meer professioneel. Via [verdachte] en [medeverdachte 2] werden namens een opdrachtgever opdrachten verstrekt aan [medeverdachte 14] om liquidaties te plegen. [medeverdachte 14] liet deze opdrachten vervolgens uitvoeren door leden van zijn organisatie. [verdachte] en [medeverdachte 2] werkten ten behoeve van de liquidaties nauw samen met [medeverdachte 14] en zijn mannen, waardoor zij ook deel uitmaakten van de criminele organisatie waarvan [medeverdachte 14] de spil was. Zij regelden namens de opdrachtgever de spotters (de personen die observaties deden), de lokkers, de wapens en de gestolen auto’s. [medeverdachte 14] regelde de ‘heads’ (schutters) en de daadwerkelijke voorbereiding en uitvoering van de liquidaties. [medeverdachte 2] en [verdachte] betaalden [medeverdachte 14] voor zijn werkzaamheden. [medeverdachte 14] betaalde daarvan weer zijn mannen. Daarnaast nam [medeverdachte 14] ook opdrachten aan van andere opdrachtgevers. [medeverdachte 14] had verschillende teams/mannen tot zijn beschikking die al dan niet in wisselende samenstelling de opdrachten voor hem uitvoerden.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te communiceren. Uit de aangetroffen communicatie doemt een schokkend beeld op van een organisatie die zich zo nodig 24 uur per dag bezighield met het voorbereiden en plegen van liquidaties. In de huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste konden worden geliquideerd (zoals “fiets in de fik met die hond erin”, waarmee bedoeld werd dat iemand in zijn auto verbrand zou worden) en over de hoogte van het te betalen bedrag (“Geef je 70 de hoofd sir”/“Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”/“Maar als u uw eigen fietsen yzers alles dan kan ik na 90 sir soms een ton!”). De leden van de organisatie waanden zich onbespied en spraken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard waren.
De liquidaties werden op zeer gewelddadige wijze uitgevoerd. Zo werd op de openbare weg, soms in het bijzijn van getuigen, gebruikgemaakt van (semi-)automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Er zijn vijf mensenlevens beëindigd.
Daarnaast zijn binnen de organisatie de liquidaties van elf andere personen voorbereid, waarbij het soms heel dicht bij een uitvoering kwam. Alleen door toeval of fouten van de organisatie hebben die voorbereidingen niet tot een voltooide liquidatie geleid. De deelnemers aan de criminele organisatie hebben allemaal een al dan niet voorbereidende rol gespeeld bij een of meer liquidaties en daarmee bijgedragen aan de publieke onrust en verontwaardiging die bij dit soort ernstige geweldsdelicten ontstaat.
Moord is een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Een moord in de vorm van een liquidatie geeft aan die ernst een extra lading. De nabestaanden zijn niet alleen geconfronteerd met het verlies van het slachtoffer, maar ook met de afschuwelijke wijze waarop het slachtoffer is vermoord.
Het hof heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar de straffen die in andere moordzaken en zaken over voorbereidingshandelingen zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, kan hieruit wel een zekere lijn worden afgeleid. In dat kader tekent zich een ontwikkeling af naar steeds zwaardere straffen, waarbij twintig jaren gevangenisstraf voor één liquidatie geen uitzondering is, net zoals zes tot acht jaren voor voorbereidingshandelingen voor moord. Dit kan worden gezien in het kader van steeds gewelddadiger optreden in het criminele milieu, waarmee de maatschappij in toenemende mate wordt geconfronteerd en waardoor de roep om vergelding steeds luider wordt. Het opleggen van straffen dient – naast andere doelen – bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er een zekere afschrikkende werking van uitgaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van ontwrichtend geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt, ook al kunnen zware straffen de golf van geweld niet tot stoppen brengen en kan zelfs de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet vergelden.
[verdachte]
heeft in ieder geval vanaf begin 2017 tot in 2018 deelgenomen aan de criminele organisatie. Hij had hierin een leidinggevende rol als tussenpersoon tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] . Nadat [medeverdachte 14] aanvankelijk vooral contact had met [medeverdachte 2] is [verdachte] ook deelnemer geworden aan de PGPgesprekken. Vanaf april 2017 ging het contact vooral tussen [verdachte] en [medeverdachte 14] , totdat [medeverdachte 14] ook direct contact kreeg met de opdrachtgever. Dat [verdachte] aanvankelijk vooral boodschappen doorgaf voor de opdrachtgever en in mindere mate zelf deelnam aan het gesprek, is daarbij van ondergeschikt belang.
[verdachte] heeft in genoemde periode samen met anderen de moord op [slachtoffer 18] uitgelokt (deelonderzoek Charlie17) en de moord op [slachtoffer 21] gepleegd (deelonderzoek Breuk). Hij heeft, eveneens samen met anderen, de liquidaties van [slachtoffer 15] (deelonderzoek Eend), [slachtoffer 3] (deelonderzoek Mus) en [slachtoffer 10] (deelonderzoek Barbera) geprobeerd uit te lokken. Het uitlokken van dergelijke feiten is door de wetgever even strafwaardig geacht als het plegen van het delict zelf. Daarnaast heeft [verdachte] een openlijke geweldpleging tegen twee woningen uitgelokt (deelonderzoek Gezicht).
[slachtoffer 18] is naar Den Haag gelokt en daar in zijn auto op een parkeerplaats met een automatisch wapen meedogenloos in zijn hoofd geschoten. [slachtoffer 21] is op 7 juli 2017 vermoord, op een parkeerterrein bij NSstation Breukelen, op klaarlichte dag en van korte afstand onder het oog van getuigen.
Het is ontluisterend te lezen hoe [verdachte] en zijn mededaders op deze manier hebben bijgedragen aan een organisatie die over leven en dood meende te kunnen beschikken. Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de feiten komt in beginsel alleen het opleggen van een levenslange gevangenisstraf als de zwaarst mogelijke straf in aanmerking.
10.4.2.
De persoon van de verdachte
In de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] heeft het hof geen omstandigheid aangetroffen die aanleiding geeft om ondanks alles te denken aan een tijdelijke gevangenisstraf van zeer lange duur. Het hof heeft gekeken naar het strafblad van [verdachte] en geconstateerd dat hij zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke delicten. Dit heeft echter geen matigende invloed op de straf, gelet op de aard en de veelheid van het bewezenverklaarde. [verdachte] heeft een partner en een gezin, maar ook dat is – in het licht van de ernst van de feiten – geen reden voor matiging van de straf.
Uit het dossier komt [verdachte] naar voren als een man die klakkeloos de liquidatieopdrachten van de opdrachtgever uitzette bij [medeverdachte 14] . De organisatie van de opdrachtgever beschikte over voldoende geld om anderen het vuile werk te laten opknappen. Een mensenleven stelde in de visie van [verdachte] kennelijk niets voor. Hoewel [verdachte] rol zich, zoals gezegd, aanvankelijk vooral kenmerkte door het doorgeven van berichten voor de opdrachtgever, werd zijn rol gaandeweg belangrijker. Zelf hoefde hij geen vuile handen te maken.
[verdachte] heeft vele (beoogde) liquidaties met [medeverdachte 14] besproken, op vaak gewetenloze wijze. Dat [verdachte] op een gewetenloze manier handelde, komt bijvoorbeeld duidelijk naar voren in de PGP-chatgesprekken in de nasleep van de moord op [slachtoffer 21] . Daarin wordt gesproken over de prijs van een leven alsof het niets betekent: “Ik weet niet wat je met hem hebt besproken maar ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers dus ik weet niet wat ie zegt en wij eten niks uit wat jij krijgt heb ik je al gemeld”/“Ja (90 of 100K) als je alles zelf doet maar je hebt uit ervaring nu gezien dat dat niet werkt dsn zijn we 10 jaar verder voor iemand weg s bro en laatst kwam je klagen dat dat niet jullie werk us alleen heads werd gevraagd”. Het lijkt erop dat het enige motief voor de opdrachtgever en zijn organisatie macht en/of wraak was. Van een persoonlijk conflict tussen [verdachte] en zijn (beoogde) slachtoffers is op geen enkele wijze gebleken.
Anders dan vele medeverdachten heeft [verdachte] wel, zij het gedeeltelijk, inzicht gegeven in hoe hij in deze situatie verzeild is geraakt. Loyaliteit aan vrienden speelt daarin een rol. Het hof ziet echter geen bereidheid om radicaal met die vrienden te breken. Bovendien is [verdachte] langere tijd betrokken geweest bij het (door)geven van opdrachten tot liquidatie en blijkt uit het dossier dat hij ook op die weg wilde doorgaan. Ook uit het oogpunt van bescherming van de maatschappij acht het hof de oplegging van een levenslange gevangenisstraf wenselijk, zodat terugkeer van [verdachte] in de maatschappij mede afhankelijk kan worden gesteld van de beoordeling van het recidiverisico en de delictgevaarlijkheid van de verdachte op dat moment, zoals dat in het kader van de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf gebeurt.
10.4.3.
De levenslange gevangenisstraf
De raadsman heeft gemotiveerd bepleit om aan [verdachte] geen levenslange gevangenisstraf op te leggen, omdat de oplegging van die straf in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM.
Naar het oordeel van de Hoge Raad voorziet het Nederlandse recht sinds 2017 in een zodanig stelsel van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM (HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185). Na 25 jaar na de start van de detentie voor het feit waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd wordt een herbeoordelingsprocedure in gang gezet. Die procedure zal uiterlijk 28 jaar na de aanvang van die detentie leiden tot een ambtshalve beoordeling van de mogelijkheid tot het verlenen van gratie.
Bij de beoordeling van de mogelijkheid van gratieverlening komt het aan op de vraag of zich zodanige veranderingen aan de kant van de levenslanggestrafte hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar reintegratie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen enkel met de strafrechtspleging na te streven doel
– waaronder vergelding – in redelijkheid meer dient en daarom niet langer is gerechtvaardigd. De criteria die daarbij worden toegepast zijn terug te vinden in artikel 4, vierde lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften:
het recidiverisico;
de delictgevaarlijkheid;
het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie;
de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
Deze criteria worden ook gehanteerd door het Adviescollege levenslanggestraften bij de advisering over het toelaten van levenslanggestraften tot de reintegratiefase en het aanbieden van reintegratieactiviteiten.
De toekomst zal moeten uitwijzen op welke manier het nieuwe stelsel van herbeoordeling in de praktijk wordt toegepast, zowel in het algemeen, als meer specifiek met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf die aan de verdachte wordt opgelegd. De veroordeelde heeft de mogelijkheid om de wijze waarop zijn straf ten uitvoer wordt gelegd voor te leggen aan de penitentiaire rechter en de burgerlijke rechter, die erop toezien dat de tenuitvoerlegging in overeenstemming is met artikel 3 EVRM. Ook kan het oordeel van de burgerlijke rechter in verband met een (negatieve) beslissing over de verlening van gratie worden ingeroepen. Daarbij kan de burgerlijke rechter beoordelen of de negatieve beslissing over de verlening van gratie in het licht van de eisen die artikel 3 EVRM stelt en gelet op de redenen van deze beslissing, onrechtmatig is. Een deugdelijke motivering van de negatieve beslissing over gratieverlening is in het bijzonder van belang als wordt afgeweken van het advies van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, nu dit advies in beginsel leidend is bij het nemen van de beslissing over gratieverlening.
Het hof is van oordeel dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf onder deze omstandigheden geen onmenselijke bestraffing vormt die in strijd is met artikel 3 EVRM.
10.4.4.
Conclusie
Alles afwegend is het hof van oordeel dat alleen oplegging van een levenslange gevangenisstraf voldoende recht doet aan de ernst en de veelheid van de bewezen verklaarde feiten en de persoon van de verdachte. Alleen met deze straf wordt het leed zoveel als mogelijk vergolden en wordt de maatschappij voldoende beschermd tegen het gevaar dat naar het oordeel van het hof nog steeds van [verdachte] uitgaat.
Het hof beoogt met de wijze waarop deze zaak wordt afgedaan het signaal af te geven dat bij wijze van vergelding op deze ernstige vormen van excessief geweld in georganiseerd verband geen andere straf kan volgen. Daarnaast hoopt het hof met deze straf eraan bij te dragen dat anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Gelet op de aard van de straf heeft een eventuele overschrijding van de redelijke termijn in dit geval geen matigende invloed.

11.Het beslag

Onder [verdachte] zijn de volgende, nog niet teruggegeven voorwerpen inbeslaggenomen:
BD.01.01.01 Samsung
BD.01.01.02 BQ
11.1.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben de verbeurdverklaring van beide voorwerpen gevorderd.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de verbeurdverklaring van de voorwerpen.
11.3.
Het oordeel van het hof
De onder 1 en 2 vermelde voorwerpen zijn PGP-telefoons. PGP-telefoons worden gebruikt om via versleutelde berichten met andere PGP-telefoons te communiceren. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van strafbare feiten. Hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van liquidaties. Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting vast dat de inbeslaggenomen PGP-telefoons voorwerpen zijn die tot het begaan van een misdrijf zijn bestemd. Het hof zal daarom de verbeurdverklaring van die voorwerpen gelasten. Het hof heeft rekening gehouden met de financiële draagkracht van [verdachte] .

12.De vorderingen van de benadeelde partijen

12.1.
Algemene uitgangspunten
In de zaken Charon, Charlie17, Gezicht, Breuk, Langenhorst en Lis hebben meerdere personen een vordering tot schadevergoeding ingediend. Behalve in de zaak Gezicht gaat het daarbij telkens om nabestaanden van de overleden slachtoffers.
De gewelddadige dood van de slachtoffers in de hiervoor genoemde zaken heeft ernstige en ingrijpende gevolgen voor de levens van hun nabestaanden gehad, als gevolg waarvan zij materiële en immateriële schade hebben geleden. Het is daarom begrijpelijk dat de nabestaanden in dit strafproces vorderingen tot vergoeding van geleden schade hebben ingediend. Het hof zal die vorderingen beoordelen aan de hand van de wet en de regels die in de rechtspraak zijn ontwikkeld. Op een aantal van die regels zal het hof hieronder ingaan, voordat het de afzonderlijke vorderingen zal beoordelen.
12.1.1.
De grondslag voor schadevergoeding voor slachtoffers
Op grond van artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces een vordering tot schadevergoeding indienen. Het gaat hierbij dus om het primaire slachtoffer, jegens wie onrechtmatig is gehandeld.
De hiervoor bedoelde vordering kan betrekking hebben op materiële schade (vermogensschade) en immateriële schade (smartengeld). Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt als:
de aansprakelijke persoon het oogmerk had dergelijke schade toe te brengen, of
de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak volgt dat van de onder b) genoemde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als de benadeelde naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel heeft. Daarnaast kunnen de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (zie HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De immateriële schadevergoeding wordt vastgesteld naar billijkheid, zodat rekening kan worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
12.1.2.
De grondslag voor schadevergoeding voor derden (nabestaanden)
Als het slachtoffer overlijdt als gevolg van het strafbare feit, kunnen de erfgenamen zich voegen ter zake van de vordering tot schadevergoeding die zij onder algemene titel hebben verkregen (geërfd) (artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering). De vordering die de overleden persoon had op het moment van overlijden, gaat over op de erfgenamen.
Het BW biedt daarnaast een limitatieve regeling voor de toekenning van een vergoeding voor (vermogens)schade die derden door het overlijden van een naaste lijden. Zij kunnen vergoeding van gederfd levensonderhoud vorderen (artikel 6:108, eerste lid, BW) en degene die de kosten van de uitvaart van het overleden slachtoffer heeft betaald, kan die kosten op de verdachte in het strafproces verhalen (artikel 6:108, tweede lid, BW).
Voor de vergoeding van andere (vermogens)schade van derden biedt de wet geen grondslag. Dat is alleen anders als sprake is van ‘schokschade’. Deze schade kenmerkt zich doordat de pleger van het strafbare feit niet (alleen) onrechtmatig handelt jegens het primaire slachtoffer, maar (ook) jegens een derde die wordt geconfronteerd met de gevolgen van dat strafbare feit (het secundaire slachtoffer). Hierdoor verkrijgt deze derde een zelfstandige aanspraak op schadevergoeding.
12.1.2.1.
Het toetsingskader voor schokschade
In het Taxibusarrest van de Hoge Raad van 22 februari 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) is voor het eerst schadevergoeding toegewezen aan een derde die door de waarneming van een ongeval een hevige emotionele schok kreeg waaruit geestelijk letsel is voortgekomen. Voor de toekenning van een vergoeding voor schokschade formuleerde de Hoge Raad vier cumulatieve vereisten. Er moet sprake zijn van 1) schending van een verkeers- of veiligheidsnorm, 2) letsel of overlijden van het slachtoffer, 3) het waarnemen van het ongeval of van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan (het confrontatievereiste) en 4) geestelijk letsel als gevolg van een hevige emotionele schok.
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad zijn rechtspraak over de vergoeding van schokschade nader uiteengezet en gepreciseerd, waarbij geldt dat voor zover zijn eerdere rechtspraak hierover anders zou kunnen worden gelezen, daarvan wordt teruggekomen.
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre die onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De rechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is zoals gezegd beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding voor dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit betekent dat de rechter tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan als hij tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel. Dat oordeel kan worden gebaseerd op een rapportage van een deskundige, waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. Voor zover het gaat om immateriële schade is die vergoeding gebaseerd op het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW (aantasting van de persoon op andere wijze).
Ook bij een vordering tot vergoeding van schokschade kan de strafrechter gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing nemen in de vorm van een toewijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.
(HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, rov. 3.4-3.8.)
12.1.3.
De wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Als het hof vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal het daarbij ook de wettelijke rente toewijzen als die is gevorderd. Waar het gaat om immateriële schadevergoeding, bepaalt het hof de ingangsdatum van de wettelijke rente op de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit. Bij vergoeding van materiële schade bepaalt het hof die ingangsdatum in beginsel op de datum waarop de schade is ontstaan of de vordering is ingediend, tenzij uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Het hof ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen bij de toegewezen bedragen telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling – die bij niet-betaling kan worden toegepast – heeft het hof acht geslagen op de artikelen 36f, vijfde lid, en 60a van het Wetboek van Strafrecht. Daaruit volgt dat de totale duur van de gijzeling maximaal een jaar betreft. Daaronder moet in deze zaak een termijn van 360 dagen (twaalf maanden van dertig dagen) worden verstaan (HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812). Het hof zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen over de maatregelen van de toegewezen vorderingen als het totale aantal dagen gijzeling zonder toepassing van dit maximum boven 360 dagen zou uitstijgen.
Het hof legt aan [verdachte] een levenslange gevangenisstraf op. Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, moet het hof rekening houden met het feit dat aan [verdachte] op enig moment gratie kan worden verleend. Het verlenen van gratie ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting. Dit betekent dat het in het belang van de benadeelde partijen is om ook bij [verdachte] de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en bij het bepalen van de duur van de gijzeling de gebruikelijke maatstaf te hanteren.
[verdachte] heeft de strafbare feiten waarvoor schadevergoeding is gevorderd samen met anderen gepleegd. Hij en zijn mededaders zijn voor de geleden schade ieder hoofdelijk aansprakelijk. Voor zover de vorderingen worden toegewezen, zal het hof daarom telkens bepalen dat [verdachte] van zijn betalingsverplichting is bevrijd als en voor zover het toegewezen bedrag geheel of gedeeltelijk door (een) medeverdachte(n) is betaald.
12.2.
Charlie17
12.2.1.
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14]
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] , broers van het slachtoffer [slachtoffer 18] , hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij hebben ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Daarbij hebben zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beide vorderingen zijn gebaseerd op schokschade.
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte telkens hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 20.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
12.2.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen moeten worden toegewezen.
12.2.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in algemene zin op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op de ondergeschikte rol van [verdachte] bij het ontstaan van de gestelde schade. Het handelen van [verdachte] staat daarom in een te ver verwijderd verband tot het ontstaan van de gestelde schade. Dit staat in ieder geval (ook) aan eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van [verdachte] in de weg en betekent dat het hof (telkens) de omvang van de aansprakelijkheid van [verdachte] moet bepalen. Dat levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen moeten daarom nietontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste en dat in dit strafgeding niet eenvoudig kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de gestelde psychische schade verband houdt met de confrontatie van de gevolgen van het tenlastegelegde. De verdediging meent daarom dat de vorderingen moeten worden afgewezen, althans dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
12.2.1.3.
Het oordeel van het hof
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen gelijkluidend zijn en de standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging geen onderscheid maken naar de afzonderlijke benadeelde partijen, zal ook het hof de vorderingen gezamenlijk bespreken.
Schokschade
Het slachtoffer [slachtoffer 18] is in de avond van 17 april 2017, terwijl hij in zijn auto zat, met een automatisch vuurwapen van dichtbij doodgeschoten. Bij deze liquidatie is het slachtoffer onder andere in het hoofd geschoten. Dit heeft bij het slachtoffer een ernstige schedelperforatie veroorzaakt, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich voor een deel buiten zijn schedel bevonden.
Drie dagen na de moord is het lichaam van het slachtoffer vrijgegeven. Uit de toelichting van de advocaat blijkt dat de benadeelde partijen de dag daarna het lichaam van hun broer ritueel hebben gewassen in het uitvaartcentrum. Zij hebben het lichaam toen voor het eerst gezien en zijn daarbij geconfronteerd met de ernstige verwondingen aan het lichaam.
Toen de auto waarin het slachtoffer is vermoord enkele weken na de liquidatie door de politie werd vrijgegeven, hebben de benadeelde partijen hem opgehaald. Zij zijn daarbij geconfronteerd met achtergebleven lichaamsresten (bloed, huid- en botresten, stukjes hersenen) van hun broer, doordat de auto niet (afdoende) bleek te zijn schoongemaakt. Uit plichtsbesef hebben de benadeelde partijen de auto schoongemaakt.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen een hechte – een nauwe en affectieve – relatie hadden met het slachtoffer (hun broer). De hierboven beschreven confrontatie met de gewelddadige dood van hun broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij hen teweeggebracht. Deze hevige schok heeft bij beide benadeelde partijen geleid tot (ernstig) geestelijk letsel. Dit volgt uit de overgelegde stukken van de (GZ-)psychologen bij wie de benadeelde partijen onder behandeling staan, dan wel stonden.
Deze feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang bezien brengen in het licht van de hiervoor onder 12.1.2.1. weergegeven gezichtspunten mee dat de verdachte ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partijen bij wie de confrontatie met de moord op hun broer en de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. Dat zoals de verdediging heeft aangevoerd de benadeelde partijen pas enige tijd na de moord op hun broer met de gevolgen daarvan zijn geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, staan aan het aannemen van onrechtmatigheid niet in de weg. De overige feiten en omstandigheden waaronder de manier waarop de moord op de broer van de benadeelde partijen is gepleegd en het letsel dat daarbij aan hem is toegebracht, zijn zwaarwegend genoeg om onrechtmatigheid jegens beide benadeelde partijen aan te nemen.
In een onderzoeksrapportage van 11 juli 2019 staat dat er bij [benadeelde partij 13] na de moord op zijn broer klachten zijn ontstaan in de vorm van (onder andere) concentratie- en geheugenproblemen, lichamelijke en geestelijke vermoeidheid, slaapproblemen en nachtmerries. Hij is meer dan eens blootgesteld aan de afschuwelijke details van de traumatische gebeurtenis(sen), “die herhaaldelijk via recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en dromen terugkeren”. Er is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Uit een verslag van
7 februari 2020 blijkt dat [benadeelde partij 13] wegens deze klachten behandeling heeft ondergaan.
[benadeelde partij 14] is op 11 oktober 2018 door zijn huisarts doorverwezen vanwege een angststoornis. Uit een verslag van de psychotherapeut van 21 september 2021 volgt dat hij op dat moment last had van (onder andere) paniekaanvallen, oplopende lichamelijke spanningen, concentratieproblemen en angst om te gaan slapen. De paniek komt voort uit traumatische ervaringen, gerelateerd aan de moord op zijn broer. Er is sprake van een paniekstoornis. [benadeelde partij 14] heeft wegens zijn klachten behandeling ondergaan, waaronder EMDR-therapie.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in de vorm van schokschade hebben geleden. De benadeelde partijen kunnen daarom aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade die rechtstreeks volgt uit het geestelijk letsel. De volgende vraag is in welke omvang de vorderingen tot vergoeding van deze schade kunnen worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade passend. Beide vorderingen zullen daarom worden toegewezen voor het gevorderde bedrag (€ 20.000,-). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de hiervoor besproken feiten en omstandigheden waaronder die confrontatie heeft plaatsgevonden, de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel van de benadeelde partijen (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel. Ook heeft het hof acht geslagen op wat andere rechters aan vergoeding van immateriële schokschade aan naasten hebben toegekend.
12.3.
GEZICHT
12.3.1.
[benadeelde partij 17]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 1.650,-, bestaande uit € 900,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. Daarbij heeft hij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten nieuwe stoel (€ 350,-);
  • schade aan tuinhuis bestaande uit schade aan wanden (2 * € 150,- = € 300,-) en schade aan deur (€ 250,-).
De rechtbank heeft de vordering, voor zover strekkende tot vergoeding van
materiëleschade, toegewezen tot een bedrag van € 450,-. De benadeelde partij is ten aanzien van het meer gevorderde nietontvankelijk in de vordering verklaard. De gevorderde vergoeding van
immateriëleschade is door de rechtbank geheel toegewezen.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 1.200,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
12.3.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen op de wijze zoals de rechtbank heeft gedaan.
12.3.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in algemene zin op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op de ondergeschikte rol van [verdachte] bij het ontstaan van de gestelde schade. Het handelen van [verdachte] staat daarom in een te ver verwijderd verband tot het ontstaan van de gestelde schade. Dit staat in ieder geval (ook) aan eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van [verdachte] in de weg en betekent dat het hof (telkens) de omvang van de aansprakelijkheid van [verdachte] moet bepalen. Dat levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen moeten daarom nietontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging de hoogte van de gestelde
materiëleschade betwist en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de gestelde
immateriëleschade onvoldoende is onderbouwd. Nadere bewijslevering brengt een onredelijke belasting van het strafgeding mee. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevorderde vergoeding van
immateriëleschade te matigen.
12.3.1.3.
Het oordeel van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 450,-. Het hof zal de vordering daarom toewijzen tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting (29 juni 2017).
Immateriële schade
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet toewijsbaar is. Gelet op de onderbouwing en de betwisting van dit deel van de vordering, is nader onderzoek nodig om vast te stellen of er sprake is van geestelijk letsel in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
12.3.2.
[benadeelde partij 5]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 947,08, bestaande uit € 197,08 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. Daarnaast heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De
materiëleschade bestaat uit de volgende posten:
  • medische kosten (€ 182,-);
  • reiskosten voor bezoeken psycholoog en huisarts (58 km * € 0,26 = € 15,08).
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 947,08), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
12.3.2.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
12.3.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in algemene zin op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op de ondergeschikte rol van [verdachte] bij het ontstaan van de gestelde schade. Het handelen van [verdachte] staat daarom in een te ver verwijderd verband tot het ontstaan van de gestelde schade. Dit staat in ieder geval (ook) aan eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van [verdachte] in de weg en betekent dat het hof (telkens) de omvang van de aansprakelijkheid van [verdachte] moet bepalen. Dat levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen moeten daarom nietontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij daadwerkelijk
materiëleschade heeft geleden, althans dat zij deze schade zelf heeft moeten dragen. Volgens de verdediging is het bestaan van
immateriëleschade onvoldoende onderbouwd. Nadere bewijslevering brengt een onredelijke belasting van het strafgeding mee. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevorderde vergoeding van
immateriëleschade te matigen.
12.3.2.3.
Het oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering een factuur en twee medische verslagen overgelegd. Uit deze stukken volgt dat de beschieting op 29 juni 2017 voor de benadeelde partij een psychotraumatische ervaring is geweest, waarvoor zij twee EMDR-behandelingen heeft ondergaan.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de kosten voor de EMDR-behandelingen en de daaraan gerelateerde reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de bewezen verklaarde openlijke geweldpleging die bestond uit een beschieting van de woning van de buren waarbij ook het tuinhuis van de benadeelde partij waar zij vaak zit te lezen is geraakt. De kosten zijn voldoende met stukken onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering (€ 197,08) daarom toewijzen.
Immateriële schade
Uit de hiervoor beschreven medische stukken, blijkt naar het oordeel van het hof dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde beschieting geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij is hierdoor in haar persoon ‘op andere wijze’ aangetast en zij heeft daarom op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Het hof acht de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding passend en zal de vordering daarom toewijzen tot dat bedrag (€ 750,-).
12.4.
BREUK
12.4.1.
[benadeelde partij 16]
, de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 21] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt
€ 16.354,96, bestaande uit materiële schade. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De schade ziet op kosten van lijkbezorging, bestaande uit de kosten van de uitvaart die niet door de verzekering zijn gedekt.
De rechtbank heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 13.154,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. In het meer gevorderde is de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 13.154,96), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd en het hof verzocht overeenkomstig de rechtbank te beslissen.
12.4.1.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen op de wijze zoals de rechtbank heeft gedaan.
12.4.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in algemene zin op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op de ondergeschikte rol van [verdachte] bij het ontstaan van de gestelde schade. Het handelen van [verdachte] staat daarom in een te ver verwijderd verband tot het ontstaan van de gestelde schade. Dit staat in ieder geval (ook) aan eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van [verdachte] in de weg en betekent dat het hof (telkens) de omvang van de aansprakelijkheid van [verdachte] moet bepalen. Dat levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen moeten daarom nietontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat vrijspraak is bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat alle redelijke uitvaartkosten reeds zijn vergoed door de verzekeraar en dat daarom het niet gedekte deel van deze kosten niet kan worden beschouwd als kosten die in redelijkheid voor vergoeding door [verdachte] in aanmerking komen.
12.4.1.3.
Het oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon. De kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de moord op haar zoon en ten aanzien van de verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. De kosten zijn onderbouwd met stukken, waaronder een factuur van het uitvaartbedrijf gericht aan de benadeelde partij. De nota bedraagt € 20.823,96 waarvan in totaal € 7.669,- door derden waaronder de uitvaartverzekeraar is voldaan.
Op basis van deze factuur stelt het hof vast dat een bedrag van € 13.154,96 ten laste van de benadeelde partij is gekomen. Het hof acht deze kosten redelijk. De vordering is daarom voor dat deel (€ 13.154,96) toewijsbaar. Voor het overige deel zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

13.De toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 46a, 45, 47, 57, 60a, 140, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

14.DE BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraak in de deelonderzoeken Arford
(16-659121-19, feit 3) en Gezicht (16-659121-19, feiten 5 en 7).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de deelonderzoeken Mus, Barbera, Gezicht en Breuk (16-659121-19) onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, het onder feit 2 primair en subsidiair, het onder feit 4 en het onder feit 6 primair tot en met het meer meer subsidiair tenlastegelegde en het in het deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20) primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 7 is overwogen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
levenslange gevangenisstraf.
Verklaart verbeurdde inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • (1) Samsung, nummer BD.01.01.01;
  • (2) BQ, nummer BD.01.01.02.
De benadeelde partijen
Charlie17
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 13] ter zake van het onder deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 13] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 132 (honderdtweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 17 april 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] ter zake van het onder deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 14] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,- (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 132 (honderdtweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de immateriële schade op 17 april 2017.
Gezicht
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 17]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 17] ter zake van het onder deelonderzoek Gezicht (16-659121-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 450,- (vierhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 17] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,- (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 29 juni 2017.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder deelonderzoek Gezicht (16-659121-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 947,08 (negenhonderdzevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 197,08 (honderdzevenennegentig euro en acht cent) materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 947,08 (negenhonderdzevenenveertig euro en acht cent) bestaande uit € 197,08 (honderdzevenennegentig euro en acht cent) materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 4 september 2019 en over de vergoeding voor de immateriële schade op
29 juni 2017.
Breuk
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 16] ter zake van het onder deelonderzoek Breuk (16-659121-19) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.154,96 (dertienduizend honderdvierenvijftig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 16] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 13.154,96 (dertienduizend honderdvierenvijftig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente over de vergoeding voor de materiële schade op 16 november 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. R.H. Koning en
mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2025.
Bijlage 1: De zittingsdagen
De zittingsdagen in eerste aanleg
2019:
Oktober:
4 oktober
December:
19 december
2020:
Februari:
  • 19 februari
  • 20 februari
Mei:
15 mei
Juli:
  • 14 juli
  • 28 juli
Oktober:
  • 9 oktober
  • 16 oktober
December:
18 december
2021:
Maart:
16 maart
Juni:
1 juni
Augustus:
  • 30 augustus
  • 31 augustus
September:
  • 1 september
  • 7 september
  • 9 september
  • 17 september
  • 30 september
Oktober:
  • 1 oktober
  • 5 oktober
  • 8 oktober
  • 12 oktober
  • 26 oktober
November:
  • 2 november
  • 16 november
  • 18 november
  • 30 november
December:
2 december
2022:
Januari:
  • 11 januari
  • 13 januari
  • 18 januari
  • 21 januari
Februari:
21 februari
Maart:
  • 8 maart
  • 14 maart
  • 16 maart
April:
19 april
Juli:
5 juli (vonnis)
De zittingsdagen in hoger beroep
2022:
December:
20 december
2023:
Februari:
  • 6 februari
  • 7 februari
April:
  • 18 april
  • 19 april
Mei:
16 mei
Juni:
  • 13 juni
  • 15 juni
Juli:
  • 4 juli
  • 5 juli
September:
  • 19 september
  • 21 september
  • 26 september
  • 28 september
Oktober:
  • 3 oktober
  • 4 oktober
  • 5 oktober
  • 11 oktober
November:
  • 2 november
  • 22 november
  • 27 november
December:
  • 7 december
  • 8 december
  • 12 december
2024:
Januari:
  • 9 januari
  • 11 januari
  • 15 januari
  • 18 januari
  • 22 januari
Februari:
  • 1 februari
  • 26 februari
Maart:
4 maart
Mei:
  • 6 mei
  • 7 mei
  • 14 mei
  • 28 mei
  • 31 mei
Juni:
17 juni
September:
10 september
Oktober:
31 oktober
December:
5 december
2025:
Januari:
  • 14 januari
  • 15 januari
Februari:
12 februari (arrest)
Bijlage 2: De tenlastelegging
Aan [verdachte] is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de deelonderzoeken Mus, Barbera, Gezicht en Breuk (16-659121-19)
1.
Primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
  • met een of meer van zijn mededaders (een) gesprek(ken) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft gevoerd, en/of
  • een of meer van zijn mededader(s) een hoeveelheid geld in het vooruitzicht heeft gesteld of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 3] , en/of
  • van een of meer van zijn mededader(s) de/een opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft aangenomen, en/of
  • bij een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) met betrekking tot voornoemde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft uitgezet, en/of
  • (een) zogenaamde spotter(s) heeft ingezet om hem en/of een of meer van zijn mededader(s) van informatie met betrekking tot [slachtoffer 3] te voorzien, en/of
  • met een of meer van zijn mededader(s) informatie omtrent de bewegingen van [slachtoffer 3] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen heeft gedeeld, en/of
  • (een) zogenaamde ‘head(s)’ heeft aangestuurd om voornoemde beoogde liquidatie uit te voeren, en/of
  • zijn opdrachtgever(s) van de beoogde liquidatie heeft laten weten dat ze “volop in missie zijn”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of een of meer van zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 14] en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
  • met een of meer van zijn mededader(s) (een) gesprek(ken) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft gevoerd, en/of
  • een of meer van zijn mededader(s) een hoeveelheid geld in het vooruitzicht heeft gesteld of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] , en/of
  • van een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft aangenomen, en/of
  • bij een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) en met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft uitgezet, en/of
  • (een) zogenaamde spotter(s) heeft ingezet om hem en/of een of meer van zijn mededader(s) van informatie met betrekking tot [slachtoffer 3] te voorzien, en/of
  • informatie omtrent de bewegingen van [slachtoffer 3] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen te delen, en/of
  • (een) zogenaamde ‘head(s)’ heeft aangestuurd om voornoemde beoogde liquidatie uit te voeren, en/of
  • zijn opdrachtgevers van voornoemde beoogde liquidatie heeft laten weten dat ze “volop in missie zijn”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, door aan/van [medeverdachte 14] en/of een of meer van zijn mededader(s)
  • een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 3] , en/of
  • een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot de beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te (willen) ontvangen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- of hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ wil, en/of
- er werk van gemaakt wordt en ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ dagelijks met een neefje van hen loopt, en/of
- dat [slachtoffer 3] nu gelokt kan worden, en/of
- (kenteken)gegevens van het/een voertuig waarmee die [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen en/of zou worden opgehaald en/of afgezet en/of de frequentie waarmee dit zou gebeuren, en/of
- dat ‘men’ nog even geduld moet hebben en dat de mensen die hem ( [slachtoffer 3] ) afzetten hen gaan inseinen en dat iedereen ‘klaar staat’, en/of
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te sturen en/of door te sturen, waaronder – zakelijk weergegeven – :
- dat hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ graag wil, en/of
- als [slachtoffer 3] verbrand kan worden in ‘fiets’ (auto) dat top is, en/of
- of [slachtoffer 3] nog dit weekend of uiterlijk maandag gedaan kan worden voor 80(.000 euro), en/of
- wanneer hij/zij [slachtoffer 3] vandaag kan/kunnen laten slapen dat mooi zou zijn, en/of
- telefoons kunnen/moeten meegenomen worden en/of ‘yzers’ (vuurwapens) kunnen worden opgehaald, en/of
- hij [slachtoffer 3] laatst wilde lokken maar dat dat mis ging omdat deze onder meer met een gepantserde auto kwam;
Meer subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of een of meer van zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 14] en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
  • met een of meer van zijn mededaders (een) gesprek(ken) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft gevoerd, en/of
  • een of meer van zijn mededader(s) een hoeveelheid geld in het vooruitzicht heeft gesteld of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van de moord op [slachtoffer 3] , en/of
  • van een of meer van zijn mededader(s) de/een opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft aangenomen, en/of
  • bij een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] heeft uitgezet, en/of
  • (een) zogenaamde spotter(s) heeft ingezet om hem en/of een of meer van zijn mededader(s) van informatie met betrekking tot [slachtoffer 3] te voorzien, en/of met een of meer van zijn mededader(s) informatie omtrent de bewegingen van [slachtoffer 3] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen heeft gedeeld, en/of
  • (een) zogenaamde ‘head(s)’ heeft aangestuurd om voornoemde beoogde liquidatie uit te voeren, en/of
  • zijn opdrachtgever(s) van de beoogde liquidatie heeft laten weten dat ze “volop in missie zijn”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan/van [medeverdachte 14] en/of een of meer van zijn mededader(s)
  • een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen of laten stellen voor het plegen en/of
  • laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 3] , en/of
  • een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot de beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te (willen) ontvangen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- of hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ wil, en/of
- er werk van gemaakt wordt en ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ dagelijks met een neefje van hen loopt, en/of
- dat [slachtoffer 3] nu gelokt kan worden, en/of
- (kenteken)gegevens van het/een voertuig waarmee die [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen en/of zou worden opgehaald en/of afgezet en/of de frequentie waarmee dit zou gebeuren, en/of
- dat ‘men’ nog even geduld moet hebben en dat de mensen die hem ( [slachtoffer 3] ) afzetten hen gaan inseinen en dat iedereen ‘klaar staat’, en/of
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te sturen en/of door te sturen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- dat hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ graag wil, en/of
- als [slachtoffer 3] verbrand kan worden in ‘fiets’ (auto) dat top is, en/of
- of [slachtoffer 3] nog dit weekend of uiterlijk maandag gedaan kan worden voor 80(.000 euro), en/of
- wanneer hij/zij [slachtoffer 3] vanavond kan/kunnen laten slapen dat mooi zou zijn, en/of
- telefoons kunnen/moeten meegenomen worden en/of ‘yzers’ (vuurwapens) kunnen worden opgehaald, en/of
- hij [slachtoffer 3] laatst wou lokken maar dat dat mis ging omdat deze met een gepantserde auto kwam;
Nog meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 tot en met
19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften, een of meer anderen heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, door aan/van een of meer van zijn mededaders:
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te (willen) ontvangen, waaronder
– zakelijk weergegeven –:
- of hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ wil, en/of
- er werk van gemaakt wordt en ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ dagelijks met een neefje van hen loopt, en/of
- dat [slachtoffer 3] nu gelokt kan worden, en/of
- (kenteken)gegevens van het/een voertuig waarmee die [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen en/of zou worden opgehaald en/of afgezet en/of de frequentie waarmee dit zou gebeuren, en/of
- dat ‘men’ nog even geduld moet hebben en dat de mensen die hem ( [slachtoffer 3] ) afzetten hen gaan inseinen en dat iedereen ‘klaar staat’, en/of
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te sturen en/of door te sturen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- dat hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ graag wil, en/of
- als [slachtoffer 3] verbrand kan worden in ‘fiets’ (auto) dat top is, en/of
- of [slachtoffer 3] nog dit weekend of uiterlijk maandag gedaan kan worden voor 80(.000 euro), en/of
- wanneer hij/zij [slachtoffer 3] vanavond kan/kunnen laten slapen dat mooi zou zijn, en/of
- telefoons kunnen/moeten meegenomen worden en/of ‘yzers’ (vuurwapens) kunnen worden opgehaald, en/of
- hij [slachtoffer 3] laatst wou lokken maar dat dat mis ging omdat deze met een gepantserde auto kwam;
Nog meer meer subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] op tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 3] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3]
  • een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 3] , en/of
  • een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot de beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te (willen) ontvangen, waaronder – zakelijk weergegeven – :
- of hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ wil, en/of
- er werk van gemaakt wordt en ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ dagelijks met een neefje van hen loopt, en/of
- dat [slachtoffer 3] nu gelokt kan worden, en/of
- (kenteken)gegevens van het/een voertuig waarmee die [slachtoffer 3] zich zou verplaatsen en/of zou worden opgehaald en/of afgezet en/of de frequentie waarmee dit zou gebeuren, en/of
- dat ‘men’ nog even geduld moet hebben en dat de mensen die hem ( [slachtoffer 3] ) afzetten hen gaan inseinen en dat iedereen ‘klaar staat’, en/of
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 3] te sturen en/of door te sturen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- dat hij ‘ [naam gelijkend op slachtoffer 3] ’ graag wil, en/of
- als [slachtoffer 3] verbrand kan worden in ‘fiets’ (auto) dat top is, en/of
- of [slachtoffer 3] nog dit weekend of uiterlijk maandag gedaan kan worden voor 80(.000 euro), en/of
- wanneer hij/zij [slachtoffer 3] vanavond kan/kunnen laten slapen dat mooi zou zijn, en/of
- telefoons kunnen/moeten meegenomen worden en/of ‘yzers’ (vuurwapens) kunnen worden opgehaald, en/of
- hij [slachtoffer 3] laatst wou lokken maar dat dat mis ging omdat deze met een gepantserde auto kwam;
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met
19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer 3] , hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP telefoon(s) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
2.
Primair:
hij op of omstreeks 9 maart 2017, te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit Roermond
( [slachtoffer 10] ) van het leven te beroven, met een of meer vuurwapens aanwezig was op de plek waar die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) op dat moment aanwezig zou zijn met het oogmerk om vervolgens met die vuurwapens een of meer kogels af te vuren in de richting van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] op of omstreeks
9 maart 2017 te Spijkenisse en/of Nieuwegein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) van het leven te beroven, met een of meer vuurwapens aanwezig was op de plek waar die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) op dat moment aanwezig zou zijn met het oogmerk om vervolgens met die vuurwapens een of meer kogels af te vuren in de richting van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te Spijkenisse en/of Nieuwegein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen, door aan [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de naam van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) en/of andere informatie over die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met
9 maart 2017, althans in de maand maart 2017, te Nieuwegein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7] heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het (in Nederland) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) van het leven beroven, door aan [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de naam van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) en/of andere informatie over die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Nog meer meer subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 12] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten een of meer PGP telefoons bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 7]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de naam van die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) en/of andere informatie over die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met
9 maart 2017 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op die man uit Roermond ( [slachtoffer 10] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten een of meer PGP telefoons bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
4.
Primair:
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft/hebben gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft/hebben overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 28 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft/hebben gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft/hebben overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen:
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval in op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten;
Nog meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • andere aanwijzingen voor de uitvoering van dat misdrijf te geven;
Meest subsidiair:
[kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen:
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
6.
Primair:
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of (een) naastgelegen woningen(en) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft/hebben geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14]
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft/hebben geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meer meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [adres] te Doorn, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten;
Nog meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [adres] te Doorn, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met
29 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] :
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Nog meer meer meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] op of omstreeks 29 juni 2017 te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [adres] te Doorn, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld hebben/heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een wapen op voornoemde woning(en) te schieten, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Nog meer meer meer meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op die woning te schieten;
Nog meer meer meer meer meer subisidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
Meest subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te Nieuwegein en/of Doorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 14] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
8.
Primair:
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te Breukelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten;
Subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] op of omstreeks 7 juli 2017 te Breukelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te Nieuwegein en/of Breukelen en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] de plaats en/of tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven en/of andere aanwijzingen voor de uitvoering van dat misdrijf te geven;
Meer subsidiair:
[kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] op of omstreeks 7 juli 2017 te Breukelen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 21] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 21] te schieten, tot en/of bij welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te Nieuwegein en/of Breukelen en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan [kroongetuige] en/of [naam 24] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 16] instructies en/of informatie met betrekking tot locatie en tijd voor de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 21] te geven c.q. door te geven en/of instructies en/of informatie met betrekking tot de afwikkeling van de liquidatie van [slachtoffer 21] te geven c.q. door te geven;
Ten aanzien van het deelonderzoek Eend (16-659028-20)
Primair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften, een of meer anderen heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven beroven, door een of meer van zijn mededaders middels PGP-telefoon(s) informatie/inlichtingen/gegevens met betrekking tot de beoogde liquidatie van [slachtoffer 15] te sturen en/of door te sturen zoals:
  • het adres van de sportschool van [slachtoffer 15] , en/of
  • dat [slachtoffer 15] iedere ochtend zou trainen in voornoemde sportschool, en/of
  • dat [slachtoffer 15] voornoemde sportschool vaak alleen af zou sluiten, en/of
  • het/de adres(sen) waar [slachtoffer 15] zou verblijven, en/of
  • in welk voertuig de vriendin van [slachtoffer 15] zou rijden (te weten een Porsche), en/of
  • een foto van [slachtoffer 15] , en/of
  • dat zogenaamde heads op [slachtoffer 15] gezet gaan worden, en/of
  • dat alles betaald zou worden, en/of
  • dat er jongens zouden klaar staan;
Subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 18] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer anderen, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 2 februari 2017 tot en met
10 januari 2018, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften, een of meer anderen heeft/hebben gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven te beroven, door een of meer van zijn mededaders middels PGP-telefoon(s) informatie/inlichtingen/gegevens met betrekking tot de beoogde liquidatie van [slachtoffer 15] te sturen en/of door te sturen zoals:
  • het adres van de sportschool van [slachtoffer 15] , en/of
  • dat [slachtoffer 15] iedere ochtend zou trainen in voornoemde sportschool, en/of
  • dat [slachtoffer 15] voornoemde sportschool vaak alleen af zou sluiten, en/of
  • het/de adres(sen) waar [slachtoffer 15] zou verblijven, en/of
  • dat zogenaamde heads op [slachtoffer 15] gezet gaan worden, en/of
  • dat alles betaald zou worden, en/of
  • dat er jongens zouden klaar staan;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 februari 2017, in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door informatie/inlichtingen/gegevens met betrekking tot de beoogde liquidatie [slachtoffer 15] (door) te sturen zoals:
  • in welk voertuig de vriendin van [slachtoffer 15] zou rijden (te weten een Porsche), en/of
  • een foto van [slachtoffer 15] ;
Meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2017 tot en met
10 januari 2018, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer 15] , hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP telefoon(s) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het deelonderzoek Charlie17 (16-659031-20)
Primair:
hij op of omstreeks 17 april 2017 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer 18] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten;
Subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 17 april 2017 te
’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 18] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten; welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april tot en met 17 april 2017 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
Meer subsidiair:
[medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 17 april 2017 te
’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 18] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 18] te schieten, tot en/of bij welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 17 april 2017 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
Ten aanzien van het deelonderzoek Criminele organisatie (16-659035-20)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met
21 november 2018 te ’s-Gravenhage en/of Leiden en/of Almere en/of Rotterdam en/of Spijkenisse en/of Breukelen en/of Mijdrecht en/of Zoetermeer en/of Doorn en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) Caloh Wagoh], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën I en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie).

Voetnoten

1.HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:602, rov. 3.11.
2.HvJ EU 4 oktober 2024, zaak C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830 (
3.De Wet van 17 oktober 2018 inzake Wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ter implementatie van Europese regelgeving over de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de voorkoming van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen (Stb. 2018, 401) die op 1 januari 2019 in werking is getreden (Stb. 2018, 495) (met uitzondering van de artikelen I, onderdeel AL, II, onderdeel W, artikel 26e, en IIa, die op 1 november 2023 in werking zijn getreden (Stb. 2023, 359)).
4.Overwegingen 93 tot en met 95 en 102 tot en met 104.
5.Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2022 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB 2002, L 201/37). Deze richtlijn diende vóór 31 oktober 2003 in nationaal recht te zijn omgezet.
6.HvJ EU 2 maart 2021, zaak C-746/18, ECLI:EU:C:2021:152 (
7.Overweging 120. In twee conclusies van 19 november 2024 is advocaatgeneraal A.E. Harteveld in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van het onderzoek aan gegevensdragers ingegaan op de betekenis van HvJ EU 4 oktober 2024, zaak C-548/21, ECLI:EU:C:2024:830 (
8.HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:475, rov. 6.13.1 tot en met 6.13.5.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2022, map 10O, p. 5960.
10.Het is een feit van algemene bekendheid dat criminelen hun telefoon, niet zijnde een PGPtelefoon, doorgaans thuislaten of uitzetten bij criminele activiteiten om te voorkomen dat locatiegegevens worden vastgelegd.
11.In het onderzoek Eris zijn na een liquidatie vaker PGPaccounts stopgezet. Uit de bewijsmiddelen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de dag na de moord op [slachtoffer 18] een nieuw PGPaccount in gebruik hebben genomen.
12.Procesverbaal van bevindingen van 22 maart 2023, Map 99M, p. 2671.