ECLI:NL:HR:2016:542

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
15/00578
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tenuitvoerlegging van een later vernietigd vonnis in het kader van onrechtmatige daad en executierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Duck International Ltd en een verweerder die niet is verschenen. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Duck voor kosten die zijn gemaakt bij de afbraak van een gebouw, welke afbraak plaatsvond op basis van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dat later door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is vernietigd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat de partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis, in beginsel onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd.

Het geding in feitelijke instanties begon met een vonnis van het gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, waarin Duck werd veroordeeld tot afbraak van een gebouw. Na betekening van dit vonnis heeft Duck een schorsingsvordering ingesteld, maar is desondanks begonnen met de afbraak. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van het gerecht vernietigd, maar Duck had al kosten gemaakt voor de afbraak. De Hoge Raad oordeelt dat Duck niet onrechtmatig heeft gehandeld door de afbraak te starten, omdat de dreiging van executie door de verweerder onrechtmatig was, gezien het feit dat het vonnis later is vernietigd.

De Hoge Raad vernietigt het vonnis van het hof en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in executieprocedures en de gevolgen van onterecht uitgevoerde executiemaatregelen.

Uitspraak

1 april 2016
Eerste Kamer
15/00578
LZ/RB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DUCK INTERNATIONAL LTD,
gevestigd te Anguilla,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Duck en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak A.R.2011/240 van het gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten (hierna: het gerecht) van 30 oktober 2012;
b. het vonnis in de zaak AR 240/2011 ghis 68745 - H 132/2014 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna ook: het hof) van 7 november 2014.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het hof heeft Duck beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het vonnis van het hof en tot terugwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 12 mei 2009 heeft het gerecht op vordering van [verweerder] Duck veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis [a-straat 1] te Sint Maarten en de bovenste verdieping van [A] te Sint Maarten (hierna gezamenlijk ook: het gebouwde) af te breken, onder bepaling van een dwangsom van US$ 5.000,-- per dag tot een maximum van US$ 1.000.000,--. Tegen dit vonnis heeft Duck tijdig hoger beroep ingesteld.
(ii) Op 29 juni 2009 heeft [verweerder] het vonnis aan Duck doen betekenen. Op diezelfde datum heeft Duck bij het hof een vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Op 16 juli 2009 heeft het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst.
(iii) Duck heeft in de periode dat de schorsingsvordering aanhangig was, derhalve in de periode van 29 juni 2009 tot 16 juli 2009, een begin gemaakt met de afbraak van het gebouwde.
(iv) Bij vonnis van 17 december 2010 heeft het hof het vonnis van 12 mei 2009 vernietigd. Het vonnis van het hof van 17 december 2010 is in kracht van gewijsde gegaan.
3.2.1
Duck vordert in dit geding in conventie de veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van US$ 93.424,15, zijnde de kosten van de afbraakwerkzaamheden in de periode van 29 juni 2009 tot 16 juli 2009. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerder] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade omdat hij een later vernietigd vonnis heeft tenuitvoergelegd. [verweerder] heeft in reconventie een vordering ingesteld die thans geen rol speelt.
Het gerecht heeft de vordering van Duck toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van het gerecht vernietigd en de vordering van Duck alsnog afgewezen. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“3.3. Vastgesteld wordt dat Duck op dezelfde dag dat het bestreden vonnis aan haar is betekend, bij het Hof een vordering heeft ingediend om de tenuitvoerlegging van dat bestreden vonnis te schorsen. Gelet op de aard van een schorsingsprocedure ex artikel 272 Rv en het feit dat procespartijen tot op zekere hoogte rekening dienen te houden met elkaars belangen, kan van de partij ten gunste van wie het vonnis is gewezen, in veel gevallen worden verlangd dat zij gedurende de schorsingsprocedure geen executiemaatregelen treft. Daarom mocht van Duck worden verwacht dat zij voordat zij tot (dure) maatregelen zoals afbraak van een etage zou overgaan, eerst in overleg met [verweerder] zou treden in verband met het feit dat zij een schorsingsprocedure aanhangig had gemaakt, en indien [verweerder] ondanks dit overleg zou hebben geweigerd de executiemaatregelen op te schorten totdat de schorsingsprocedure zou zijn afgerond, had van Duck mogen worden verwacht dat zij een spoedmaatregel bij het Hof zou aanvragen, alvorens executiekosten te maken. Nu Duck is aangevangen met de afbraakwerkzaamheden tijdens de periode dat de schorsingsvordering bij het Hof aanhangig was, zonder overleg met [verweerder] en zonder een spoedmaatregel te vragen, en overigens ook (ruim) voordat de dwangsommen zouden worden verbeurd (een maand na betekening), dient te worden geoordeeld dat de afbraakkosten die Duck heeft gemaakt voor haar risico dienen te komen. De vordering in conventie van Duck om [verweerder] te veroordelen tot betaling van deze kosten zal dan ook worden afgewezen.”
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de partij die door dreiging met executie van dwangsommen de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd. Onderdeel 2 klaagt kort gezegd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is althans onvoldoende gemotiveerd. Het onderdeel wijst erop dat het hof de volgende stellingen van Duck niet in zijn beoordeling heeft betrokken:
(i) Het was voor Duck noodzakelijk om, wilde zij niet het risico van de verbeurte van dwangsommen lopen, vanaf 29 juni 2009 alvast een begin te maken met de afbraak van het gebouwde. Bij een ongunstige uitkomst van de schorsingsprocedure zou er veel te weinig tijd overblijven om nog binnen de termijn van één maand na de betekening aan het vonnis te voldoen.
(ii) [verweerder] heeft het vonnis van 12 mei 2009 laten betekenen en dwangsommen laten aanzeggen in de wetenschap dat Duck hoger beroep had ingesteld.
(iii) [verweerder] is door zijn toenmalige advocaat gewezen op het risico dat het vonnis van 12 mei 2009 in hoger beroep geen stand zou houden en op het feit dat aansprakelijkheidsrisico’s kleefden aan de executie van het vonnis. Ook Duck heeft [verweerder] voor die risico’s gewaarschuwd.
Onderdeel 3 klaagt dat indien het oordeel van het hof aldus moet worden begrepen dat sprake is van eigen schuld van Duck, zijn oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.2
Bij de beoordeling van de klachten wordt het volgende vooropgesteld.
Volgens vaste rechtspraak moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, in beginsel onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd (vgl. onder meer HR 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863, NJ 2000/603).
De betekening van het vonnis aan de wederpartij ter inleiding van de executie is in beginsel voldoende om aan te nemen dat sprake is van dreiging met executie als bedoeld in deze rechtspraak. Door die betekening geeft de executant immers te kennen nakoming van het vonnis te verlangen.
3.3.3
Zoals de onderdelen 1-3 naar de kern genomen klagen, valt het oordeel van het hof niet in overeenstemming te brengen met vorenstaande regels. Uit de betekening van het vonnis van 12 mei 2009, dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, volgde immers dat [verweerder] nakoming van de daarin uitgesproken veroordeling verlangde. Daarvan uitgaande was er, anders dan het hof heeft overwogen, voor Duck geen aanleiding om het initiatief te nemen voor overleg met [verweerder] over de nakoming van het vonnis, maar lag het eerder op de weg van [verweerder] overleg met Duck te gaan voeren. Dat werd niet anders toen Duck bij het hof schorsing van de executie had gevorderd, waarvan [verweerder] op de hoogte was. Het hof heeft geen omstandigheden vastgesteld waaruit anders voortvloeit.
In een geval als het onderhavige is, anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, in beginsel niet van belang dat de veroordeling inhoudt dat tot een maand na betekening van het vonnis de gelegenheid bestaat om het bevel na te leven voordat dwangsommen worden verbeurd.
De veroordeelde is immers aanstonds gehouden tot nakoming van het vonnis en in dit geval hield het vonnis in dat Duck binnen een maand na de betekening de in het vonnis genoemde villa en verdieping diende af te breken.
De klachten treffen derhalve doel.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 7 november 2014;
wijst het geding terug naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Duck begroot op € 2.639,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
1 april 2016.