Het hofheeft, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
De in art. 2.8 lid 3 Bzv neergelegde aanwijzingsbevoegdheid strekt niet zover dat zorgverzekeraars kunnen bepalen dat van door de minister als verzekerde prestatie aangewezen verschillende doseringen van een bepaald geneesmiddel nog slechts een of enkele dosering(en) in het kader van een preferentiebeleid voor vergoeding in aanmerking komt respectievelijk komen. In het kader van een te voeren preferentiebeleid is een zorgverzekeraar in beginsel alleen bevoegd om van de beschikbare middelen met dezelfde werkzame stof in dezelfde dosering een preferent middel aan te wijzen. Door bepaalde doseringen die door de minister zijn aangewezen van vergoeding uit te sluiten, treden Menzis c.s. buiten hun bevoegdheid. Het is aan de minister, op advies van Zorginstituut Nederland, om te bepalen welke doseringen van een bepaalde werkzame stof tot de verzekerde prestaties behoren. De minister heeft bepaald dat alleen de doseringen 800IE en 1.000IE niet langer als verzekerde prestatie worden aangemerkt en het is dan niet aan Menzis c.s. om eigenmachtig ook andere doseringen dan 25.000IE of 30.000IE van vergoeding uit te sluiten. Doet zij dit wel, dan begeeft zij zich niet alleen op het terrein van de minister maar ook op dat van de behandelend arts die in alle vrijheid moet kunnen beoordelen met welke dosering/sterkte van een geneesmiddel een patiënt moet worden behandeld om het beste behandelingsresultaat te bereiken. (rov. 4.6)
Aan Menzis c.s. kan worden toegegeven dat in de parlementaire geschiedenis bij art. 9a van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering passages zijn te vinden die in de richting van hun standpunt wijzen, maar hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat de door Menzis c.s. bedoelde passages uitlatingen van de minister betreffen die meer dan 15 jaar geleden zijn gedaan (waarbij de minister nog ervan uitging dat de zorgverzekeraar meerdere geneesmiddelen uit een groep zou aanwijzen) en die voor een deel zijn gedaan in een andere context dan hier aan de orde is, te weten die van de medische noodzaak in de zin van thans lid 4 van art. 2.8 Bzv. (rov. 4.7)
Hoewel in de parlementaire geschiedenis geen eenduidig antwoord is te vinden op de vraag of een zorgverzekeraar, los van de medische noodzaak, mag bepalen welke dosering van een geneesmiddel wel en welke niet zal worden aangewezen, of dat haar aanwijzingsbevoegdheid is beperkt tot de werkzame stof, komt duidelijk naar voren dat de wetgever de voorschrijfvrijheid van de arts centraal stelt. Het voorgenomen preferentiebeleid van Menzis c.s. om alleen de doseringen 25.000 en 30.000IE van Colecalciferol te vergoeden, zal hieraan afbreuk doen. (rov. 4.8)
Menzis c.s. hebben in dit kader nog aangevoerd dat de gebruikers van de doseereenheden 2.400IE, 5.000IE en 5.600IE in overleg zullen moeten treden met hun apotheker en/of arts. Dit overleg zal mogelijkerwijs bemoeilijkt worden door de overeenkomsten die Menzis c.s. met apotheken (‘preferentiecompliance’) en huisartsen hebben gesloten. Door het preferentiebeleid enkel op de werkzame stof en niet op de dosering ervan toe te staan, voorkomt men de voor de praktijk onwenselijke situatie om iedere keer de discussie te moeten voeren of de voorgeschreven dosering al dan niet van invloed is op het bereiken van het behandelingsresultaat. (rov. 4.9)
Het ‘Beleidsdocument Gezamenlijk Preferentiebeleid van de verzekeraars’, de website van Menzis c.s. zelf en de website van de Nederlandse Zorgautoriteit geven aanknopingspunten voor de gedachte dat het preferentiebeleid niet zover strekt dat bepaalde doseringen van een werkzame stof niet meer worden vergoed, terwijl die doseringen wel in het GVS zijn opgenomen. (rov. 4.10)
Voor de dosering 5.600IE, waar het Goodlife in wezen om te doen is, bieden de wetenschappelijke studies die Goodlife in het geding heeft gebracht bovendien voldoende aanknopingspunten voor het aannemen van een therapeutisch voordeel van die dosering. De door Menzis c.s. daartegenover ingebrachte studies doen daaraan onvoldoende af. (rov. 4.11)
De slotsom is dat het voorgenomen preferentiebeleid van Menzis c.s. in strijd is met art. 2.8 lid 3 Bzv en daarmee onrechtmatig jegens Goodlife. (rov. 4.12)
Bij het oordeel dat het aan de minister is overgelaten welke doseringen van een werkzame stof tot de verzekerde prestaties behoren, heeft ook een rol gespeeld dat de minister hierin wordt geadviseerd door Zorginstituut Nederland, dat juist als taak heeft te adviseren over opname van apotheekgeneesmiddelen in het GVS, waarbij gekeken wordt naar de therapeutische waarde, de budgetimpact en de kosteneffectiviteit. Het Zorginstituut kan hierover advies inwinnen bij de Wetenschappelijke Adviesraad. Dat is bij uitstek de plaats waar gediscussieerd kan worden over de vraag welke doseringen van een bepaalde werkzame stof al dan niet op de lijst van het GVS moeten komen, zoals dat ook is gedaan met betrekking tot de doseringen 800-1000IE van Colecalciferol. (rov. 4.13)