Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Picnic Fulfilment B.V.
Flink B.V.
1.Kern van de zaak en uitkomst
2.De procedure bij het hof
- de dagvaardingen in hoger beroep
- de memorie van grieven van Picnic c.s. met 12 producties
- de memorie van antwoord van Vakcentrum c.s. tevens incidenteel hoger beroep en wijziging van eis, met 3 producties
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van Picnic c.s.
- de akte overlegging aanvullende producties van Picnic c.s. met 3 producties.
Subsidiair:
beroep en samengevat - in reconventie gevorderd om Picnic c.s. te veroordelen tot naleving van de cao LMB met terugwerkende kracht over de periode 13 september 2022 tot en met 1 juli 2023 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van
€ 1.000.000,- en met veroordeling van Picnic c.s. in de proceskosten.
e-commercewerkgevers (Picnic Hubs en Hofweb) ieder voor zich te veroordelen tot naleving van de algemeen verbindend verklaarde cao LMB, ten aanzien van artikel 5.6 en 5.7, artikel 7, artikel 9, artikel 10 en artikel 16 lid 1 onder a. op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag met een maximum per genoemde werkgever van € 1.000.000,-. Ook vorderen Vakcentrum c.s. veroordeling van Picnic c.s. in de proceskosten van beide instanties.
3.Het oordeel van het hof
werkgever een, in dit geval, virtuele inrichting exploiteert waar een verscheidenheid aan gebruiksartikelen worden verkocht”. [1] Volgens de kantonrechter was dat bij Picnic en Picnic Hubs niet het geval, waardoor zij de betreffende cao niet hoefden toe te passen. Dit vonnis is definitief geworden (kracht van gewijsde).
’werkgever’in de cao LMB aangepast. In de cao LMB met een looptijd van 1 juli 2020 tot en met 1 juli 2023 luiden de werkingssfeerbepaling en de relevante definities als volgt:
Artikel 1 Werkingssfeer
(...)
winkel: iedere fysieke en virtuele inrichting waar overwegend een verscheidenheid aan verbruiks-
artikelen zoals: kruidenierswaren, zuivel en eieren, kaas, aardappelen, groente en fruit, bier, wijn, frisdranken, vlees, wild en gevogelte, vleeswaren en salades, vis, schaal- en schelpdieren, brood en gebak, koek- en banketartikelen, maaltijden, maaltijdcomponenten, ijs, chocolade en chocoladeproducten, snoep- en zoetwaren, zoutjes, onderleggers en notenbarproducten, delicatessen, dierenvoeding, rookwaren, drogmetica, schoonmaak- en onderhoudsartikelen, kantoorbenodigdheden en wenskaarten, lectuur, huishoudelijke artikelen, dierenbenodigdheden, bloemen en planten wordt verkocht, eventueel gecombineerd met een aanvullend assortiment gebruiksartikelen. (…)
distributiecentrum (DC): iedere inrichting waarin logistieke activiteiten worden verricht ten behoeve van de belevering van de winkels. Onder werknemers van een DC worden tevens begrepen de chauffeurs van de lichte en zware vrachtwagens.
werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon, die één of meer winkels in de zin van deze overeenkomst exploiteert, dan wel een (rechts)persoon die deel uitmaakt van de groep waartoe de partij die één of meer winkels in de zin van deze overeenkomst exploiteert behoort en die weliswaar niet zelf één of meer winkels exploiteert, maar wier activiteiten samenhangen met de exploitatie van de winkel(s), en werknemers in de zin van deze overeenkomst in dienst heeft, met uitzondering van de werkgever die is aangesloten bij de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Levensmiddelen (VGL).
werknemer: elke persoon in dienst van een werkgever.
(…)"
van cao-partijenop die betreffende cao. In beginsel is er geen ruimte om enige andere schriftelijke toelichting, die geen deel uitmaakt van de uit te leggen tekst, of enig ander stuk bij de uitleg te betrekken. [7] Dat betekent ook dat de civiele en bestuursrechtelijke uitspraken waarnaar Picnic c.s. verwijzen, waarin geoordeeld is dat hubs en fulfilmentcenters geen winkels zijn of dat daarin geen winkel wordt geëxploiteerd, niet bij de uitleg kunnen worden betrokken, nog los van het gegeven dat die uitspraken zijn gewezen onder toepassing van een ander toetsingskader en/of met een ander samenstel van feiten. De zaak die tot het Lotra-arrest leidde wijkt ook op belangrijke onderdelen af van deze kwestie: daar ging het om een verplichtstellingsbesluit (pensioen) waarbij er geen cao was die daarmee correspondeerde terwijl het hier juist gaat om een onderliggende cao. In het Lotra-arrest is daarover al overwogen dat in die laatste situatie uitleg volgens de cao-norm meer voor de hand ligt.
-zoals reeds bekend- aan de civiele rechter worden voorgelegd.”
winkel’staat, alleen van toepassing op de werknemers die zich bezighouden met het levensmiddelenbedrijf onder de cao. Dat betreft niet de werknemers die werkzaam zijn bij de e-commercewerkgevers omdat de hoofdactiviteit in loonbedrag en aantal arbeidsuren niet een fysieke of virtuele winkel is, maar voor 85-98% logistieke dienstverlening. Picnic c.s. hebben er ook op gewezen dat in de definitie van ‘
werkgever’ geen rekening wordt gehouden met de samenloopbepaling die bij de definitie van ‘
winkel’is opgenomen, wat zij als een innerlijke tegenstrijdigheid van de cao bestempelen. Voor zover de e-commercewerkgevers wel onder de cao vallen, zijn Picnic c.s. van mening dat hun werknemers vallen onder de cao-uitzonderingen voor kantoorpersoneel (artikel 1 lid 1 sub a) en voor personeel bij een distributiecentrum (artikel 1 lid 1 sub b). Picnic c.s. beroepen zich verder op (ii) het Vector-arrest, het Adimec-arrest en het Unis-arrest van de HR, die er volgens hen toe leiden dat voor de bepaling van de hoofdactiviteit moet worden uitgegaan van wat de kern en het zwaartepunt van de werkzaamheden is. [8] Daarnaast wijzen Picnic c.s. (iii) op de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen als de cao op hen van toepassing is, inclusief mededingingsrechtelijke aspecten. In dat verband noemen Picnic c.s. ook de elders in de cao gebruikte bewoordingen.
Vakcentrum c.s. hebben de stellingen van Picnic c.s. betwist; daarop zal voor zover nodig hieronder worden ingegaan.
winkel’(artikel 2 onder a) moet die bepaling naar het oordeel van het hof worden gelezen in samenhang met de definitie van ‘
werkgever’(artikel 2 onder c). Allereerst is dat af te leiden uit de verwijzing naar het woord ‘
hoofdactiviteit’in de samenloopbepaling. Een winkel voert geen (hoofd)activiteit uit, een werkgever wel. Ook kan een winkel geen hoofdactiviteit
zijn.De tekstuele omschrijving: ‘
Is de hoofdactiviteit niet een fysieke of virtuele winkel(…)’maakt dat ook duidelijk. Die zin zou namelijk onbegrijpelijk zijn, als men achter ‘hoofdactiviteit’ de woorden ‘van de winkel’ plaatst. De tekst van de samenloopbepaling duidt op de situatie dat de hoofdactiviteit ‘van de werkgever’ niet de
exploitatievan een fysieke of virtuele winkel ‘
is’. De term ‘exploitatie’ komt niet voor niets terug bij de definitie van ‘
werkgever’en niet bij ‘
winkel’. Daarnaast is als criterium bij samenloop opgenomen: de hoofdactiviteit ‘
in loonbedrag en aantal arbeidsdagen’. Dat kan niet anders worden bepaald dan bij een werkgever. Verder geeft de samenloopbepaling weer wat er gebeurt als de hoofdactiviteit niet een fysieke of virtuele winkel is, namelijk dat dan ‘
alleen de werknemers die zich met het levensmiddelenbedrijf bezighouden onder de cao vallen’. Het is aannemelijker dat dit gevolg moet worden gelezen in samenhang met de definitie van ‘
werkgever’dan met de definitie van ‘
winkel’, omdat ook bij ‘
werkgever’wordt verwezen naar (het in dienst hebben van) ‘
werknemers’terwijl dat niet zo is bij ‘
winkel’.
Flink en Hofwebmoet worden beoordeeld of hun hoofdactiviteit in loonbedragen en aantal arbeidsdagen het exploiteren van een fysieke of virtuele winkel is, of dat het in hoofdzaak om andere activiteiten gaat. Partijen zijn het er namelijk over eens dat het bij hen niet gaat om een rechtspersoon binnen een groep, wier activiteiten samenhangen met exploitatie van de winkel(s). De enige stelling van Picnic c.s. in hoger beroep op dit punt is dat 85-98% van het personeel zich bezighoudt met inpak- en bezorgactiviteiten. De hoofdactiviteit van de e-commercewerkgevers bestaat volgens hen dus uit deze zogenaamde e-fulfilmentactiviteiten (namelijk het verzamelen, inpakken, sorteren en het binnen een tijdvak/op een tijdstip (thuis)bezorgen of retourneren aan klanten) en niet uit het exploiteren van een virtuele winkel. Op basis van de samenloopbepaling zouden dan de werknemers die hierbij betrokken zijn volgens Flink en Hofweb niet onder de cao vallen.
winkel’), die daar worden afgerekend. Ook maakt de klant een keuze voor het moment van bezorging. Vervolgens verzamelt een ‘picker’ in een ‘hub’ de bestelling en bezorgt een ‘rider’ die bij de klant, met een elektrische fiets. Daarbij bepaalt het algoritme van Flink hoeveel bestellingen tijdens een rit van een rider moeten worden bezorgd en wat de meest efficiënte route is. Een hub wordt rechtstreeks door leveranciers beleverd. Hoewel de werkwijze van Hofweb niet is toegelicht neemt het hof aan dat dit proces bij Hofweb vergelijkbaar verloopt; in eerste aanleg is gesteld dat het bedrijfsproces in de basis gelijk is. Zowel Flink als Hofweb hanteren (wat Picnic c.s. noemt) organisatiestructuur 2. In deze organisatiestructuur vinden de verschillende activiteiten plaats in één vennootschap, dus zowel de winkel en de e-fulfilmentactiviteiten maar ook bijvoorbeeld hoofdkantoor-, IT- en marketingactiviteiten.
exploiteert’. Taalkundig betekent het woord ‘exploiteren’ volgens Van Dale: ‘drijven, runnen om er winst mee te maken’. Dat betekent dat onder ‘
exploiteert’niet alleen de verkoop van verbruiksartikelen moet worden verstaan (wat is opgenomen in de definitie van ‘
winkel’), maar dat dat begrip breder is. Ook andere activiteiten die nodig zijn om met de verkoop van verbruiksartikelen winst te maken vallen daaronder, zoals het verzamelen, inpakken, sorteren en het binnen een tijdvak/op een tijdstip bij een klant (thuis)bezorgen van verbruiksartikelen (dat wil zeggen, de e-fulfilmentactiviteiten). Het is immers evident dat verkoop van verbruiksartikelen zonder levering daarvan geen winst zal opleveren en tegelijkertijd dat die e-fulfilmentactiviteiten niet worden verricht als er geen winkel is; zij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Anders gezegd: als een klant online een banaan koopt, zal die uiteindelijk ook fysiek bij de klant terecht moeten komen. Alle activiteiten van Flink en Hofweb vallen daarmee aan te merken als de exploitatie van een virtuele winkel.
Picnic Hubs en Picnictot dezelfde uitkomst, hoewel de bedrijfsvoering van de Picnic-organisatie afwijkt van die van Flink en Hofweb. Binnen de Picnic-organisatie worden de verbruiksartikelen, zoals die zijn genoemd in de definitie van ‘
winkel’, verkocht via Picnic B.V. Dat gebeurt doordat een klant een bestelling van dergelijke artikelen plaatst in een virtuele omgeving (app/website) en daar ook afrekent. Tegelijk wordt in de virtuele omgeving een bezorgmoment gekozen. Het hof maakt uit de overgelegde productie 36 van Picnic c.s. op dat vervolgens de bestelling door Picnic in fulfilmentcenters wordt verzameld, ingepakt en gesorteerd. Dat gebeurt deels geautomatiseerd en deels door zogeheten ‘shoppers’. Leveranciers beleveren de fulfilmentcenters. Vanuit het fulfilmentcenter wordt de gesorteerde bestelling vervoerd naar een lokaal uitleveringspunt (hub) waar Picnic Hubs ervoor zorgt dat de bestelling binnen een tijdvak of op een bepaald tijdstip (thuis) wordt bezorgd bij een klant. Dat gebeurt door ‘runners’, met lichte elektrische vrachtwagens, waarbij logistieke software de route bepaalt. ‘Runners’ nemen statiegeldflessen en gebruikte Nespresso-koffiecups van klanten mee terug naar de hubs alsook retourpakketjes van DHL en PostNL. Deze werkwijze wordt door Picnic c.s. organisatiestructuur 1 genoemd: verschillende groepsvennootschappen hebben hun eigen afgebakende activiteiten (specialiteit). Picnic B.V. exploiteert de winkel (in de zin van de cao) terwijl Picnic en Picnic Hubs hun eigen e-fulfilmentactiviteiten uitvoeren, aldus Picnic c.s.
een ongelijke behandeling van georganiseerden en ongeorganiseerden teweeg brengen" is de (toepassing door de kantonrechter van de) verruiming van de werkingssfeer strijdig met de wet, aldus Picnic c.s. Dat is volgens hen een onaannemelijk rechtsgevolg.
ten doelhebben een ongelijke behandeling van georganiseerden en ongeorganiseerden teweeg te brengen. Dat dat hier zo is hebben Picnic c.s. niet gesteld. Bovendien was het aan Picnic c.s., als zij menen dat algemeenverbindendverklaring van de cao ongelijke behandeling van georganiseerden en ongeorganiseerden teweeg brengt, om dit als bedenking tegen de algemeenverbindendverklaring van de cao bij de Minister in te dienen. Dat hebben zij niet gedaan. Evenmin hebben zij gesteld dat het (aanvragen van een) besluit tot algemeenverbindendverklaring op deze grond onrechtmatig is, zodat het hof aan dit argument voorbij gaat.
dat de inschaling van werknemers niet gebaseerd is op persoonlijk functioneren, maar op de inhoud en het hieruit voortvloeiende niveau van de door hen uitgevoerde functie. De verantwoordelijkheid voor het indelen van binnen een onderneming voorkomende functies in de functiegroepen bij de CAO berust bij de werkgever.”In het eveneens algemeen verbindend verklaarde Handboek worden de functiebenamingen ‘referentiefuncties’ genoemd, te weten: ‘
een representatieve verzameling van meer of minder veralgemeniseerde maar herkenbare functies die bij de aangesloten ondernemingen binnen de branche (kunnen) voorkomen.” Het Handboek bepaalt verder: “
De referentiefuncties fungeren als normen of kapstokken voor het vergelijkenderwijs indelen van de in de diverse ondernemingen voorkomende functies.(…) Voor het vergelijkenderwijs indelen van de in de diverse ondernemingen voorkomende functies is een indelingsprocedure opgesteld.”Tenslotte staat in het Handboek: “
De referentiefuncties zoals omschreven in dit Handboek Functiewaardering zijn zorgvuldig gekozen. Naar verwachting zullen verreweg de meeste binnen de branche voorkomende functies heel goed te vergelijken zijn met één van de referentiefuncties uit dit handboek.(…) Slechts een zeer beperkt aantal functies zal moeilijk of niet te vergelijken zijn en een echt indelingsprobleem opleveren. In dat geval is het, mede gezien het belang van de betreffende werknemers, aan te bevelen om advies in te winnen bij een functiewaarderingsdeskundige of bij de Vaste Commissie van de CAO.” Hieruit volgt dat de cao geen limitatieve lijst van functies kent en dat er voldoende aanknopingspunten worden geboden om ook niet-voorkomende functies in te kunnen delen in een functiegroep van de cao. Uit de in de cao en het Handboek gebruikte bewoordingen is dus niet af te leiden dat het tot een onaannemelijk rechtsgevolg leidt als de cao van toepassing is op (functies bij) de e-commercewerkgevers.
werkzaam in of voor een distributiecentrum van de werkgever’uitgezonderd, ‘
waaronder begrepen chauffeurs, als hun arbeidsvoorwaarden in een andere cao geregeld zijn’. In artikel 2 aanhef en onder b. wordt ‘
distributiecentrum’omschreven: ‘
iedere inrichting waarin logistieke activiteiten worden verricht ten behoeve van de belevering van de winkels. Onder werknemers van een DC worden tevens begrepen de chauffeurs van de lichte en zware vrachtwagens.’ Volgens Picnic c.s. betreft dit, op basis van deze bepalingen, bij de e-commercewerkgevers werknemers die werkzaam zijn in de hubs en fulfilmentcenters en de bezorgers van Picnic/Picnic Hubs, die namelijk een lichte vrachtwagen besturen.
Vakcentrum c.s. hebben erkend dat kantoorpersoneel is uitgezonderd van de werkingssfeer van de cao. Ter zitting bij het hof hebben zij bevestigd dat dit niet alleen betrekking heeft op kantoorpersoneel dat werkt bij een vennootschap die een winkel exploiteert, maar dat dat ook opgaat voor kantoorpersoneel dat werkt bij een groepsmaatschappij die werkzaamheden verricht ten behoeve van de vennootschap die een winkel exploiteert. Voor hen is echter onduidelijk wie dit zou betreffen. Ten aanzien van de hubs en fulfilmentcenters hebben Vakcentrum c.s. aangegeven dat dat geen distributiecentra zijn. Van daaruit wordt de klant beleverd zodat het niet gaat om belevering ten behoeve van de winkel. Werknemers in hubs en fulfilmentcenters houden zich uitdrukkelijk bezig met de exploitatie van de virtuele winkel. Voor de bezorgers geldt dat zij geen chauffeur van een lichte of zware vrachtwagen zijn maar van een heel licht elektrisch bestelautootje. Ook daarom kwalificeren zij niet als werknemers van een distributiecentrum en vallen zij niet onder de uitzondering.
logistieke activiteiten’‘
ten behoeve van de belevering van de winkels’. Daaronder wordt in dit verband in het spraakgebruik verstaan: het beleveren zodanig dat de te verkopen goederen op voorraad zijn. Hiervoor is vastgesteld dat deze belevering (3.23. en 3.26.) bij de hubs (Flink, Hofweb, Picnic Hubs) of de fulfilmentcenters (Picnic) gebeurt door leveranciers. Na de belevering zijn de te verkopen goederen op voorraad, kunnen ze in de app of in de webshop worden verkocht (en ook alleen dan), waarna de bezorging gebeurt bij de klant. De werknemers werkzaam in hubs en fulfilmentcenters en de bezorgers van de e-commercewerkgevers verrichten hun logistieke werkzaamheden ná de verkoop en ten behoeve van de klant, en niet ‘
ten behoeve van de winkels’. Daarmee vallen zij niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1 lid 1 sub b van de cao omdat zij geen personeel, uitsluitend of in hoofdzaak, werkzaam in of voor een distributiecentrum zijn.
Afwijkende regels voor werknemers in distributiecentra’ waardoor werknemers in distributiecentra recht hebben op verschillende toeslagen. Omdat, zoals hiervoor overwogen, bij de e-commercewerkgevers werknemers in hubs, fulfilmentcenters en bezorgers niet zijn aan te merken als ‘
werknemers in distributiecentra’hoeven de e-commercewerkgevers aan hen niet de toeslagen uit artikel 8 van de cao te betalen. Het hof zal de door Picnic c.s. op dit punt gevraagde verklaring voor recht dus toewijzen.
Toeslagen in winkels’ en regelt de toeslagen in tijd of geld voor het doordeweeks werken tussen 22:00 en 06:00u en op feestdagen en zondagen. Omdat in hubs en fulfilmentcenters niets wordt verkocht en deze locaties niet voor het publiek toegankelijk zijn, zijn ze geen winkel in de zin van artikel 2 onder a van de cao. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat de hubs en fulfilmentcenters een
onderdeelvan een winkel zijn; dat begrip komt namelijk niet voor in de cao. Dat een fysieke locatie als een hub een onderdeel van een virtuele winkel zou zijn is niet logisch en aannemelijk, en in tegenspraak met de uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam uit 2019, waaruit volgt dat een hub of fulfilmentcenter niet kwalificeert als een (virtuele) winkel.
Volgens Vakcentrum c.s. zijn hubs en fulfilmentcenters wel degelijk een onderdeel van de winkel, althans werken de werknemers daar in de ‘
winkel’. In de definitie van ‘
winkel’staat ‘
iedere fysieke en virtuele inrichting waar…’: de schappen van de winkel zijn in dit geval wellicht virtueel maar de echte levensmiddelen hebben wel degelijk fysieke schappen nodig. De klant wil na een bestelling een echte banaan ontvangen. Ter zitting bij het hof hebben zij toegelicht dat het recht op de toeslagen in de Picnic-organisatie ook bestaat voor de werknemers die in dienst zijn bij een vennootschap die samenhangende activiteiten verricht (Picnic, Picnic Hubs). Het opschrift bij artikel 7 is niet leidend; de virtuele winkel omvat zowel de verkoop als de daarmee samenhangende activiteiten.
een persoon in dienst van een werkgever’(artikel 2 onder d). Uit de definitie van ‘werkgever’ (artikel 2 onder c) volgt dat dat hetzij een (rechts)persoon is die één of meer winkels in de zin van de cao exploiteert, hetzij een groepsvennootschap is die met de exploitatie samenhangende activiteiten verricht. Het opschrift van artikel 7 ‘
Toeslagen in winkels’en de tekst van het artikel zelf wijzen er vervolgens op dat de toeslagen alleen toekomen aan werknemers die werken in een winkel. Dat betekent dat dat slechts betrekking zou kunnen hebben op werknemers die in dienst zijn van een werkgever die één of meer winkels in de zin van de cao exploiteert. Zoals overwogen in 3.14. zijn echter uiteindelijk alle omstandigheden van het concrete geval van beslissende betekenis, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Flink en Hofwebgeldt het volgende. Hiervoor is vastgesteld dat al hun werkzaamheden vallen onder de exploitatie van een virtuele winkel. Het betreft dan niet alleen de verkoop van verbruiksartikelen maar ook de e-fulfilmentactiviteiten (3.24.). De tekstinterpretatie van (het opschrift van) artikel 7, dat de toeslagen alleen toekomen aan werknemers die zich bezighouden met de verkoop van verbruiksartikelen, leidt tot een onaannemelijk rechtsgevolg. In een virtuele winkel vindt de verkoop van verbruiksartikelen plaats in de app of op de website. De werknemers die daarmee bezig zijn, zijn werknemers die werken aan (het inrichten, ontwikkelen en onderhouden van) de app of de website. Voor zover juist is dat zij zijn te beschouwen als kantoorpersoneel, zoals Picnic c.s. betoogt, zijn zij uitgezonderd van de cao (artikel 1 lid 1 sub a). Het is onaannemelijk dat cao-partijen als rechtsgevolg hebben beoogd expliciet een virtuele inrichting in de werkingssfeer op te nemen, op die virtuele inrichting waar verkoop plaatsvindt een toeslag van toepassing te laten zijn, en tegelijkertijd het personeel dat zich in die virtuele inrichting bezighoudt met verkoop uit te willen zonderen van de cao. Het is aannemelijker dat cao-partijen als rechtsgevolg hebben beoogd dat een toeslag moet worden betaald aan de werknemers die zich in de hubs bezighouden met de e-fulfilmentwerkzaamheden. Die vinden immers plaats in (en vanuit) de fysieke inrichting van waaruit opvolging wordt gegeven aan de verkoop in de virtuele winkel, en vormen de exploitatie van de virtuele winkel. Een andere uitleg zou de artikel 7-toeslagen, die bestemd zijn voor werk 'in winkels', zinledig maken voor de virtuele winkels van e-commercewerkgevers die werken volgens organisatiestructuur 2. De werknemers van Flink en Hofweb werkzaam in hubs en fulfilmentcenters hebben daarmee recht op de toeslagen van artikel 7 van de cao. Het hof overweegt duidelijkheidshalve dat ook hun bezorgers recht hebben op de toeslagen van artikel 7 van de cao, omdat zij werkzaam zijn in (en vanuit) hubs.
Picnic en Picnic Hubsmoeten worden gezien als rechtspersonen die deel uitmaken van de groep waartoe de partij die één of meer winkels in de zin van deze overeenkomst exploiteert, behoort (Picnic B.V.) en die weliswaar niet zelf één of meer winkels exploiteert, maar wier activiteiten samenhangen met de exploitatie van de winkel(s). Een tekstinterpretatie die de toepassing van artikel 7 beperkt tot werknemers die in dienst zijn van een werkgever die één of meer virtuele winkels in de zin van de cao exploiteert zou echter tot onaannemelijke rechtsgevolgen leiden. Het zou de al dan niet betaling van de toeslag van artikel 7 aan de werknemers werkzaam in hubs en fulfilmentcenters laten afhangen van hoe de e-commercewerkgever zijn bedrijfsvoering heeft georganiseerd. Een onderneming die de exploitatie van de virtuele winkel(s) niet onderbrengt in een afzonderlijke entiteit (zoals Flink en Hofweb, zie 3.53.) zou de toeslagen van artikel 7 van de cao wel moeten betalen, terwijl een onderneming die de exploitatie en daarmee samenhangende activiteiten wel onderbrengt in afzonderlijke entiteiten (zoals Picnic B.V., Picnic en Picnic Hubs) dan geen toeslagen van artikel 7 van de cao zou hoeven te betalen aan de werknemers werkzaam in hubs en fulfilmentcenters, terwijl de betrokken werknemers in wezen dezelfde werkzaamheden doen. De vergelijking van de cao van voor 2019 en de huidige cao maakt duidelijk dat cao-partijen met het toevoegen aan de definitie van ‘
werkgever’van de groepsvennootschap die samenhangende activiteiten uitvoert, juist dit effect hebben willen voorkomen. Een meer aannemelijk rechtsgevolg dat cao-partijen hebben beoogd is de tekstinterpretatie dat artikel 7 ook van toepassing is op een (rechts)persoon die deel uitmaakt van de groep waartoe de partij die één of meer winkels in de zin van deze overeenkomst exploiteert behoort en die weliswaar niet zelf één of meer winkels exploiteert, maar wier activiteiten samenhangen met de exploitatie van de winkel(s). Anders gezegd: artikel 7 is van toepassing op de werknemers werkzaam in hubs en fulfilmentcenters, ongeacht hoe de bedrijfsvoering (vennootschapsrechtelijk) is vorm gegeven. De werknemers van Picnic en Picnic Hubs die werkzaam zijn in hubs en fulfilmentcenters (inclusief bezorgers) komt daarom recht toe op de toeslagen van artikel 7 van de cao.
de algemeen verbindend verklaarde cao LMB”, op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet-naleving. Hoewel Vakcentrum c.s. dat niet met zoveel woorden in hun gewijzigde eis hebben opgenomen, legt het hof de vordering zo uit dat die betrekking heeft op naleving van de cao LMB zoals die algemeen verbindend verklaard was in de periode 13 september 2022 tot en met 1 juli 2023. Uit de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep maakt het hof op dat Picnic c.s. de vordering ook zo hebben begrepen.
principale hoger beroepgrotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Het hof zal die kosten begroten volgens het liquidatietarief, waarbij voor de processtukken aan de zijde van Vakcentrum en CNV, respectievelijk FNV elk een half punt, en voor de zitting aan de zijde van Vakcentrum en CNV respectievelijk FNV elk een heel punt wordt toegekend, tegen appeltarief II. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [10]
incidentele hoger beroephet ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Het hof zal ook die kosten begroten volgens het liquidatietarief.
4.De beslissing
€ 798,- aan griffierecht aan FNV,
€ 1.821,- aan salaris van de advocaat van FNV (1,5 procespunt x appeltarief II);