ECLI:NL:GHARL:2025:1408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
200.338.027
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake preferentiebeleid van Menzis Zorgverzekeraar N.V. en Anderzorg N.V. tegen Goodlife Pharma B.V.

In deze zaak heeft Menzis Zorgverzekeraar N.V. en Anderzorg N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, dat op 15 november 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil over het preferentiebeleid van Menzis met betrekking tot vitamine D, dat door Goodlife Pharma B.V. in kort geding was verboden. Het kortgedingvonnis, dat op 1 november 2018 werd uitgesproken, verbood Menzis om per 1 januari 2019 een preferentiebeleid te voeren. Goodlife had het vonnis aan Menzis laten betekenen en verlangde nakoming. Echter, het kortgedingvonnis werd later vernietigd door de Hoge Raad, en de vorderingen van Goodlife werden afgewezen. Menzis stelt dat Goodlife onrechtmatig heeft gehandeld door nakoming van het kortgedingvonnis te verlangen, wat hen schade heeft berokkend doordat zij van 2019 tot en met 2022 geen preferentiebeleid konden voeren. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van onrechtmatige dreiging met executie, omdat het verbod niet met een dwangsom was versterkt en Goodlife geen middelen had om het verbod af te dwingen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Menzis tot betaling van de proceskosten van Goodlife.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.338.027
zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem: 371989
arrest van 11 maart 2025
in de zaak van

1.Menzis Zorgverzekeraar N.V.

2. Anderzorg N.V.
die beiden zijn gevestigd in Wageningen
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie
hierna: samen: Menzis
advocaat: mr. J.H. van der Weide
tegen
Goodlife Pharma B.V.
die is gevestigd in Lelystad
en bij de rechtbank optrad als eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie
hierna: Goodlife
advocaat: mr. N.U.N. Kien

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Menzis heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de rechtbank) op 15 november 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, met producties 50 en 51;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 21 januari 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
Op vordering van Goodlife is het Menzis bij vonnis van 1 november 2018 in kort geding (hierna: het kortgedingvonnis) verboden om per 1 januari 2019 preferentiebeleid te gaan voeren ten aanzien van vitamine D, zoals beschreven in haar Beleidsdocument 2019-2021. [1] Goodlife heeft het kortgedingvonnis aan Menzis laten betekenen en nakoming daarvan verlangd. Nadien is het kortgedingvonnis vernietigd en zijn de vorderingen van Goodlife alsnog afgewezen. In dit hoger beroep gaat het om de vraag of sprake is geweest van onrechtmatige dreiging met executie en of Goodlife aansprakelijk is voor de schade die Menzis als gevolg daarvan heeft geleden, doordat van 2019 tot en met 2022 geen preferentiebeleid kon worden gevoerd.
2.2.
Goodlife heeft bij de rechtbank in
conventiediverse vorderingen ingesteld die betrekking hebben op het door Menzis voorgenomen preferentiebeleid voor Vitamine D zoals beschreven in haar Beleidsdocument 2019-2021. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, en Goodlife in conventie in de kosten veroordeeld. Daartegen wordt in hoger beroep niet opgekomen.
2.3.
In
reconventieheeft Menzis bij de rechtbank gevorderd voor recht te verklaren dat Goodlife jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door naleving te verlangen van het kortgedingvonnis en dat Goodlife aansprakelijk is voor de schade die Menzis als gevolg daarvan heeft geleden. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen en Menzis in reconventie in de kosten veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof is van oordeel dat het hoger beroep faalt. Goodlife is niet aansprakelijk voor het feit dat Menzis als gevolg van het kortgedingvonnis het door haar voorgenomen preferentiebeleid voor Vitamine D niet heeft uitgevoerd, omdat geen sprake is geweest van onrechtmatige dreiging met executie. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten.
3.2.
In hoger beroep wordt uitgegaan van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis, nu daartegen geen grieven zijn gericht. Kort gezegd, is het Menzis in het kortgedingvonnis verboden per 1 januari 2019 een preferentiebeleid ter zake Vitamine D, zoals beschreven in haar Beleidsdocument 2019-2021, uit te voeren (onder 5.1) en is Menzis geboden om - steeds binnen een week na betekening - de inkoopovereenkomsten met apothekers aan te passen (onder 5.2), de informatievoorziening op haar website met het kortgedingvonnis in overeenstemming te brengen (onder 5.3) en betrokkenen adequaat te informeren over de toegewezen voorzieningen (onder 5.4). Deze veroordelingen zijn door de voorzieningenrechter niet met een dwangsom versterkt omdat Menzis te kennen heeft gegeven zich aan het kortgedingvonnis te zullen houden. Op 6 november 2018 heeft Goodlife onder meer het volgende aan Menzis geschreven:
“Namens Menzis is tijdens de zitting in de bovenvermelde kwestie bevestigd dat zij zich zal houden aan de uitkomsten van een uitspraak van de Voorzieningenrechter. De Voorzieningenrechter heeft daarom de veroordelingen niet versterkt met een dwangsom. Kunt u ons in dat kader spoedig informeren op welke wijze Menzis invulling zal geven aan de uitspraak van de Voorzieningenrechter? Zekerheidshalve hebben wij het vonnis vandaag ook nog maar even laten betekenen, opdat geen discussie over termijnen kan ontstaan.”
Voor zover hier van belang, is daarop door de toenmalig raadsman van Menzis op 7 november 2018 het volgende geantwoord:
“Zoals ter zitting door mij is aangegeven, zal Menzis inderdaad gevolg geven aan het vonnis van de voorzieningenrechter. Het preferentiebeleid zoals dat onderwerp was van de procedure, zal door Menzis niet worden gevoerd. (…) Dit betekent overigens niet dat Menzis zich neerlegt bij het vonnis van de voorzieningenrechter. Menzis zal daarvan in hoger beroep komen. Het lijkt mij dan ook logisch dat de bodemprocedure gewoon wordt voortgezet. Menzis beraadt zich bovendien nog over de vraag of en zo ja in welke vorm in 2019 – uiteraard binnen de grenzen van het vonnis – toch enig preferentiebeleid op colecalciferol zal worden gevoerd.”
Het kortgedingvonnis is op 8 november 2018 aan Menzis betekend. Op 9 november 2018 heeft Goodlife het volgende aan Menzis bericht:
“Het vonnis is deze week betekend. Dat betekent dat de termijn loopt om uitvoering te geven aan hetgeen de rechter in het vonnis heeft geoordeeld. (…) Wij verzoeken u derhalve spoedig te bevestigen dat Menzis gevolg zal geven aan de beslissing van de voorzieningenrechter als opgenomen in randnummer 5.4 van het vonnis. Indien een en ander binnen 1 week na de betekening van het vonnis niet geregeld blijkt te zijn, zijn wij helaas genoodzaakt de deurwaarder te verzoeken om het vonnis te executeren.”
Het kortgedingvonnis is in hoger beroep door dit hof bekrachtigd. [2] Die beslissing is in cassatie door de Hoge Raad vernietigd. [3] Na vernietiging en verwijzing heeft het Hof ’s-Hertogenbosch het kortgedingvonnis vernietigd en de vorderingen van Goodlife alsnog afgewezen. [4]
3.3.
Volgens Menzis is sprake geweest van onrechtmatige dreiging met executie en is Goodlife aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden doordat in de jaren 2019 tot en met 2022 geen preferentiebeleid kon worden gevoerd.
3.4.
Een vonnis werkt in beginsel van rechtswege en moet worden nageleefd. [5] Betekening is daarvoor geen vereiste. Betekening is wel een vereiste voor de executie van een vonnis. [6] In beginsel moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een bij voorraad verklaard vonnis de veroordeelde heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis, voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, onrechtmatig heeft gehandeld en in verband daarmee schadeplichtig is, wanneer dit vonnis met de daarin begrepen veroordeling in hoger beroep wordt vernietigd. [7] De betekening van het vonnis aan de wederpartij ter inleiding van de executie is in beginsel voldoende om aan te nemen dat sprake is van dreiging met executie in deze zin. Door die betekening geeft de executant immers te kennen nakoming van het vonnis te verlangen. [8] Van dit geval is te onderscheiden het geval dat vrijwillig aan een vonnis wordt voldaan. [9]
3.5.
In de rechtspraak waarin deze uitgangspunten zijn geformuleerd, is steeds sprake van een situatie dat de eisende partij nakoming verlangt én beschikt over middelen om de uitspraak ten uitvoer te kunnen leggen. Deze uitgangspunten zien met andere woorden op de situatie dat de wederpartij in het geval van niet nakoming het risico loopt met een dwangmiddel te worden geconfronteerd. In dit geval is in het kortgedingvonnis bepaald dat het Menzis is verboden per 1 januari 2019 een preferentiebeleid ter zake Vitamine D, zoals beschreven in haar Beleidsdocument 2019-2021, uit te voeren. Dit verbod is niet met een dwangsom versterkt. Ook anderszins stond Goodlife geen dwangmiddel ter beschikking. Een dergelijk verbod zonder dwangmiddel is niet ten uitvoer te leggen en is alleen zinvol als er geen twijfel over bestaat dat de veroordeelde aan de veroordeling zal voldoen, zoals bij veroordeling van overheidslichamen en instellingen met een maatschappelijke taak. Dat een dwangsom achterwege is gelaten, is hier dan ook ingegeven door de mededeling van Menzis dat zij zich zal houden aan het kortgedingvonnis. Het verbod werkte van rechtswege. Betekening was daarvoor geen vereiste. Betekening was wel nodig om voor beide partijen duidelijkheid te verkrijgen over de daarvan afhankelijk gestelde termijn voor nakoming van de verschillende geboden. Dat is door Goodlife ook uitdrukkelijk genoemd als de reden voor de door haar vooraf aangekondigde betekening. Ook deze geboden zijn niet met een dwangsom versterkt. Tegen deze bijzondere achtergrond is de betekening niet aan te merken als dreiging met executie en ging ook van het bericht van 6 november 2018 en het bericht van 9 november 2018 geen dreiging uit. Dat in dit laatste bericht wordt gesproken over het executeren van het kortgedingvonnis, maakt dit niet anders. Omdat naleving voor Goodlife op geen enkele manier afdwingbaar was, stond het nog altijd ter vrije bepaling van Menzis of zij uitvoering zou geven aan het vonnis. Aan de beslissing om daaraan uitvoering te geven - waarbij ook na het kortgedingvonnis de toenmalig raadsman van Menzis betrokken is geweest - heeft kennelijk een eigen afweging van Menzis ten grondslag gelegen omtrent de risico’s die waren verbonden aan het niet naleven van het kortgedingvonnis tegen de achtergrond van het voorgenomen hoger beroep en de te starten bodemprocedure. Van onrechtmatige dreiging met executie is geen sprake geweest. De vorderingen van Menzis moeten daarom ook in hoger beroep worden afgewezen.
3.6.
Omdat Menzis in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Menzis tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [10]
3.7.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 15 november 2023;
4.2.
veroordeelt Menzis tot betaling van de proceskosten van Goodlife, tot op heden begroot op:
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van Goodlife (2 procespunten x appeltarief II)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, M. Wallart en I.S.J. Houben, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.

Voetnoten

2.Hof Arnhem-Leeuwarden 11 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1129.
3.HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1111.
4.Hof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1470.
5.HR 27 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6573.
6.Artikel 430 lid 3 Rv.
7.HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863, HR 19 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2854, HR 16 november 1994, ECLI:NL:HR:1984:AG4901.
8.HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:542.
9.HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863.
10.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.