Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Musselkanaal,
2.Uitgangspunten en feiten
special products’. Op die afdeling worden handmatig (bijzondere) verpakkingen vervaardigd.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 augustus 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een werknemer en zijn werkgever, LAPACK B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018. De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag, stellende dat hij recht had op het normloon volgens de cao voor de Houtverwerkende Industrie. De werkgever betwistte deze vordering en stelde dat de werknemer niet voldeed aan de functie-eisen, waardoor hij in een lagere loonschaal was ingedeeld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de hoofdregel van bewijslastverdeling volgens artikel 150 Rv bevestigd. De werknemer moet bewijzen dat hij aan de functie-eisen voldoet om aanspraak te maken op het normloon. Het hof had geoordeeld dat de werknemer niet aan deze eisen voldeed, maar de Hoge Raad oordeelde dat de werkgever de bewijslast had om aan te tonen dat de werknemer niet voldeed aan de eisen van de functie. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de betekenis van cao-bepalingen en de bewijslastverdeling in arbeidsrechtelijke geschillen, waarbij de Hoge Raad de werkgever verantwoordelijk houdt voor het bewijzen van uitzonderingen op de hoofdregel van het normloon. De beslissing heeft implicaties voor de toepassing van cao's en de rechten van werknemers in vergelijkbare situaties.