In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 25.551, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag is het gevolg van een registratie van een Volkswagen Tiguan, die in de Verenigde Staten is geproduceerd en in Litouwen is geregistreerd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Inspecteur heeft dit ongegrond verklaard. De Rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 25.051, met toekenning van vergoedingen voor immateriële schade en proceskosten. Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2024 heeft de gemachtigde van belanghebbende, A.F.M.J. Verhoeven, de zaak toegelicht. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingetrokken. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de Inspecteur beoordeeld, waarbij het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de Rechtbank de bewijslast correct heeft verdeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermindering van de BPM hoger is dan de forfaitaire tabel. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de heffing van BPM niet in strijd is met het Unierecht en dat de regeling voor proceskostenvergoeding voldoet aan de eisen van effectieve rechtsbescherming.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding, maar voor het overige ongegrond. De Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die in totaal € 3.922 bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.